blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Hart Ed

Ed Hart – Silhouet

Na vaarwel
Aan het kortstondige
Vervolgde ik onbewogen
De overgebleven weg

Oneindige horizon
Die zich niet ontsloot

Hartstochtelijk landschap
Dat geen soelaas bood

Er niets in mij weerklonk
Zonder jou, of mij vervulde
Zoals je schoonheid
Toen, in het vergulde
Licht, ik mij eraan bedronk.

Ed Hart – Weerzien (3)

Maar wat er naast stond was geen cactus die groen, rond en vol was. Dit was haast niet te geloven, zo macaber. Naast de bloeiende cactus zagen we slechts een verschrompeld, ontzield iets de lucht in steken. Was van die eens fiere obelisk dit halfvergane overgebleven? En dan te bedenken dat dit uitgemergelde eens samen had gebloeid en gewiegd op de passaat met die welvarende ernaast. Nu scheen de overgebleven cactus als een verzadigde alleenheerser te waken over deze opeens naargeestig geworden plek, zijn territorium nu. Een sterk vermoeden rees in me op dat deze florerende cactus in het verborgene alle levenssappen van het karkas naast hem meedogenloos en grondig via de wortels had leeggezogen. En wie weet, via de schijnbaar beschermende, uitgestoken arm systematisch ook alle energie en kleur uit de weerloze had getrokken. Een wonder dat dit verdorde nog overeind stond als een aanklacht tegen zijn ontluistering veroorzaakt door dat groene monster ernaast. Nu voelde ik waarachtig iets dreigends er van uit gaan. Wendell had gezien hoe ik als genageld naar dit heilloze tafereel had staan kijken en vroeg om een uitleg. Maar abrupt keerde ik me om en wenkte hem mee te komen. Samen daalden we de heuvel af linea recta naar de auto. De azuurblauwe lucht, het magnifieke vergezicht en de speelse passaat waren even niet in staat het besef uit me te verdrijven van wat zich hier had voltrokken. Pas in de auto vertelde ik hem waarvan ik het jaar daarvoor zo onder de indruk was gekomen. Daarnet was hij met mij getuige geweest van een lugubere ontdekking. Hoe schijn kan bedriegen en hoe zich hier een duidelijk geval van vampirisme had gemanifesteerd.
En de dividivi’s ?
Die laten zich als altijd, onbevangen en verrukt, door de eeuwenoude noord-oostpassaat bestrijken.

Nawoord
Tien jaar later ontstond er na meerdere bezoekjes aan de boerderij te San Pedro een wederzijdse aantrekking want ik mocht er een maandlang logeren. Hier vond ik de tijd om dagelijks verschillende cactussoorten te bestuderen en ze in m’n schetsboek vast te leggen. Gladde, doornige, ranke en dikke soorten. Net zuilen waren die. Er waren kleine aantallen die op gezinnetjes leken. Dan een grotere groep bij elkaar als een complete familie. En een andere soort die een hechte gemeenschap scheen voor te stellen. Een woud van cactussen. Hun silhouetten bij zonsondergang hadden niks sinisters maar ’s avonds, vooral bij maanlicht, veranderde het aanzicht in een ietwat spokerig landschap. Een van de voormalige, uit rode klei opgetrokken slavenhuisjes werd m’n domicilie.
’s Middags kantelde je door de straffe, soms ondeugende zeewind, met stoel en al om. Vlak bij het raam van m’n slaapvertrek stond een dividivi boom waaronder ik me in de schemering waste met bronwater.
’s Avonds was heel in de verte de lichtgloed boven luchthaven Hato zien. Het gedempt aanruisen van de nabije branding had ’s nachts een sussende invloed. In de directe omgeving van deze plantage liet een Curaçaose cineast een deel opnemen van een van z’n peliculas (Papiaments voor speelfilm).

Ed Hart – Weerzien (2)

Een wandelingetje bracht ons naar een vlak gedeelte van een hogere heuvel en daar trok iets opvallend grilligs m’n aandacht. Twee grote cactussen stonden broederlijk naast elkaar. De ene als een obelisk opgericht zonder uitgroeisels. De andere iets langer met een naar rechts uitgestoken arm die op schouderhoogte bijna de buurcactus raakte. De grotere als beschermende, de andere als beschermde. Stil bekeken we dit zinnebeeld van verknochtheid en zielsverwantschap. Helaas hadden we geen fotocamera meegenomen om dit natuurfenomeen te vereeuwigen. Het kwam ook niet in ons op om dit tafereeltje op doek vast te leggen. Zelfs geen schets maakten we. Ik was hier niet om te schilderen maar gewoon om er van een korte, ontspannende vakantie te genieten. Sandro met z’n kundigheid had wel een stapeltje tekeningen van bijzondere plekken in de stad gemaakt. Hoe dan ook, van deze merkwaardige cactussen wilde ik binnenkort wat foto’s nemen.

Daarvan kwam echter niks terecht want na het kort en fantastisch kenningsmakingsverblijf op het eiland vertrokken we naar Suriname voor een langere periode. Vanuit Suriname keerde de kunstschilder via de Verenigde Staten terug naar zijn land en ik naar Amsterdam met het vaste voornemen om zodra mogelijk weer richting Curaçao te gaan.

Een jaar later was ’t zover en reisde ik ditmaal niet met een van de vrachtschepen die dagenlang steigerend ploegden door huizenhoge watermassa’s, maar met een rustige nachtvlucht vanuit Schiphol. Na drie tussenlandingen vlogen we naar Willemstad waar we vroeg ’s morgens aankwamen en ik op de vliegtuigtrap al werd begroet door een licht strelende bries.
De volgende dag werd ik opgehaald door een Surinaamse kennis die hier woonde en werkte. Rondrijdend bezichtigden we toeristische plekjes met uitzicht op de stad waarna we de Julianabrug opreden om mee te doen met de snelheidsmaniakken die allemaal plankgas gaven.Volgens de legende zou er namelijk vroeg of laat een ramp plaatsvinden met de brug, als wraak van boze entiteiten of dezulken. Een kwestie van karma misschien? De brug welft zich in ieder geval nog steeds van oever tot oever.

We reden verder naar de grotten van Hato. Afdaling, bezichtiging en een verademing om daarna weer bovengronds te zijn. Vervolgens naar de heuvels tegenover de startbaan. Een ideale plek om er te wonen of te logeren leek me, maar daar bleef het om een of andere onbekende reden onbebouwd. Het terugzijn deed me zo goed en dat merkte Wendell. aan me. Ook hij voelde zich thuis op dit zonnige eiland. Plotseling herinnerde ik me de twee cactusen en begon ik rond te kijken naar de plek tot ik de heuvel waar ze moesten staan meende te herkennen.
Ik vroeg Wendell om met me mee te lopen om iets merkwaardigs te zien en zowaar, het was dezelfde plek. Even twijfelde ik toen daar slechts een enkele cactus stond. Toch had ik me niet vergist want deze had ook een naar rechts uitgestoken arm.

Ed Hart – Weerzien (1)

(op Curaçao)

Eeuwen geleden toen er op dit eiland uitsluitend Indianen woonden, hadden de dividivi’s zich beraden en waren eensgezind tot de conclusie gekomen dat ze niet opgewassen bleken tegen de niet-aflatende noord-oostpassaat en dat het zinloos was nog langer weerstand te bieden. Sindsdien liggen hun verstrengelde taaie takken als verstijfde haarslierten in die windrichting. Aldus vergaarden ze bekendheid als de enige horizontaal groeiende en meest gedweeë boomsoort.
Langs de hele vlakte van Hato en de rotsige noordkust verheffen zich heuvelruggen die zich uitstrekken tot ver voorbij plantage San Pedro met z’n rust, zoetwaterbron en maisvelden vlakbij deze kust.

Tijdens m’n eerste bezoek aan het eiland hadden de Zwitserse kunstschilder Sandro en ik met een geleende auto een groot gedeelte van de kalme westkust en z’n beschutte baaien verkend. Van Blauwbaai tot Westpunt. Allen schoon, veilig en aquamarijn of turkoois.
Bij terugkeer ontdekten we de uitgestrekte vlakte van Hato. Op het eerste gezicht een dor landschap met geen enkel teken van menselijk leven en een soms door ruigheid nauwelijks berijdbaar stenige, dan weer zeer stoffige zandweg langs de Noordkust. Een vlakte die veel weg had van “de rode aarde” door de bauxietkleur van de zanderige gedeelten. Vanuit dalende vliegtuigen hier op hun landingsroute was dit rode landschap goed te overzien.
Het enige zichtbare woonoord, passend-genaamd Tera Cora, ligt bovenop een van de heuvelruggen. Na Tera Cora passeerden we een apart staande formatie van drie rotsen.
Men vertelde ons later dat ze de Drie Gezusters genoemd werden en we hoorden daarbij een geheimzinnig verhaal over het ontstaan van die naam.

We lieten ze in een oranjerode stofwolk achter en na twintig minuten rijden kwamen we uit bij luchthaven Hato. Woeste golven beukten hier met enorme kracht tegen de rotsen om metershoog boven de oever uiteen te spatten en als zilte sproei soms tot op de rijweg neer te komen. Samen met de constante oceaanbries vormden ze een element waarmee ik me probeerde te vereenzelvigen. Een tomeloze, oneindige vrijheid.

Verspreid over de heuvels stonden allerlei cactussoorten, van bescheiden lengte tot manshoge en nog hogere die als reuzen boven de rest uittorenden. Vanaf een paar schaars begroeide heuvels tegenover het begin van de start- en landingsbaan is er een weids uitzicht op de Atlantische oceaan en het overige landschap. Als we bij vertrek van een passagiersvliegtuig naar de piloten zwaaiden, dan zwaaiden ze joviaal terug waarna de machtige motoren oorverdovend begonnen te brullen en het met toeristen en andere reizigers volgepropte gevaarte de aanloop nam naar luchtcorridors met bestemming Noord-Amerika en Europa.

Ed Hart – Retraite

Uiteindelijk, na vergeefs wachten
Verwijderde ik me met stille tred
En wat bloesems van de geliefde plek
Tot diep in de nachten gekweld
Door een veraf, stemloos vaarwel.

Plantagehuis
Achter palmen verscholen
Verlaten kustweg
Langs parwa en mangrove

Ontvloog een vogel
Vlammendrood de zonsondergang
Melancholie van Novar

Waar ik je gemis
Eerst afwerend onderging
Later met regenogen.

 

Ed Hart – Terugkeer

De vogels
Die vol glans van vedertooi
Te Moatapu uit mij vlogen – wildvreemde
Takken en seizoenen tegemoet –
Strijken nu met moede vleugels
Van eendere einders in mij neer.

In laai van de laatste zonnestralen
Waar goudgroen gefonkel ontspringt

Wit dralen
Kapelka’s boven het water
Een verre echo weerklinkt.

.

 

Ed Hart – Schoolreis (V en slot)

Het instappen verloopt ordelijk en zodra alle plaatsen zijn ingenomen klinkt het vertreksignaal als een hoge, wegsnellende gil. Vaarwel Berseba, oase van rust ! Luid sissend begint de Para aan het eerste traject.De zon is z’n zenith gepasseerd en strooit een zachtere lichtval. Schaduwen raken hun scherpe omlijning kwijt. We rijden naar Onverwacht in tegenovergestelde richting van de dalende zon. De nastralende dag wordt langzaam meegetroond naar andere oorden.

Aan het begin van de terugreis ontbreekt de grote opwinding van het vertrek uit de stad, maar allen zijn opgeladen en boordevol indrukken. ”… Daarboven in de lucht…we zaten zo gezellig in een vliegmasjien…” eindigt in herhaald nagieren. Vanuit balkonnetjes of ramen is tijdens een wijde bocht bijna de hele lengte van de trein te zien. Vooral vanuit de eerste en laatste wagon.

Wie uit een raam gaat hangen om van nog meer panorama te genieten wordt streng tot orde geroepen. En niet zelden afgestraft door gloeiend-hete sintels van de vonkenregen die plots met kracht uitgestoten via de schoorsteen van de locomotief, als venijnige wespen langsvliegen. Sintels die huid, haar of kleding ongenadig schroeien. De getroffene kan rekenen op openlijk gegiechel, gegrinnik of stil leedvermaak van de getuigen. Verder heerst er een behaaglijke naroes die zich instemmend laat dragen door de snelheid van de Para. “…… Ik kom van van verre landen, Magog, Magog, Magoggetje…”. In de bochten zijn boven het gekraak en gekners van bonkende wagons flarden gezang te horen. “…Wat heb je voor ons meegebracht .. Magog, Magog, Magoggetje.?” Het ritmisch gedender op de rails benadrukt continu de terugkeer naar de stad en het is een en al saamhorigheid in de karavaan.
” Heerlijk tropenland, heerlijk tropenland. hoezee voor Surinaam..”Achter ons verdwijnt de spoorweg zienderogen in een verlaten verte die weemoedig aandoet.

Na de eerste stop te Onverwacht, verschijnt aan weerszijden het weinig afwisselend uitzicht op dit gedeelte van Parapasi. De trein gaat hier iets minder snel. De schelle stoomfluit houdt iets langer aan bij het naderen van elke binnenweg en de halte daar. Volgende stop Lelydorp oogt nu vertrouwd.
.

Van daar vertrokken is er kilometers lang zicht op de uitgestrekte landerijen in het licht- en schaduwspel van de ondergaande zon. Vanaf Saron is er weer dat stadse gevoel. Iets over half zes nog een laatste stop te Beekhuizen. Deze trein met z’n nabruisende jonge passagiers is een niet alledaagse attractie op weg naar Vaillantsplein. De bekende machinisten hebben ons weer veilig teruggebracht.

Na toestemming de trein te verlaten worden eerst de leerkrachten netjes bedankt en gegroet. Daarna stuiven we de wagons uit om in de vallende schemering als gloednieuw met nóg veerkrachtiger tred uit te waaieren over de trottoirs. Nagenietend van alle belevingen valt er thuis veel te vertellen over deze welgeslaagde vakantiedag. ’t Is de laatste week van september en de grote vakantie is aangebroken. Hopelijk gaat de familie deze vakantie weer een paar weken doorbrengen op Plantage Groot Marseille.

Ed Hart – Schoolreis (IV)

Op weg naar het gedeelte van de Coropinakreek dat Frigidaire wordt genoemd passeren we de winkel. Een groepje scholieren blijft er direct hangen en koopt dorstlessers. Nogal koud is hier het zwartbruine kreekwater waarin het nu krioelt van glimmende lichamen die hun zwemtechnieken demonstreren. De ingebeelde wichten met hun airs zitten afstandelijk het gescherts en geschater te verdragen. Ze zijn in zwempak ook nog omwikkeld met grote baddoeken. De meeste meisjes die in het begin wat schuchter waren in hun zwempakjes duikelen, spartelen en watertrappen nu uitgelaten mee. “Alle eendjes zwemmen in het water….”

read on…

Ed Hart – Schoolreis (III)

Tussen twee van de woningen ligt een oneffen veld harde kleikluiten. Verspreid erop staan doornstruiken waaraan glanzende vruchten hangen die aan markoesa doen denken. Een vrouw die merkt hoe geboeid we naar ze kijken roept ons vanuit een raam waarschuwend toe om van ze af te blijven omdat ze zeer giftig zijn. Zo opzichtig mooi, en giftig ? Bedrieglijk mooi dus. Naar we vernemen heten deze appels jongwenkibobie. Een benaming die in de stad hoogstens fluisterend zou worden geuit onder ons maar hier gewoon wordt gebezigd. We gniffelen erom.

read on…

Ed Hart – Schoolreis (II)

Net voorbij Onverwacht stroomt een haast verborgen kreekje. Eenmaal erover wordt de snelheid direct opgevoerd voor dit traject dat aan weerszijden is omsloten door hoog bos. Nog steeds optimaal gestemd heffen de zangkoren weer liedjes aan. “Tarabom tarabom tarabom… ik hoor de trommels slaan…” De lucht is hier en daar doortrokken van een sterk prikkelende geur als van nasmeulend brandhout. Velden worden hier platgebrand voor de aanleg van nieuwe kostgronden. Op de smalle strook grond tussen bos en rails en tussen de bielzen ligt hagelwit savannezand waaruit harde grassen groeien. Vanuit andere nog in brand staande veldjes stijgen kaarsrechte rookpluimen op. “Schipper mag ik overvaren, ja of nee?” Uit elke wagon klinkt een ander schoollied terwijl de Para zwoegend en roetwolken uitstotend, kilometer na kilometer aflegt in deze smalle, eeuwig groene doorgang.

Nadat de laatste kilometer onder ons is weggegleden kondigen meerdere schrille fluitsignalen van de locomotief onze nadering aan. Stoom nablazend houdt de Para rond tien uur stil bij onze eindbestemming: de halte van Bersaba.

In de wagons ontstaat een drukte van belang bij ‘t vergaren van onze meegenomen spullen zoals zwemkleding, baddoek, etcetera. Het wordt een rumoerig dringen en stoten, maar tot orde geroepen, stellen we ons groepsgewijs op. Elkaar speels aanstotend als bevestiging van het avontuurlijke gevoel hier aangekomen te zijn. Bewust van ’t onvoorspelbare in een onbekend oord. Rondkijkend op deze heldere septemberdag is van Bersaba alvast de kerktoren te zien. In gelid marcheren we als Curaçaose geiten naar het dorp via een weg die ligt tussen een kaal kleiveld en een ander, begroeid met verbleekte grassen tussen grafzerken. De lieflijke waterkant van Bersaba wordt door ons overspoeld. Hier tegenover de kreek zetelt het bestuur. We zien bestuurswoningen, de kerk, een winkel en de school. Het grote logeergebouw, de school en een recreatieruimte zijn in gereedheid gebracht om de grote schare scholieren te ontvangen. We worden verwelkomd door het schoolhoofd en mogen van de faciliteiten gebruik maken. Sommigen gaan liever languit zitten na de wiebelende treinreis en maken het zich gemakkelijk op de lange, brede veranda. Enkele kunnen de verleiding niet weerstaan en gaan even pootje baden in het ondiepe gedeelte bij de kreekoever. Het overgrote deel zwermt uit om het dorp verder te bezichtigen.

Op de terreinen achter de woningen waarlangs we zwijgend kuieren zijn open tenten zichtbaar en vrouwspersonen in vaalblauwe huiskleren. Kloek bezig met hun taken laten ze zich niet verstoren door voorbijlopend bekijks. Het bakken en koken gebeurt op houtvuur. De reuk van brandhout is ook voor hier karakteristiek. Uit de tenten kringelt blauwe rook op. Wij worden eveneens door jong en oud van de plantage benieuwd gadegeslagen en daardoor voelen we ons echte toeristen. Een tikkeltje bevoorrecht.

Maar de grazende koeien en stieren op een weiland staren wantrouwend naar de bosjes vreemdelingen. Ofschoon ze geen echte bedreiging vormen zijn we toch beducht voor horens. Misschien gevolg van die nachtmerries waarin je door een van ze wordt achtervolgd en je een boom invlucht of voor je leven rent. Dit weiland is niet omheind en we lopen snel door.

Alaida, van plantage Groot-Marseille

door Ed Hart

Alaida werd eens gillend wakker. Trillend als een espenblad, badend in haar zweet en brabbelend in een overstaanbare taal. Vrouwen in belendende huisjes schoten gealarmeerd te hulp. Met een in een van de kappa’s gedrenkte doek legden ze een verkoelend compres op haar voorhoofd. Een van de vrouwen begon vurig te bidden. Daarna begonnen de andere hulpverleensters zachtjes te zingen terwijl Alaida’s hand werd vastgehouden. Een van de vrouwen had zich in het donker naar de kreek begeven en concentreerde zich op de waterlelie vlakbij de kreekover. Ze haalde diep, diep adem, ademde weer uit en sloot de ogen. Vervolgens voerde ze al prevelend een kort ritueeltje uit, brak een blaadje los waarmee ze terugkeerde naar de slaapplaats van de ontdane vrouw. Daar voerde ze drie maal ronddraaiend met het lelieblaadje nog een ritueel uit. En zienderogen werd de angstige vrouw weer rustig en kalm. Haar ogen vielen langzaam dicht en ze sliep als een roos tot de volgende ochtend. De welriekende geuren van het lelieblaadje hadden een magische kracht en konden een droom zoet beïnvloeden.

Later op de dag vertelde Alaida wat ze had gedroomd. Ze was terug in het verre land waar ze zich in vrijheid bewoog en zich niets herinnerde van een vervloekte slavenbestaan. Plots voelde ze zich vastgepakt en weggevoerd, waartegen ze zich krijsend, met hand en tand verzette. Nog steeds gillend was ze toen ontwaakt.
.

Ed Hart – Libi

Di a ben de na LIBI, a ben LIBI na Konasi, ini wan bigi oso nanga en trow uma nanga drie ptjien.

Baka wan tu yari a bigin hori nanga wan tra uma. Di na trow-LIBI kon pori so té, dan a gwe LIBI a trow uma nanga den ptjien. A go seti LIBI nanga na tra uma. A no drai luku den moro.

Na trow uma ben mu froisi. Na so a kon miti nanga pina LIBI, tranga wroko, en watra ai. Soso sorgu fu den ptjien.

Ma na njun LIBI fu a man, no waka bun srefi srefi. Baka di a kon lasi moni, nanga sa a ben abi, a tra uma gwe LIBI ing safri. Dan na man disi bigin fadon dipi, te a kon tron sopiman. Tef’keba a feni en srefi té na lansi-gron.

Ma Gado kon tja jepi gi a fosi uma. A kon feni wan bun masra, yepi sorgu ing nanga den ptjien. Te den kon wini wan Brakke-loterij moni.

Naf’si san kan miti sma ini den LIBI. Bun nanga ogri. Sonten na wan LIBI-LIBI sari, fa pori LIBI e LIBI dipi marki ini a LIBI fu LIBI sma.

 

 

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter