blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Gonçalves-Ho Kang You Lilian

Van Randwijklezing: “Als ik nu weer zou moeten vluchten met m’n kind…”

“Als ik nu weer zou moeten vluchten, zou ik dan met m’n kleine kind aan de arm op een menswaardige plek terechtkomen? Of zou ik naar een erbarmelijk opvangkamp worden gestuurd, of terug naar mijn land van herkomst”. Mensenrechtenactiviste en advocaat Lilian Gonçalves-Ho Kang You vroeg het zich hardop af in een uitverkochte Sint-Jacobskerk in Vlissingen. Daar hield ze zojuist de H.M. van Randwijklezing 2019. read on…

Surinaamse poëzie in De Nieuwe Liefde

‘Dubbeltaal’ over o.a. Michaël Slory, Shrinivási en Astrid H. Roemer op zondag 12 mei vanaf 16.00 uur in De Nieuwe Liefde in Amsterdam. Met o.m. Antoine de Kom, Aisa Winter, Michiel van Kempen en Lilian Gonçalves. read on…

Lilian Gonçalves over de Decembermoorden

Het Amsterdam Museum nodigt mensenrechtenactivist en jurist Lilian Gonçalves – Ho Kang You uit voor een lezing en Q&A over de Decembermoorden van 1982 in Suriname. Haar man, Kenneth Gonçalves, was een van de vijftien slachtoffers. read on…

Eredoctoraat Universiteit Leiden voor Lilian Gonçalves

Lilian Gonçalves-Ho Kang You, bestuurslid van de Stichting Katholieke Universiteit, ontving maandag 9 februari een eredoctoraat aan de Universiteit Leiden tijdens de academische zitting ter gelegenheid van de 440e dies natalis. read on…

Overweldigende opkomst bij begrafenis Joan Ferrier

door Roy Khemradj

Ruim 700 personen hebben op 15 maart de ‘Dankdienst voor haar leven’ van Joan Ferrier bijgewoond aan de rand van het rustieke Oegstgeest in het Groene Kerkje.

read on…

Lilian Gonçalvez zomergast van de VPRO

Op zondag 14 augustus zal Lilian Gonçalvez-Ho Kang You een avond Nederlandse televisie vullen als zomergast van de VPRO.

read on…

Christa Meindersma nieuwe directeur Prins Claus Fonds

Per 14 februari 2011 verwelkomt het Prins Claus Fonds voor Cultuur & Ontwikkeling, Christa Meindersma als nieuwe directeur. Zij volgt Els van der Plas op, die sinds 1997 directeur was. Christa Meindersma (1962) is internationaal juriste en was adjunct directeur van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS). Zij heeft ruime ervaring in internationale samenwerking en diplomatie en werkte onder meer als onderhandelaar en senior politiek adviseur bij de Verenigde Naties en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Christa Meindersma was betrokken bij vredesbesprekingen in Oost-Timor, Nigeria, Kameroen, Kosovo en Darfur. Zij werkte ook voor de VN in Nepal, Congo en New York. Het Prins Claus Fonds haalt met haar iemand in huis met een sterke visie op cultuur en ontwikkeling binnen internationale samenwerking.

Christa Meindersma: “Ik ben ontzettend blij met mijn aanstelling als directeur van het Prins Claus Fonds. Wat mij enorm inspireert is dat het Fonds moedige mensen van bijzondere kwaliteit die in situaties van repressie, oorlog, marginalisatie en armoede hun artistieke en intellectuele vrijheid bevechten, een gezicht geeft. Uitgevers als Selma Hellal en Sofiane Hadjadj in Algerije die afgelopen december de Prins Claus Prijs ontvingen en bloggers als Yoani Sánchez uit Cuba. Deze mensen zijn een motor voor ontwikkeling en verandering in hun land en inspireren anderen door hun inzichten. Het Prins Claus Fonds erkent het belang van hun werk en steunt hen concreet.”

Het Prins Claus Fonds richt zich de komende jaren op de relatie tussen cultuur en conflict, ‘Zones of Silence’ en ‘Beauty in Context’. Zones of Silence zijn gebieden waar culturele expressie ontbreekt of moeilijk is door uitsluiting, gedwongen migratie, armoede, oorlog en conflict. Het Fonds ondersteunt lokale initiatieven om culturele expressie mogelijk te maken. Het Fonds biedt ook culturele noodhulp in conflictsituaties en na natuurrampen. Nu al inventariseert het Fonds samen met partners in Egypte de schade die ontstaan is na vernielingen en plunderingen in de Egyptische hoofdstad Cairo. Doel is het behoud van Egyptische culturele schatten.

Door haar betrokkenheid bij vredesbesprekingen weet Meindersma uit eigen ervaring hoe belangrijk cultuur is bij het verwerken van oorlog en geweld: “Als directeur van het Prins Claus Fonds kan ik mijn interesse in diverse culturen combineren met mijn ervaring in landen waar opgebouwd wordt na conflict. Het heropenen van een theater in een gebombardeerde stad, een dansuitvoering of het behoud en herstel van cultureel erfgoed geeft hoop, energie en eigenheid. Cultuur is geen luxe: het kan wezenlijk bijdragen aan verzoening na conflict. Ik wil de impact van wat het Fonds gedaan heeft bij een breder publiek over het voetlicht brengen en het Fonds verder uitbouwen tot hét kenniscentrum op het gebied van cultuur en ontwikkeling.”

Lilian Gonçalves–Ho Kang You (foto rechts), voorzitter van het Prins Claus Fonds: “Mensen die cultuur het hardste nodig hebben leven vaak in conflictgebieden en arme regio’s. Het Prins Claus Fonds stelt die mensen in staat hun stem te laten horen. Met de komst van Christa Meindersma krijgt het Prins Claus Fonds een directeur in huis met een brede internationale ervaring in conflictgebieden. Christa is de juiste persoon om het Fonds naar een volgende fase te brengen, voortbouwend op wat er in de afgelopen jaren is bereikt. Het Bestuur kijkt uit naar een inspirerende, positieve en langdurige samenwerking.”

Els van der Plas vertrekt bij het Prins Claus Fonds

Els van der Plas neemt per 17 januari 2011 afscheid als directeur van het Prins Claus Fonds. Na een dienstverband van ruim dertien jaar zet zij een nieuwe stap in haar loopbaan en wordt directeur van Premsela, het Nederlandse instituut voor design en mode. Els van der Plas heeft het Prins Claus Fonds vanaf zijn ontstaan in 1997 opgebouwd tot een internationaal instituut voor cultuur en ontwikkeling dat staat voor kwaliteit en innovatie en dat stevig geworteld is in de wereld van cultuur en ontwikkeling wereldwijd.

read on…

Getuige

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Steeds weer hetzelfde ritueel.

De militair roept naar beneden, in het trapgat, in de rechtszaal : “Verdachte Bouterse aanwezig?”

En van beneden roept een stem steevast: “Niet aanwezig!”

De zitting vangt aan met de aanwezige getuigen.

read on…

Verslag eerste Caraïbische Letterendag

1E CARAIBISCHE LETTERENDAG

Op 11 november 2007 vond de eerste activiteit van de Werkgroep Caraïbische letteren plaats in de Hella Haassezaal van de Openbare Bibliotheek te Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers, zodat de zaal meer dan vol was. Een kleine groep, ca. 12 mensen, moest de toegang geweigerd worden.

 

Lancering1

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, in het bijzonder door de samenwerking met Maureen Healy, de artistiek leider van het BMW festival. Ook het team van het OBA, onder leiding van mw. M. Troelstra, en de subsidie van het Lira Fonds hebben ertoe bijgedragen dat deze middag gerealiseerd kon worden.

Het publiek bestond uit in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek dat op het BMW festival afkwam. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, hebben deze middag acte de présence gegeven.

De marketing is deels via het BMW festival vorm gegeven, via mailingbestanden van de werkgroep en een flyer die ook opgenomen werd in de Nieuwsbrief van het kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen. Ook in verschillende radioprogramma’ s voor Surinamers en Antillianen en Arubanen in Nederland is aandacht besteed aan de letterenmiddag.

 

Lancering3

De werkgroep bestaat uit: voozitter: Lilian Gonçalves-Ho Kang You; vicevoorzitter: Peter Meel; secretaris: Maite de Haseth; penningmeester: Michiel van Kempen; overige leden: Annette de Vries, Carl Haarnack, Henry Habibe en Igma van Putte-de Windt.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. De heer Rutgers en Diana Lebacs zijn zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen. De programmaonderdelen, die door Carl Haarnack werden aangekondigd, waren:

Welkomstwoord; daar de voorzitter van de werkgroep mw. Lilian Gonçalves-Ho Kang You verhinderd was, is het welkomstwoord uitgesproken door mw. Igma van Putte-de Windt. De doelstellingen van de werkgroep werden uiteengezet en die van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waar de werkgroep een onderdeel van is. Enkele van de te ontplooien activiteiten werden vermeld: twee lezingenreeksen op jaarlijkse grondslag, nl. de Rudolf van Lier-lezingen, met het accent op sociaal-historische en culturele onderwerpen en de Colá Debrot-lezingen die literair georiënteerd zullen zijn. Voorts een jaarlijkse letterenbijeenkomst met debat en voordracht.

Voordracht door Dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, met als thema: Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007. Hij stelde dat de literatuur uit genoemde gebieden niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk, volgens hem niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen. Van Kempen verraste het publiek door het een bibliofiele editie van het gedicht van Bernardo Ashetu (Suriname) Indiaans aan het einde van zijn voordracht aan te bieden.

Voordracht door Dr. Wim Rutgers, hoogleraar aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen, literair criticus en kenner van de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba met als thema: De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, nl. Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, vanuit bomen etc., echter de geschreven poëzie is vnl. gelegenheidspoëzie. De W.C.L. zal zich vnl. op de eilanden moeten richten wil men een goed beeld krijgen van de literaire productie aldaar. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.

Denis Henríquez, Arubaans auteur. Hij publiceerde: Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999). Hij week af van de oorspronkelijke opzet en las niet voor uit eigen werk, maar sprak in zijn voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van leeuwen en Frank Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekend Pelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren. In Dubbelspel tenslotte barsten de frustratie en de haat van de zwarte bevolking van binnenuit in moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.

Antoine de Kom, Surinaams dichter, heeft uit De punt, dat binnenkort gepubliceerd wordt, voorgelezen. Van hem verschenen o.m. de volgende dichtbundels: Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe. Diana Lebacs, Antilliaans auteur. Zij publiceerde o.a.: Sherry: het begin van een begin (1971), De langste maand (1994). In haar voordracht legde zij de link met het thema van het Black Magic Woman festival: Dochters en vaders, met het voorlezen van een op haar eiland Bonaire bekend verhaal over een indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is verandert in een zeemeermin. Slot.
Met een kort slotwoord bedankte Carl Haarnack alle bezoekers en medewerkers voor hun bijdrage aan deze letterenmiddag en overhandigde alle sprekers een boeket bloemen.

De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel van de bezoekers als van de medewerkers aan deze middag.

__________________________________________________________________________________________

Tekst uitgesproken door Michiel van Kempen op de eerste Caraïbische Letterendag, 25 november 2007

Michiel van Kempen

Tien stellingen over Nederlands-Caraïbische letteren

Als ik in België spreek over ‘Suriname’ is er niet zelden verwarring over de naam en knikt men aanmoedigend, omdat men denkt dat ik het over Sumatra heb. In Franstalig België denkt men bij ‘Les Antilles néerlandaises’ direct aan La Réunion, de beter geïnformeerden aan Guadeloupe of Martinique, maar het licht gaat pas aan als ik opmerk dat het land opzij van la Guyane française ligt. Zo erg is het in Nederland niet, maar ook in Nederland is de literatuur van Suriname en de Antillen nog weinig bekend. Toen ik bij gelegenheid van de CPNB-actie rond Dubbelspel van Frank Martinus Arion op tournee was in Oost-Nederland, bleek mij dat slechts heel weinig namen uit de Surinaamse en Antilliaanse hoek tot daar zijn doorgedrongen. Tekenend is ook wat er gebeurde toen een bibliotheek in de buurt van Amersfoort voor het slotdiner van de CPBNB-actie Arion zelf niet meer kon krijgen; de dienstdoende bibliothecaris vraag daarop: ‘Maar hebt u dan geen andere zwarte schrijver voor ons?’
Toen de Leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 gevraagd werd een canon van Nederlandstalige auteurs op te stellen, kwam er een lijst van 108 auteurs tot stand, niet één echter kwam uit het Caraïbisch gebied. Beter deden de Caraïbiërs het op een lijst van 100 dode schrijvers, opgesteld in 2007 door het Nederlands Letterkundig Museum: op nr. 79 stond Cola Debrot, direct gevolgd door Albert Helman, en met nr. 99 werd het gebied met Hans Faverey ook nog enigszins vertegenwoordigd.
Bij de Publiekskeuze van het Beste Nederlandstalige boek aller tijden, in 2007 georganiseerd door de NPS en NRC Handelsblad verscheen op plaats nr. 1. Harry Mulisch met De ontdekking van de hemel, op plaats 2 opmerkelijk genoeg Kader Abdolah met Het huis van de moskee, en op 3. Multatuli met de Max Havelaar. Maar op die publiekslijst stonden ook vijf Caraïbische boeken:

Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker?
Albert Helman, De stille plantage
Astrid Roemer, Lijken op liefde
Frank Martinus Arion, Dubbelspel
Tip Marugg, De morgen loeit weer aan

Wat zijn nu de problemen waarmee Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse auteurs kampen – en dan heb ik vooral over de situatie in Nederland? Wat zijn de factoren die maken dat ze zo weinig zichtbaar zijn in het literaire bedrijf in Nederland? Ik noem er kort een tiental en kom er later op terug:

1. Niemand schrijft met opzet een slecht boek, dat is zeker waar. Maar de meeste boeken van Surinaamse en Antilliaanse origine zijn beneden de maat.
2. De oorzaak hiervan is: de auteurs uit het Caraïbisch gebied zijn weinig zelfkritisch. Er zijn dichters die zo beroerd schrijven dat je als lezer de indruk zou kunnen krijgen dat het om bewuste taalexperimenten gaat.
3. De vertaling van de Caraïbische werkelijkheid naar een publiek dat weinig van die werkelijkheid af weet, lukt niet.
4. Gevolg van het voorgaande; de auteur belandt tussen twee publieken in: met zijn taal en zijn werkelijkheidsrepresentatie vervreemdt hij zich van zijn eigen achterban, terwijl er nauwelijks een nieuw publiek gecreëerd wordt. Alleen de smalle culturele elite die exact op dezelfde golflengte zit – de beter opgeleide lezers van Surinaamse en Antilliaanse afkomst – brengen waardering op voor het werk. Het klassieke voorbeeld is Edgar Cairo die met zijn ‘Cairojaans’ zijn eigen variant van het Surinaams-Nederlands schiep, een taalvariant die echter door veel Surinamers verworpen werd als te aanstellerig en te creatief, een taal waarvan de Nederlandse, witte lezers de lol niet konden inzien, omdat ze noch de verwijzingen naar het Surinaamse straatleven, noch het spelen met het Sranan konden vatten.
5. Dichters schrijven bij voorkeur in hun moedertaal; de belangstelling voor poëzie in bijvoorbeeld het Papiamentu of het Sranan (ook met vertaling) is in allochtone bejaardencentra welwillend, bij Caraïbische culturele manifestaties matig en wat groter naarmate er meer familieleden van de dichter in de zaal zitten, en bij Nederlandse uitgevers 0,0.
6. Televisie en radio houden van mediagenieke types als Anil Ramdas, Jörgen Raymann en Tommy Wieringa, en zelfs Nederlands bekendste presentatoren Pauw en Witteman halen liever een onverstaanbare rapster uit de Bijlmer voor de buis, dan een serieus dichter.
7. Nederlandse critici zijn behoudzuchtig en gemakzuchtig in hun keuze. Ze weten dat ze de meeste lezers vinden met recensies van boeken van bekende schrijvers, recensies over het selecte aantal boeken dat in grote stapels ligt bij de zichzelf boekhandel noemende keten van de bekende literaire prijs. Als over de Vlaamse topauteur Dimitri Verhulst in Nederland al geklaagd wordt dat hij zoveel ‘archaïsmen’ gebruikt, dan kan men zich voorstellen, dat de critici al helemaal geen zin hebben om zich te verdiepen in de culturele achtergrond van de Caraïbische literatuur.
8. Veel Caraïbische auteurs worden gepubliceerd door uitgeverijen die niet de financiële armslag hebben om hun auteurs goed ‘in de markt te zetten’, zoals dat tegenwoordig heet.
9. Bij gebrek aan een breed aanbod, halen de grote literatuurfestivals rijp en groen uit Suriname en de Antillen. Dat werkt voor de naam van de Caraïbische literatuur in het algemeen slecht; de echt goede auteurs hebben daar last van.
10. En tenslotte: de Nederlands-Caraïbische literatuur is te lokaal gericht, te klein, of om te spreken in de woorden van de bekende vertaler, winnaar van de Martinus Nijhoffprijs en redacteur van het tijdschrift De tweede ronde Peter Verstegen: ‘Die literatuur, dat is toch net zoiets als de literatuur van Luxemburg?’ Bovendien: Nederlandse lezers houden niet van maatschappelijk geëngageerde literatuur, ze zijn – excuseer mijn academisch taalgebruik – het gezanik over de slavernij beu en willen niet langer geconfronteerd worden met hun eigen groezelige geschiedenis.

Laat ik diezelfde factoren nog eens de revue passeren, en ze van een andere kant bezien:
1. Evenmin als het Nederlandse boekenaanbod, is de kwaliteit van boeken uit Suriname en de Antillen gelijkmatig, maar het is onvoorstelbaar dat bij de nog zo jonge traditie van het geschreven woord, al zoveel boeken zijn gepubliceerd die mee kunnen op het eerste plan, denk maar aan Dubbelspel, De morgen loeit weer aan, of Geniale anarchie van Boeli van Leeuwen, of meer recentelijk de essaybundels van Anil Ramdas of de poëziebundels van Antoine de Kom.
2. Er zijn auteurs die zo kritisch zijn op hun eigen werk, en die hun eigen niveau zo continu afspiegelen aan dat van de beste internationale schrijvers, dat zij nooit of maar heel mondjesmaat tot publiceren komen. Maar er is ook een hele schrijversgeneratie opgestaan die heeft gezorgd voor meer romans sinds het jaar 2000 dan alle romans uit Suriname en de Antillen daarvóór.
3. Er zijn schrijvers die hun land van herkomst helder in beeld brengen voor lezers uit welk land dan ook, en dat grandioos en verbeeldingsrijk doen. Om maar een voorbeeld te noemen: enkele van de verhalen uit de bundel Waarover we niet moeten praten; Nieuwe Surinaamse en Antilliaanse verhalen verdienen een plaats in een bloemlezing met het beste korte Nederlandstalige proza van 2006.
4. Met behoud van het taaleigen is het wel degelijk mogelijk om een groot publiek te bereiken, vooropgesteld dat een auteur ook bereid is om met zijn publiek rekening te houden. Met poëzie geschreven in Chinese karakters verovert men nu eenmaal niet de Nederlandse markt, al is die poëzie misschien ook van wereldniveau.
5. Misschien wel het meest authentieke van de literatuur van Suriname en de Antillen is neergelegd in poëzie. Alle grote literatuur kan ook groots vertaald worden. Het probleem is dat de gedichten van een Pierre Lauffer of een Trefossa zo idiomatisch gebonden zijn aan de taal, dat pas zeer recent de eerste geslaagde vertalingen van hun poëzie zijn verschenen. Zij hebben niet de kans gehad enige reputatie te verwerven buiten hun land van herkomst, zodat de namen Trefossa en Lauffer nog altijd volstrekt onbekend zijn bij het Nederlandse poëziepubliek.
6. Natuurlijk zetten televisie en radio altijd in op mediagenieke types. Het zijn nu eenmaal massamedia, gedicteerd door de kijk- en luistercijfers. De media en ook de hele literaire infrastructuur van uitgeverij en boekhandel kan nu eenmaal alleen bestaan bij gratie van de grote successen. De veelverkopende schrijvers dragen de weinigverkopende auteurs. Maar goed toegankelijke dichters als Gerrit Komrij, Jean-Pierre Rawie en Drs P. halen wel degelijk de publiciteit en verkopen grote aantallen van hun dichtbundels. De dichter of schrijver die nooit water bij de wijn doet heeft per definitie gelijk, maar neemt het risico altijd in de kille ijlte van de Parnassus te blijven zitten.
7. Er valt altijd wel wat te jeremiëren, maar Nederlandse critici pikken bij tijd en wijle zeker wel boeken uit de grote stapel, uit nieuwsgierigheid naar andere literatuur. Van het prozadebuut van Denis Henriquez, Zuidstraat, telde ik maar liefst 18 recensies. Het debuut van Marylin Simons, Koorddansers, werd binnen een week na verschijnen kritisch maar welwillend besproken in NRC Handelsblad, en hetzelfde geldt voor Myra Römers, Verhalen van Fita, dat werd gerecenseerd in Vrij Nederland. Alle poëzie wordt in Nederland mondjesmaat besproken, maar daar zit Antoine de Kom dan wel met regelmaat bij.
8. De geschiedenis bewijst dat ook kleine uitgeverijen mooie successen kunnen boeken: Boeli van Leeuwen is een Knipscheer-auteur die meetelt in Nederland, Erich Zielinski’s prachtige roman De Engelenbron vond direct literaire erkenning en Cynthia Mc Leod werd bij Conserve een doorslaand succes. Bovendien zijn er ook altijd auteurs geweest die wel bij de grote uitgeverijen zaten – Albert Helman bij Nijgh & Van Ditmar, Cola Debrot bij De Bezige Bij, Diana Lebacs bij de belangrijke uitgeverij voor jeugdliteratuur Leopold – wat overigens natuurlijk nog geen garantie is voor ‘automatisch’ succes. De openheid bij de grote uitgeverijen naar Caraïbische auteurs is nu groter dan ooit – mede dankzij het jarenlang stug doorgaan van uitgeven door bijvoorbeeld In de Knipscheer. Zo zijn Tessa Leuwsha en Jules de Palm, Ellen Ombre en Denis Henriquez, en nog zeer recent Henna Goudzand, Marylin Simons en Aliefka Bijlsma terechtgekomen bij grote uitgeverijen.
9. Inderdaad zouden de grote festivals terughoudender moeten zijn om jong, aankomend talent voor de leeuwen te gooien, soms zelfs mensen die nog niet eens aan hun eerste boek toe zijn. Maar opvallend is wel dat de mindere goden het dankzij een opmerkelijke voordracht vaak veel beter doen dat de zgn. Grote Caraïbische Namen. En hoe je het ook wendt of keert; de constante aanwezigheid van Caraïbische auteurs op de festivals, heeft zeker veel bijgedragen aan het bewustzijn dat er naast een cultuur van de Oost ook een cultuur van de West bestaat.
10. Zo ‘t het publiek in Nederland ooit is gaan dagen, dat de koloniale geschiedenis van het Nederlandse rijk er misschien heel anders heeft uitgezien dan men lang dacht, dan is het nu. Er groeit ongetwijfeld een nieuwsgierigheid naar literaire teksten die die geschiedenis verbeelden, zoals ook het succes van een boek als De zwarte met het witte hart van Arthur Japin en Hoe duur was de suiker? van Cynthia Mc Leod laten zien. De tijd van politiek-propagandistische literatuur lijkt ook in de West voorbij. De generatie die na 2000 is opgestaan thematiseert natuurlijk vaak het land van herkomst, maar de literaire flair, de durf waarmee dat gebeurt, dwingt vaak respect af. Twaalf jaar na de uitspraak over de ‘Luxemburgse literatuur’ schreef Peter Verstegen mij: ‘Heel veel dank voor het sturen van de bundel Guirlande van Roberto Ashetu [onbekend, maar Bernardo Ashetu kennen we wel – MvK]. We zullen er zeker vier of vijf gedichten uit plaatsen. Ook het gedicht van Jit Narain is interessant, maar heeft zij misschien nog wat meer? [Zeker had zij nog wat meer, zelfs al was zij dan ook al jarenlang een ‘hij’ – MvK.] In Mama Sranan (wat een fraaie bloemlezing!) was ik erg getroffen door het gedicht ‘Jozefien’ van A. Huits.’ Ook dat is een opmerkelijke uitspraak, want in Mama Sranan staan helemaal geen gedichten. Kortom: het is wennen voor het Nederlandse literaire establishment. Wat ertoe doet is dat twaalf jaar na de ‘Luxemburgse literatuur’ De tweede ronde wél met een Caraïbisch nummer uitkwam.

Ik heb hier een aantal opposities geschetst, om te laten zien waarmee de schrijvers van Suriname, de Antillen en Aruba worstelen, hoe hun literatuur in beweging is en ook hoe de beeldvorming daarover in beweging is. Over al deze onderwerpen is nog veel meer te zeggen. Waaraan niet te tornen valt, is dat er altijd plaats is voor literatuur van bijzondere kwaliteit. Van mooie teksten zijn er nooit teveel. Daarom wil ik besluiten met een gedicht van Bernardo Ashetu, u weet: de prachtdichter die debuteerde in 1962 in de Antilliaanse Cahiers en die later nog 31 bundels schreef, maar daarvan nooit een gedicht meer heeft willen publiceren. De laatste jaren zijn in tijdschriften nog aardig wat gedichten uit de nalatenschap verschenen en in 2002 het bundeltje Marcel en andere gedichten. Maar eind 2007 verzorgde Gerrit Komrij een kleine bloemlezing uit zijn werk onder de titel Dat ik zong en al binnen een week verschenen juichende recensies in verschillende grote dagbladen. Komrij spreekt, en ziet: het recensentenvolk schiet wakker. Ashetu’s gedicht is getiteld ‘Indiaans’:

In de slotfase
van de wedstrijd
werd het feest
aangekondigd
bij Tata Miranda
te beginnen om
10 uur des avonds.

Om 3 uur
in de nacht
worden twee patrijzen
en een onvergelijk’lijk
trotse flamingo geslacht.

In de morgen
verwacht men
uit braziliaanse noten
zwaar versierde lijven
die van indiaanse
krijgslieden zijn.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter