blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Gobardhan-Rambocus Lila

Flashnieuws Schrijversgroep ’77

14 januari – Skrifiman Taki op SRS om 21.00u. Een terugblik op 2013 en vooruitblik op 2014 door enkele prominente S77’ers.
15 januari – Trefossalezing door mevr. dr. Lila Gobardhan Rambocus. U kunt een uitnodigingskaart bij mij ophalen, als u wilt gaan. Inloop is om 19.30u. Plaats Self Reliance Tower.
16 januari – presentatie ‘Ode aan Lise’, Een in memoriam van Elizabeth Burke. Geschreven door Irene Welles. YWCA. 19.30u inloop en van 20.00-21.00 presentatie.
29 januari – Tori Oso avond met de Top 3 van de Tori Battle. Guillaume Pool, Jorobodjie en Frits Wols. Aanvang 20.00u
1 februari – Een dag vol schrijfplezier. All-in schrijfworkshop. Opgave en info bij Arlette Codfried. 401543 of 8764449
3-5 februari – Kinderboekenfestival Nickerie
26 februari; Algemene Ledenvergadering S’77
Verder ook attentie dat inzendingen voor Write Now al mogelijk zijn. Zie de Write Now website. www.writenow.nu

De nieuwe Van Donselaar

door Lila Gobardhan-Rambocus

 
Ruim drie maanden na het overlijden van Jan van Donselaar (12 april 2013) verscheen het Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876, uitgegeven door het Meertens Instituut te Amsterdam in samenwerking met de Nederlandse Taalunie in Den Haag. In dit woordenboek, niet het eerste van Van Donselaar, worden 2100 woorden onder de loep genomen. Zijn doel was het vastleggen van de voorgeschiedenis van het moderne Surinaams-Nederlands. Deze publicatie werd verzorgd door Nicoline van der Sijs, hoogleraar historische taalkunde, bekend van de vele (woorden)boeken over de geschiedenis van het Nederlands.
In 1976 verscheen als eerste het Woordenboek van het Surinaams-Nederlands als uitgave van het Instituut A.W. de Groot voor Algemene Taalwetenschap van de Rijksuniversiteit Utrecht. Dit boek beschrijft 1400 Surinaams-Nederlandse woorden. Een tweede, herziene en uitgebreide, druk verscheen in 1989, toen uitgegeven door Dick Coutinho, Muiderberg. De uitbreiding was enorm: 6600 trefwoorden. Voor dit woordenboek kreeg Van Donselaar de Johan de la Court-prijs van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). Het is jammer dat dit laatste woordenboek in Suriname nauwelijks verspreid is.
In 2008 publiceerde Renata de Bies WSBN, Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands met ruim 5000 trefwoorden, dat in 2009 in Nederland uitkwam als Prisma Woordenboek onder de titel Woordenboek Surinaams-Nederlands. Over dit woordenboek stelt Nicoline van der Sijs in haar voorwoord bij de laatste Van Donselaar dat dit een aanvulling is op eerder werk van zijn hand. Volgens De Bies gaat het hier om typisch hedendaagse Surinaams-Nederlandse woorden van de laatste 50 jaar, terwijl Van Donselaar voor zijn twee eerdere woordenboeken vooral gebruik gemaakt heeft van eigentijdse schriftelijke bronnen.
Voor zijn laatste publicatie putte Van Donselaar uit schriftelijke bronnen van 1667 tot 1876, het jaar waarin de leerplicht werd ingesteld. Als beginjaar koos de auteur 1667, omdat vanaf toen het Nederlands de officiële taal werd. Veel Nederlands werd er echter niet gesproken en geschreven, omdat de bevolkingssamenstelling gemengd was: naast de indianen, waren er negerslaven, Engelsen en Portugese joden. Suriname was dus meertalig en is dat tot de dag van vandaag gebleven. Via plakkaten werd de bevolking er echter steeds aan herinnerd dat het Nederlands de enige ambtelijke taal was.
Het Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876 omvat zeven hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de taal van de Nederlandse bewoners van Suriname tot 1876, het jaar van de instelling van de leerplicht met Nederlands als schooltaal. In hoofdstuk 2 staan de aanwijzingen voor het gebruik van het woordenboek. Bij de opgenomen woorden worden codes vermeld die informatie geven over zaken als de etymologie (herkomst en geschiedenis) van het woord, de tijdvakken en domeinen, waarin het aangetroffen werd. Circa 85% van de woorden kan verdeeld worden over 11 domeinen, die onder te brengen zijn onder de noemer natuur of cultuur. Het gaat hier om woorden voor dieren, wilde planten, cultuurplanten, enzovoort, vallend onder natuur en woorden voor zaken vallend onder de cultuur van de blanken, de slaven of de indianen. In hoofdstuk 3 beschrijft Van Donselaar zijn zoektocht in teksten naar Nederlandse woorden, die hij beschouwt als basis voor het Nederlands dat zich in Suriname ontwikkeld heeft, het Surinaams-Nederlands. Hij somt 54 van de voor hem belangrijkste auteurs over het Nederlands in Suriname tot 1876 op (p. 17-27). In hoofdstuk 4 staat de eigenlijke alfabetische woordenlijst (p. 31-245). Hoofdstuk 5 (p. 247-252) geeft zonder nadere verklaring in ruim vijf pagina’s een alfabetische woordenlijst van ‘duistere en/of onbetrouwbare woorden’ die niet als trefwoord zijn opgenomen.
Hoofdstuk 6, getiteld ‘Contraregisters’ is onderverdeeld in drie paragrafen met een alfabetische woordenlijst: 6.1 geeft van hedendaags en/of toenmalig Europees-Nederlands het toenmalig Surinaams-Nederlandse equivalent; 6.2 geeft van het hedendaags (vanaf 1954) Surinaams-Nederlands het (ook) toenmalig Surinaams-Nederlandse equivalent; 6.3 is een lijst van wetenschappelijke namen van dieren en planten met de toenmalig Surinaams-Nederlandse naam, 1667-1876. Hoofdstuk 7 ten slotte bevat een lijst van literatuur en bronnen.
Een willekeurige greep uit de nieuwe Van Donselaar leverde de volgende nog in dezelfde betekenis gebruikte woorden op: bovenwaarts, dam (op plantage), bakove, banaan, bananenbakove, barbacotten, baskiet, binden (van een hangmat), boomrijp, dieken (uitgraven), districtscommissaris, dram, floridawater, gomma, hemd (overhemd), korjaal, kostgrond, laxans, lota, manja, mati, ogr’ai, pindakaas, het plein (officieel het Onafhankelijkheidsplein), rits (zand- of schelprits), sika, singel (dakbedekking), tomtom, treef, trens, uitlopen (vreemdgaan), zure oranje.
Alleen al hieruit zou men kunnen opmaken dat het Nederlands van 1667-1876 inderdaad, zoals Van Donselaar ook stelt, de basis is van het hedendaagse Surinaams-Nederlands. De basis is vooral sterker geworden in de 19de eeuw, toen de opkomende klasse van kleurlingen, gemanumitteerde en vrijgeboren negers er bewust voor kozen het Nederlands te gebruiken. Mede hierdoor konden ze zich onderscheiden van de slaven. De leerplicht, ingesteld in 1876, deed de rest en zorgde ervoor dat het Nederlands, het Surinaams-Nederlands, op grote schaal ingang heeft gevonden en daardoor een belangrijke taal is geworden in het meertalige Suriname, waar de officiële taal nog steeds Nederlands is. Het Surinaams-Nederlands kreeg, net als het Sranan, een unificerende functie, wat inhoudt dat bijna alle meertaligen met elkaar kunnen communiceren in deze twee talen als ze elkaars talen niet verstaan.
De fascinatie van de bioloog Van Donselaar voor de vreemde Nederlandse woorden, die hij tijdens zijn eerste verblijf in Suriname begon op te schrijven, heeft Suriname drie waardevolle woordenboeken opgeleverd, woordenboeken met een schat aan informatie voor de wetenschapper en de geïnteresseerde lezer. 
J. van Donselaar: Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876. Amsterdam/ Den Haag: Meertens Instituut/ Nederlandse Taalunie, [2013]. ISBN 9789070389772. Prijs: Euro 25,-

Creolen, ontwaakt en ontwikkelt u!

Joop Vernooij: Creolenkerk en creools geloof

door Jerry Dewnarain
Zijn bijdrage is het langste artikel (34 pagina’s) in Ontwaakt en ontwikkelt u…. Hij opent met te stellen dat het algemene beeld in Suriname is dat de creolen christen zijn. Een prachtige openingszin, die mij nieuwsgierig maakte. Lange essays lees ik in het algemeen niet graag, want vaak genoeg slaagt de essayist er niet in helder en concreet te formuleren. Geen probleem bij Vernooij. Het is een informatief en verhelderend artikel, omdat de auteur gebruik maakt van veel cijfermateriaal (tabellen). Al in de inleiding legt de theoloog uit dat in Suriname niet alleen creolen christen zijn. Na deze etnische groep is er onder de hindostanen een grote groep christenen. De onderwerpen ‘creolenkerk en creools geloof’ zijn overigens complexe objecten volgens de schrijver. Wat Vernooij met zijn artikel doet: hij legt de wortels bloot van wat tot op heden door- en meespeelt in het christendom van de creolen. Hij doet dit door eerst het begrip creolenkerk uit te leggen dat rond 1900 in gebruik werd genomen door de broedergemeente, toen de Aziatische contractarbeiders ook christen werden. Deze materie wordt historisch behandeld en er wordt verwezen naar andere christelijke kerken in Suriname. Daarnaast legt hij uit dat voor veel creolen het creools geloof vaak van levensbelang is, wat te maken heeft met hun etnische identiteit. Vernooij behandelt voorafgaand de begrippen geloof, religie en kerk die vaak door elkaar worden gebruikt. Hij zegt dat in het Sranan er geen aparte begrippen zijn voor geloof (individuele intuïtie), religie (de vormgeving en beleving van geloof) en kerk (de sociale dimensie van geloof en religie). De auteur stelt verder dat zelfs het begrip ‘bribi’ (in ’t Engels belief) een leenwoord is. Voor religie is geen woord en kerki is ook een leenwoord. Vervolgens geeft hij een schets van het kerkelijk leven op basis van de ‘Koloniale Verslagen’ en verslagen van de ebg en de rooms-katholieke kerk in Suriname. Daarna wordt ingegaan op de geschiedenis van de creolenkerk, met name van de ebg en elementen van het religieus erfgoed der creolen. Verrassend vind ik het gegeven dat een karakteristiek der christelijke kerken stamt uit de koloniale tijd en dat deze kerken erg verdeeld waren. Ik wist wel dat er een verdeeldheid was tussen protestanten en rooms-katholieken, maar niet dat de hervormden en luthersen tegen de ebg waren. Wist u ook dat de christelijke kerken tegen de vrijmetselarij en andere instituties zoals de loge Concordia van de vrijmetselaars, waren? Of tegen de foresters en mechanics, terwijl het bij al die instituten voornamelijk creolen betrof? Wat de creolen meebrachten als religieuze bagage uit West-Afrika leefde voort op de plantages en onder de mensen in Paramaribo. De volksopera’s, de doe-spelen zijn enkele voorbeelden. Evenwel was de expressie verboden. Dat leidde tot de strategie van de-voorkamer-met-de-bijbel en de-achterkamer-voor-de-eigen-zaken: de voorzaal- en de bakadyari-strategie. Deze situatie werd ook wel kruis en kalebas genoemd naar een gedicht van Trefossa die christendom (kruis) en het eigen religieus erfgoed (kalebas) bijeenbrengt. Het gedicht verwijst naar de nauwe verbondenheid tussen christendom en winti. Die verbinding werkte goed en de mensen raakten eraan gewend. De slaven en ex-slaven hadden moeite met het christendom en hebben pogingen tot creolisering van het christendom gedaan. Dit is mijns inziens niet vreemd. Vernooij legt dit op pagina 159 duidelijk uit. Hij schrijft, dat in de wereld van de creool er plaats is voor vele zichtbare en vooral onzichtbare entiteiten, krachten, bewegingen en intuïties. Alles was nabij en dichtbij, dus niet zoals bij de christenen, waarbij alles geconcentreerd was (is) rond het kerkgebouw en een nieuwe samenhang – gemeente – van mensen. Het leven is van vroeg tot laat, van geboorte tot dood, geritualiseerd. Daar voorzag het christendom niet goed in. Vandaar dat het rooms-katholicisme met zijn sacramenten, ceremonies en heiligen de creolen aanspreekt. Het is daarom inderdaad verbazingwekkend, zoals Vernooij dat zelf aangeeft in zijn conclusie, dat de leiding van de christelijke kerken niet veel van de ondergrondse bewegingen in de bevolkingsgroepen oppikte, maar doorging met hun traditionele geest van rivaliteit en vooroordelen. Al met al, pater Joop Vernooij levert een grote bijdrage met zijn essay dat goed aansluit bij de titel van het boek.
Lila Gobardhan-Rambocus: Creolen en onderwijs
Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975 (Zutphen: Walburg Pers, 2001) is het proefschrift waarop Lila Gobardhan-Rambocus promoveerde. Een belangrijk werk vol informatie over de geschiedenis van ons onderwijs. Logisch dat zij in Ontwaakt en ontwikkelt u… het essay over creolen en onderwijs heeft geschreven. Het is een artikel met veel gegevens uit haar proefschrift, en niet altijd hebben die alleen betrekking op de creoolse bevolkingsgroep. Ze schetst in haar artikel een duidelijk beeld van de sociaaleconomische ontwikkeling van de creolen middels het onderwijs. Onderwijs had voor deze groep een grote betekenis, vooral na het ‘Staatstoezicht’ in 1873. De basis voor deze ontwikkeling werd al in de slaventijd gelegd. Godsdienstonderwijs was in de 17de en 18de eeuw belangrijk, vooral lezen en schrijven van bijbelteksten. De voertaal was Negerengels. Slaven mochten het Nederlands niet leren. Deze teksten werden uit het hoofd geleerd. Gebeurt het van buiten leren van bijbelteksten op bepaalde schooltypen niet nog steeds? Rekenen werd in de zeventiende eeuw en tot ongeveer 1750 niet gegeven op de scholen, althans niet aan slaven. In 1760 kwam de eerste school voor vrije mulatten en negers. Het betekent dat al in de achttiende eeuw deze groep tot welstand kwam. Het onderwijspeil was echter laag. Zeelieden, avonturiers, dansmeesters waren de onderwijzers toentertijd. Geen bevoegde leerkrachten dus. Het was de ebg die in 1754 probeerde onderwijs te geven aan slavenkinderen. Het hoofddoel was bekering der negerslaven en hun ‘beschaving’ bijbrengen. Missie en zending hebben een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van ons onderwijs. De zending begon rond 1831 en in 1844 mocht de ebg officieel scholen openen. Het doel was om jonge slaven op te leiden tot hulponderwijzer. Aan de slavenkinderen werden lezen, schrijven, bijbelkennis en godsdienstige beginselen onderwezen. De slaven werden in hun eigen taal opgeleid en ze mochten op hun plantage scholen openen, die de zending van tijd tot tijd inspecteerde. Vanaf 1854 kwam er een betere aanpak: de zusters van Roosendaal kwamen naar Suriname, speciaal voor het verzorgen van onderwijs. De voertaal was Nederlands. Na 1873 – de opheffing van het staatstoezicht – gingen mensen naar Paramaribo om zich daar te vestigen, maar velen hadden geen werk. Kinderen zwierven rond en veroorzaakten overlast. Om deze groep van de straat te houden werd vanuit de overheid in 1876 de leerplicht ingesteld. Als de ex-slaven niet massaal naar Paramaribo waren gekomen, was de leerplicht misschien nooit ingesteld of veel later, zoals dat onlangs op Aruba is gebeurd, pas in 2012. Gobardhan geeft in het artikel duidelijk de ontwikkeling van het onderwijs weer. De invloed die missie en zending erop hebben gehad wordt ook belicht, evenals de rol of bijdrage die de ebg heeft geleverd. Rond 1940 kende Paramaribo vier muloscholen en 26 lagere scholen. De scholen in de districten waren voor beperkt lager onderwijs en de scholen in het binnenland waren van het type blo en werden geëxploiteerd door de zending (15) en de missie (18). De voertaal was het Nederlands, maar op bijna alle scholen in het binnenland was de onderwijstaal het Negerengels. Hoewel er lang sprake is geweest van een negatieve beeldvorming, zegt Gobardhan in haar conclusie dat veel creolen het heft in eigen handen hebben genomen en hun eigen emancipatie hebben bewerkstelligd. Aanvankelijk vooral door het onderwijs.
Jack Menke: De wisselende betekenis van creool in Suriname

door Tessa Leuwsha

Dat het begrip creool rekbaar is toont socioloog Jack Menke aan in zijn bijdrage. Het onderwerp is boeiend en beslist interessant voor een breed publiek. Jammer dat het wetenschappelijke taalgebruik en de soms storende herhalingen dit bemoeilijken.

Het woord creool duikt aan het begin van het kolonialisme op voor een in de kolonie geboren blanke ter onderscheiding van de ‘zuivere’ blanke in Europa. Ook op vee was de term van toepassing. In de 19de eeuw kwam in Europa het wetenschappelijk racisme in zwang. Grondlegger Linnaeus plaatste al in 1735 het blanke ras bovenaan zijn hiërarchische rassenladder. Onder ras vallen uiterlijke en erfelijk bepaalde eigenschappen, met huidskleur als meest zichtbare indicator. Huidskleur werd dan ook synoniem aan ras. Toebedachte rassenverschillen in temperament en intelligentie dienden vooral een sociale constructie. In Brazilië bijvoorbeeld keurden de koloniale machthebbers de ideologie van vermenging (‘mestiçagem’) van blank en zwart af. Een grote groep kleurlingen zou een bedreiging voor de raciale hiërarchie kunnen betekenen.
Etniciteit benadrukt de verbondenheid van een groep in cultuur, taal en historie. Bij volkstellingen in Suriname zijn ras- en etniciteitgegevens belangrijke peilinstrumenten gebleken. Vraagstelling en formulering rond deze kenmerken wisselden echter nogal. Tussen 1921 en 2004 vonden er zeven algemene volkstellingen plaats. Ras – ook aangeduid als landaard – vormde in 1921 en 1950 nog een basiskenmerk, in de jaren zestig verdween het begrip ten gunste van etniciteit. Onder sociale en politieke invloeden verbreedde de aanduiding creool met de opname van de groep gemengden. Hindostanen groeiden in aantal, wat een bedreiging vormde voor de positie van creolen in de ambtenarij en in de politiek. In ieder geval op papier diende de demografische balans in evenwicht te blijven. Gevraagd naar het doel van etniciteitgegevens in volkstellingen reageerde het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) in 1972 als volgt: ‘Steeds weer wordt de vraag opgeworpen waarom wij bij elke volkstelling de bevolking naar landaard (…) onderscheiden. Naar ons gevoelen verschillen wij in etnisch opzicht zo zeer van elkaar (…) dat zonder meer voorbijgaan aan dit aspect van onze samenleving zou neerkomen op het miskennen van de aanwezigheid van een wezenlijk spanningsveld in onze gemeenschap.’ Tegenwoordig wint binnen de eigen groep de term Afro-Surinamer het van creool.
Eric Jagdew en Martina Amoksi: De marrons in Suriname in de post-emancipatieperiode
Dit artikel van twee historici over de inburgering van marrons in de plantagesamenleving staat nogal los van de andere bijdragen in de bundel. Marrons hadden zichzelf al langere tijd van slavernij bevrijd, wat hun positie aanzienlijk van die van creolen deed verschillen. Meerwaarde van het artikel is de heldere beschrijving van de eerste zakelijke contacten tussen stadsbewoners en marrons, en van de beeldvorming ten aanzien van marrons. Na de afschaffing van de slavernij richtte de koloniale politiek zich op de voortzetting van de Surinaamse plantagelandbouw. Van de overgebleven plantages verbeterde de productie, hoewel dat ook in andere koloniën gold. Onverkoopbaarheid en ziekten gaven de grootschalige landbouw uiteindelijk de nekslag.
De integratie met marrons bestond in de 18de eeuw uit vredesverdragen, maar met de naleving van bepalingen liep het niet altijd even soepel: bosbewoners leverden niet graag weggelopen slaven uit. Na de periode van het staatstoezicht in 1873 beschouwde het gouvernement de marrons als een noodzakelijk arbeidsreservoir. Pogingen hen te werven liepen echter spaak: in geregeld werk zagen marrons een verkapte vorm van slavernij. Naast houtkap boden zij hun diensten aan als gidsen en vrachtvaarders in de opkomende goud- en balata-industrie. Hiermee viel een hoger dagloon te verdienen dan dat van de plantage- of stadsarbeiders. Niet zelden ontstonden er vanwege de hoge prijzen conflicten met houtopkopers of met klanten. In een poging tot beïnvloeding van de marrons stemde het gouvernement in met missie en zending in hun leefgebied. Rond 1900 kwamen bovendien contacten tot stand met leden van wetenschappelijke expedities die de marrons maar lui en onwillig vonden. Omgekeerd bleek uit een koloniaal verslag van 1904 dat marrons blanken als gierig en kwaadaardig beschouwden. Ook stadsbewoners hadden zo hun mening over marrons. De antikolonialist Anton de Kom schreef: ‘Wij, als kinderen keken naar hen op met een zekere angstige nieuwsgierigheid, als naar wilden (…)’. Marrons op hun beurt voelden zich helden boven de creolen die de slavernij op de plantages hadden uitgezeten. Negatieve beeldvorming over en weer bestond toen. En nu nog!
Jerome Egger (redactie): Ontwaakt en ontwikkelt U: Creolen na de afschaffing van de slavernij, 1863-1940. Paramaribo: IMwO, 2013. ISBN 987- 99914- 7-185- 3

Bewustwording centraal bij 150 jaar ‘Keti Koti’

De viering van ‘Keti Koti’ (afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863) is vandaag ingeluid. Al vroeg in de ochtend was te merken dat dit jaar de 150ste herdenking intensief zal worden beleefd. Er is een nationale commissie in het leven geroepen voor de herdenking van diverse jubilea, met een budget van ruim SRD 1.5 miljoen.Deze commissie heeft landelijk ruim 160 activiteiten geregistreerd die vanaf vandaag plaatsvinden. “Maar dat is wat we hebben geregistreerd. Ik ben er zeker van dat het aantal activiteiten het drievoudige hiervan zal zijn”, zegt Elviera Sandie, secretaris van de commissie.

Sfeer al aanwezig 
Op vrijwel alle basisscholen is dit jaar veel aandacht besteed aan Keti Koti. Opvallend was dat veel meer leerlingen en leerkrachten gekleed gingen in traditionele Afrikaanse klederdracht. Enkele scholen hebben een optocht gehouden compleet met drumband. In de binnenstad heerst er een sfeervolle drukte en er worden op het Onafhankelijkheidsplein de laatste voorbereidingen getroffen voor het opzetten van podia en andere installaties.

Aan de Waterkant en de Palmentuin worden zoals gewoonlijk de meeste activiteiten gehouden. Ook dit jaar worden er ceremonies gehouden bij het plakkaat van Kodjo, Mentor en Present, op het plein dat naar deze Afrikaanse helden is vernoemd. Daarvoor zal de stoet van verschillende organisaties zich verzamelen bij het beeld van Kwakoe aan de dokter Sophie Redmondstraat.

Bezinnen 
Armand Zunder, onderzoeker naar het slavernijverleden van Suriname, vindt dat er alles aan gedaan moet worden opdat deze dag niet meer wordt gevierd, maar herdacht. Hij merkt op dat de Nederlandse kolonisator 383 jaren lang gezorgd heeft voor één van de ergste dieptepunten in de geschiedenis van het land. De nadruk moet vooral worden gelegd op de sociaal-economische, culturele, fysieke en mentale schade, waarvan volgens Zunder er nog altijd geen goed begin is gemaakt die te herstellen.
“Ik ben geen voorstander van een viering, maar van bezinning, over wat de positie is van de Afro-Surinamer. Wat doen we na 1 juli, hoe gaan we om met de mentale slavernij waarin we nog altijd verkeren en hoe moet onze houding zijn naar de toekomst”.

Zunder vindt dat het al lang tijd is voor een echte nationale conferentie waar deze en andere zaken goed worden besproken en de Afro-Surinamer in het bijzonder tot het volle bewustzijn komt dat niet kan worden vastgehouden aan een viering. “We moeten naar de toekomst kijken. Hoe die achterstand weg te werken. Ik geef eenieder mee dat deze dag er is om te bezinnen, en te zorgen dat we samen komen tot hogere hoogten, persoonlijk, voor de groep en voor de Surinaamse natie”, zegt Zunder.

Zowel hij als Iwan Wijngaarde van de Federatie van Afrikan Srananman, wijst er op dat in 1863 er geen afschaffing is gekomen van de slavernij. “De slaven moesten nog tien jaar op de plantages werken. In 1873 kwam pas de sociale vrijheid”, zegt Wijngaarde. Hierover houdt de organisatie zaterdag twee lezingen. De eerste heet ‘het gejubel en gejuich in 1863’, verzorgd door Jerry Egger. De tweede lezing wordt verzorgd door Lila Gobardhan met als titel ‘Wat is er gebeurd in 1873’. De lezingen worden gehouden in de botanische tuin aan de Previenlaan.

[uit Starnieuws, 28 juni 2013]

Nieuw boek documenteert historie zwarten

door Audry Wajwakana

Paramaribo – Het vastleggen van de Surinaamse geschiedenis wordt met Ontwaakt en ontwikkelt u, nog meer vervolmaakt. Dit nieuwe boek, uitgegeven door het Instituut voor Maatschappij en Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO), wordt vanavond uitgegeven. Onder redactie van Jerome Egger hebben zeven wetenschappers vanuit hun discipline de verschillende aspecten van creoolse nakomelingen laten optekenen in het boekwerk Ontwaakt en ontwikkelt u: creolen na de afschaffing van de slavernij 1863-1940.
 
 
 
Creool

Het boek komt voort uit een samenwerking tussen het IMWO van de Anton de Kom Universiteit en het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) in Amsterdam. “Het eerste plan om de geschiedenis van de Afro-Surinamers te onderzoeken en vast te leggen, is in 2008 opgevat”, herinnert Egger zich. Na een seminar in 2010 over de vastlegging van de geschiedenis van nazaten van de slavernij, is besloten om in artikelvorm onderzoek te doen naar het onderwerp. In het eerste artikel wijdt Jack Menke uitgebreid uit over het ontstaan van het woord creool en de wisselende betekenis ervan. “Spaanse veroveraars noemden alle nakomelingen van Europa, creool. Dit gold voor blanken, niet blanken en zelfs dieren”, weet Egger. Ook voor Suriname heeft het woord een bepaalde betekenis gehad. “Menke heeft voor het onderzoek gebruik gemaakt van de volkstelling statistieken vanaf 1921 tot de jaren zeventig, waarover hij vanavond een inleiding zal geven.”

Economisch actief
In het artikel ‘Langzaam ontwaken’ geeft Egger een overzichtvan een aantal sociaal-economische ontwikkelingen die plaatsvonden bij de creolen vanaf 1873. “Na het Staatstoezicht is er een duidelijk beeld gegeven in welke branches de creolen economisch actief waren. Van landbouw, goud, balata tot de ambtenarij en onderwijs in de twintigste eeuw.” De vijf andere onderzoekers zijn Lila Gobardhan-Rambocus over creolen en onderwijs, Joop Vernooij onderzocht creolen in de kerk en het creoolse geloof. Alex van Stipriaan onderzocht Paranen tussen stad en bos, een complexe Afro-Surinaamse ontwikkeling. Eric Jagdew en Martina Amoksi onderzochten de Marrons in Suriname in de post-Surinaamse periode; de moeizame integratie in de plantage-samenleving.

Stimulans
“Dit boek moet een stimulans zijn voor andere groepen om hun eigen geschiedenis vast te leggen”, zegt Egger. Op den duur zal er van alle losse stukjes van de geschiedenis één geheel gevormd kunnen worden. Het boek telt 280 bladzijden en zal volgend week in de boekhandels verkrijgbaar zijn. Tijdens de presentatie die gehouden wordt in het IGRS-gebouw op het universiteitsterrein, zal het boek voor een gereduceerd tarief worden aangeboden.

[uit de Ware Tijd, 21/06/2013]

Verzet en opstand van Brits-Indische immigranten

door Lila Gobardhan-Rambocus

 
Paramaribo – Nu wij 140 jaar Hindostaanse Immigratie herdenken, is een zoektocht naar het massagraf van de ‘Gevallen Helden 1902’ op Mariënburg belangrijk. Verzet en opstanden van onze voorouders zijn er vanaf het begin geweest. Sedert 1825 waren Brits-Indische contractarbeiders in grote delen van de wereld (Afrika, Australië, Azië) zeer gewild. Naar het Caribisch Gebied begonnen ze in 1844 te komen.
Ze stonden bekend als sterk, arbeidzaam, spaarzaam, met weinig behoeften en geen hoge eisen aan het leven stellend, kortom gewillige werkers. Hoe komt het dan dat ze toch verzet pleegden? Deze geronselde arbeiders kwamen onder andere omstandigheden te werken dan hen was voorgehouden.
Volgens Koloniale Verslagen was er al vanaf 1874 sprake van verzet op de plantages, wat vaak niet openbaar werd omdat nieuwe arbeiders geworven moesten worden. Engeland had van 1874-1878 de werving stopgezet vanwege o.a. slechte verzorging. Vanaf 1879 begonnen de problemen opnieuw met een eerste dieptepunt in 1891. Op plantage Jaglust werd de directeur doodgekapt en daarna die van St. Barbara vermoord. Met spoed werd toen in Het Park een vergadering van planters bijeengeroepen “naar aanleiding van de steeds toenemende boosaardigheid onder de Britsch-Indische immigranten en de door hen gepleegde gruwelen van den laatste tijd”. De leiding hadden Knott, eigenaar van Alliance, en Mavor, directeur van Mariënburg. De vraag was wat te doen aan “den zorgwekkende toestand, die het leven en de bezittingen der ingezetenen hoe langer hoe meer in gevaar doet verkeren”. Dagelijks uitten de koelies bedreigingen met oproer, brandstichting, verraderlijke aanvallen, moord, etc. De ervaring had geleerd dat de Brits-Indiërs de daad bij het woord voegden. Aan de gouverneur werd daarom gevraagd “om zo spoedig als mogelijk maatregelen te nemen tot onderdrukking van de overmoed der immigranten en tot wering van de steeds meer en meer dreigende gevaren”, aldus De West-Indiër van 7-10-1891. Volgens de Nieuwe Surinaamsche Courant werden de contractarbeiders heel slecht behandeld.
Uitgerekend op de plantages van Knott en Mavor vonden in 1902 binnen een maand twee opstanden plaats’, het tweede dieptepunt. Terugblikkend schrijft De Surinamerdat juli rijk was aan troebelen en onlusten: Alliance, Zorg en Hoop, Mariënburg en Zoelen. De oorzaak was ontevredenheid over werk en loon. Deze krant vond dat de koelies van Alliance hun welverdiende straf moesten krijgen, omdat gebleken was dat de directeur niet schuldig was aan de opstand. Toch kwamen een nieuwe directeur en een hoofdopzichter uit Guyana; onderzoek wees uit dat de hoofdopzichter geld leende van de koelies en dat niet terugbetaalde. Hij werd ontslagen.
Klachten van de contractarbeiders gingen bijna altijd over de lage lonen en de hoge werkdruk. Klagen bij de politie en/of de districtscommissaris had geen zin, want het oordeel was: klachten ongegrond. Ze kregen ook geen toestemming om zich bij de agentgeneraal te beklagen en het verlaten van de plantage werd altijd bestraft. Uit het Mariënburgarchief blijkt dat in 1891 nodeloos op de contractarbeiders was geschoten, waarbij vijf doden vielen. Er was een vechtpartij geweest tussen de arbeiders van de plantages Zoelen en Geertruidenberg, die niets te maken had met de overheid. Zij verzetten zich daarom tegen het onderzoek van de procureur-generaal, die dat met schoten liet beantwoorden, wat zorgde voor het noodlottige gevolg. Bij een eerdere opstand te Zorg en Hoop (1884) waren er zeven doden gevallen, maar dat incident werd geheel buiten de publiciteit gehouden. Ook dat moeten we een dieptepunt noemen.
Toch bleven ze hun werk doen, terwijl ze steeds minder betaald kregen: van 06.00 tot 16.00 uur in de brandende zon of tien uur fabrieksarbeid. Vier tot zes gulden per week werd drie of vier gulden. Ze werkten stipt en gingen daarna hun eigen moestuin bewerken. In de correspondentie naar de eigenaren in Nederland was er veel lof over hun arbeid, maar de contractarbeiders mochten het zelf niet weten, ze werden integendeel respectloos behandeld. De moord op Mavor had alles te maken met een uit de hand gelopen arbeidsconflict over het loon, dat steeds minder moest worden van de eigenaren. Van deze uitbuiting wist de bevolking niets en Mavors dood zorgde dan ook voor veel verbittering. “Beesten, ellendelingen, bloedhonden, moordenaars’, riep het ‘straatvolk’ de gewonde Brits-Indiërs toe, toen ze in Paramaribo aankwamen. Onze Westschrijft: “De planters zijn het er onderling vrijwel over eens dat het moorddadig optreden der koelies te wijten is aan de bloedgierigheid dit menschenras eigen.” Zij wilden daarom alleen Javanen uit Nederlands-Indië, omdat die meegaand waren. Die zouden ze dus nog lagere lonen kunnen geven. Tijdens het strafproces werd vooral ook over de lage lonen gesproken, die later na onafhankelijk onderzoek direct verhoogd werden. De contractarbeiders werden toen beter betaald en de rust keerde weer terug.
Uit het hierboven geschetste kan geconcludeerd worden dat er sprake was van grove uitbuiting en een gebrek aan respect voor deze harde werkers. De arbeiders kregen niet het loon waar ze recht op hadden en ook niet de juiste behandeling. Onrecht hen aangedaan, beantwoordden ze dan ook op hun eigen manier. Te hopen is dat de locatie van het massagraf gevonden wordt en dat die zal fungeren als symbool voor strijd en opoffering van onze voorouders.

Bron: Surinaamse kranten

[uit de Ware Tijd, 01/06/2013]

Hecht en Sterk

door Lila Gobardhan-RambocusHecht en Sterk verschijnt tweeëntwintig jaar na Sangam, de bundel waarvoor Shrinivási de Literatuurprijs van Suriname 1989-1991 werd toegekend. Geert Koefoed heeft in 1993 de tweede uitgave verzorgd en nu ook Hecht en Sterk, waarin hij een mooi nawoord heeft geschreven.

Shrinivási’s poëzie is voor elk wat wils: mooi, eenvoudig van taal én met diepere betekenislagen. Denkend aan Shrinivási komt meestal meteen ‘Deháti’ in mij op. Het gedicht uit zijn eerste bundel Anjali (1963) dat mij toen zo heeft geraakt. Het deed me denken aan het kind dat ik was toen ik op Meerzorg woonde. Ik voelde de pijn die de dichter verwoordde:
Opgebezemd
uit de modder
met koemest
aan de hielen
heb ik de drempel
van de Stad overschreden.
Ik heb een nieuw geloof beleden
van Caritas
Justitia.
Maar de patriciërs
braken het brood
nimmer met een paria.
Toen keerde ik
terug naar de rook
van de stallen
vreemd en
verstoten
onder mijn eigen volk.
In Hecht en Sterk komen thema’s uit zijn eerdere poëzie terug. Zes gedichten uit Sangam zijn in deze bundel opgenomen, omdat, volgens Koefoed, Sangam niet bekend is in Nederland en Vlaanderen. Een van de mooiste gedichten uit deze groep is ‘Toen realiseerde hij zich…’ (p. 68). In dertien versregels een enkele zin. Het terugkeren van de thema’s – steeds anders verwoord – geeft deze bundel iets vertrouwds, en in deze fase van zijn leven accepteert de dichter het leven zoals het komt. Hij heeft net als in eerdere bundels oog voor alle details die naar hem toekomen, zoals een kind dat verwonderd zijn kleine wereld tegemoet treedt.In 1991 schreef ik op de achterkant van het omslag van Sangam onder meer dat Shrinivási’s schrijven een zoektocht is naar de essentiële vraagstukken in het menselijk leven, waarin leven en dood centraal staan. Binnen deze zoektocht bleef hij oog hebben voor de schoonheid van de samenleving. Voor Shrinivási geldt daarom nog steeds dat een kunstenaar maar één lied heeft. In Hecht en Sterk is de melodie heel anders dan bij de vorige bundels: herinnerend, beschouwend, aanvaardend en speels. Zij blijft echter mooi en blijft nog lang in onze oren naklinken.

Update Tori Oso avond 27 februari

Ook aanwezig bij de presentatie van Hecht en Sterk van Shrinivási zijn Hein Eersel, Jerry Dewnarain en Rappa. Samen met Lila Gobardhan zullen zij participeren in het panelgesprek over de bundel. Jerry Dewnarain heeft al een voorzet gedaan. Van zijn hand verschijnt op zaterdag 23 februari een recensie in De Ware Tijd Literair.

Op de S’77 avond van woensdag 27 februari zullen er twee boeken worden gepresenteerd. In het eerste deel van de avond gaat het om de nieuwe dichtbundel van Shrinivasi, Hecht en Sterk. Geert Koefoed verzorgt een korte inleiding en Jit Narain, Guillaume Pool en Lila Gobardhan dragen voor uit de bundel. Daarna volgt de paneldiscussie waaraan het publiek mag deelnemen. In het tweede deel van de avond presenteert Karen van Gelder haar boek Hilde. Hilde is een oude dame die terugblikt op haar flamboyante leven. Ze groeit op in de Surinaamse smeltkroes van rassen, rangen en standen. Door een tragische gebeurtenis kiest ze voor een bohemien leven en een glanzende carrière, haar grote liefde achterlatend. Pas na een jarenlange strijd met zichzelf is ze in staat de demonen uit het verleden te overwinnen. Een bijzondere inspiratiebron van Karen is ‘internal voice dialogue’, een concept van de psycholoog Hubert Hermans.
Beide publicaties zullen op de avond te koop zijn en u hebt de gelegenheid het boek Hilde te laten signeren door de auteur. Alle literatuurliefhebbers zijn van harte welkom. De avond is vrij toegankelijk. Aanvang: Stipt 20.00u.

[Mededeling van Schrijversgroep ’77]

Liber Amicorum Els Moor

Ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag heeft Els Moor een vriendenboek gekregen. Het werd haar officieel aangeboden op zondag 22 juli van het afgelopen jaar ten huize van Hilde Neus, die samen met Jan Bongers de redactie voerde van het boek. De titel is Uitlandig. In het nawoord zeggen de samenstellers: Ze is van hier, hoewel ze voor sommigen altijd een uitlandige blijft.
Els Moor betekent veel voor de literatuur in Suriname. Het is dan ook een bundel over en met literatuur in 22 nieuwe bijdragen, allen zeer passend in de Surinaamse context. De bijdragen zijn geschreven door Jannus H. Mulder, Lila Gobardhan-Rambocus, Marja Themen-Sliggers, Joop Vernooij, Thea Doelwijt & Marijke van Geest, Ed van den Boogaard, Ismene Krishnadath, Michiel van Kempen, Cynthia Mc Leod, Wim Rutgers, Robertine Romeny, Jerry Egger, Hilde Neus, Cobi Pengel, Jerry Dewnarain, Anne Huits, Guus Rekers, Ellen Ombre, Christine F. Samsom, Anne Marie Uhlenbeck, Marieke Visser en Jabón. Het omslag is van Nicolaas Porter.
 Els Moor was er erg blij mee.
Voor meer informatie over de artikelen en de bundel: Hilde Neus: heneus@sr.net
ISBN 978-99914-7-186-0

Ter herinnering aan Anil Ramdas

door Lila Gobardhan-Rambocus

Op 16 februari 2012 verraste Anil Ramdas vriend en vijand met zijn zelfgekozen dood. Ter herinnering, een jaar na zijn dood, deze bijgewerkte presentatie van 28 maart 2012 in TBL Cinemas (Paramaribo).
Het afgelopen jaar is er, ook in Suriname, veel over Anil Ramdas gezegd. Hoe kan het ook anders. Anil was niet iemand die je kon leren kennen zonder dat hij indruk op je maakte. Of je hem nou persoonlijk leerde kennen of door zijn werk. Anil was een uitgesproken persoonlijkheid, in de meest letterlijke zin. Hij nam geen blad voor de mond en hoewel niet altijd in dank afgenomen, kon men er niet onderuit: hij deed dat met grote zeggingskracht. Anil was een messcherp én gedoceerd schrijver, die door zijn eruditie en zijn gevoel voor humor niet anders kon dan de aandacht van mensen op te eisen en vast te houden.
Over de Anil zoals we hem in zijn werk leren kennen, wil ik kort het een en ander zeggen. Wat voor persoon was deze Anil als we bijvoorbeeld kijken naar zijn bundel columns met de uitdagende titel Zonder liefde valt best te leven? Correspondentie uit India. Al aan de openingszinnen ziet men hoe speels Anil kan zijn. Leest u maar.
‘Rinki is een slim weeskind. Nou ja, kind, ze is inmiddels 23 en eigenlijk ook niet echt wees.’ Anil heeft hier nauwelijks twee zinnen gezegd of hij heeft onze aandacht al volledig opgeëist door te beginnen te praten over een weeskind, dat al in de volgende zin geen kind meer blijkt te zijn en in feite ook geen wees is. En dan zijn we er natuurlijk ontzettend benieuwd naar waarom Anil haar eerst aanduidde als wees. Dus we lezen snel verder:
“Haar ongehuwde moeder liet haar achter bij familieleden in een sloppenwijk in Delhi en vertrok als werkster naar het Midden-Oosten, naar Koeweit of Dubai; Rinki weet het niet precies en het kan haar niet schelen ook.” (Zonder liefde valt best te leven(1), p.76-78)
Merkt u al hoe hij schrijft? Hoe het komt dat je móet doorlezen als je Anil zijn werk leest?
En in dit fragment van zegge en schrijven drie zinnen laat Ramdas ons niet alleen zijn schrijftalent zien, maar ook zijn sociaal engagement. Hij plaatst ons midden in de sloppenwijken van Delhi, confronteert ons met het verschijnsel van gastarbeiders naar rijke Midden-Oostenlanden en introduceert haast als terloops even het probleem van de ongehuwde moeder.
Anil laat in dit verhaal het ontluisterende van de sloppenwijken van Delhi zodanig zien, dat hij zich doet kennen als een schrijver met gevoel, een schrijver met compassie, die daar praat, en zonder veel omhaal van woorden laat zien wat hij ons wil laten zien. En dat is ook een van Anils sterke kanten: hij kan ook heel onderkoeld schrijven en juist daardoor het schrijnende van een situatie naar voren halen. En wie wil weten hoe het verder ging met Rinki en waarom Anil de titel Zonder liefde valt best te leven voor dit stuk heeft gekozen, ja, die zal het boek zelf moeten lezen.
De situatie waarin Rinki verkeert, is wel heel wat anders dan we in de zo populaire Bollywoodfilms gewoonlijk zien, waar we vaak meer de glitter en glamour tegenkomen. En toch heeft Anil zich ook intensief – zoals bij alles wat hij deed –beziggehouden met Bollywoodfilms, een verschijnsel dat hem intrigeerde en waarover hij dan ook aardig wat geschreven heeft. Ik noem bijvoorbeeld zijn columns en de column over de film Dilwale Dulhania Le Jayenge (De ware minnaar krijgt de bruid) uit 1995 met in de hoofdrollen Kajol en Sharukh Khan (Zonder liefde valt best te leven, p.80-87). Anil was waarschijnlijk gefascineerd door de fascinatie van de Bollywoodfilmliefhebbers, afkomstig uit een land dat zoveel schrijnende armoede kent.
So far so good, zullen sommigen onder u denken, maar tot nu toe heb ik niets gehoord over wat men Anil niet in dank zou kunnen afnemen. Wel voor die personen onder u heb ik het volgende fragment uitgekozen. Het is het verhaal ‘Kinderfoto’ uit De beroepsherinneraar en andere verhalen.
“Zes weken na de geboorte van hun eerste zoon besloten ze naar de studio van de Chinese fotograaf in de stad te gaan. Ze kamde het haar van haar kind in de mooiste kuif van de wereld en trok hem het nieuwe hemdje aan dat ze voor die gelegenheid in een koffertje met geurige kamferbolletjes had bewaard. Hij wreef intussen zijn fiets schoon en controleerde de schroeven van de bagagedrager. Ze zou zitten wiebelen, met het kind op de arm, vandaar. Toen ze naar buitenkwam vroeg ze lachend of de fiets ook op de foto moest, maar hij reageerde geprikkeld. Het was de eerste keer dat hij zo’n eind zou fietsen, met zijn vrouw en zoon achterop, en hij gaf nog een extra draai aan het schroefje, waar toch al geen beweging in zat. Hij controleerde of hij zijn portemonnee bij zich had, met het briefje van tien gulden erin. De foto zou acht gulden vijftig kosten, had hij gehoord. Dat was veel geld, maar goed, eerste zoon.
   Anderhalf jaar later herhaalde het tafereel zich. De eerste dochter. Hij vond het wat overdreven, maar de moeder stond erop. Waarom de jongen wel en het meisje niet? Het tweede kind kreeg een gebloemd jurkje aan, dat ook naar kamfer rook, maar in de studio moest worden uitgetrokken omdat ze erop had gespuugd. Halfnaakt op een tafeltje waarop ze een handdoek had gespreid, tegen de achtergrond van een slordig geschilderd strand met palmbomen. Het kind begon vreselijk te huilen, rammelaars en troostende woordjes hielpen niet, ze werd opgetild en gesust, voorzichtig weer op de handdoek gelegd, waarop ze weer begon te krijsen. De Chinees zei dat hij niet telkens de lampen aan en uit kon doen.
  Toen het derde kind geboren werd zei ze niets. Hij bespaarde acht gulden vijftig.
Het vierde kind, een meisje, …” (De beroepsherinneraar en andere verhalen, p.13).
Wel, ik hoef u niet te vertellen waarom sommigen niet alles wat Anil schrijft even leuk vinden, waarom ze vinden dat Anil Hindostanen vaker belachelijk maakt. Want zegt u nou eens eerlijk: had u bij dit fragment, toen ik bij het vierde kind was gekomen al niet direct het idee dat het om een Hindostaans gezin ging? Nou, het ging dus inderdaad om een Hindostaans gezin. Het verhaal speelt zich overigens af in de tijd van de Beatles, in de zestiger jaren dus.
Maar niet alleen Hindostanen zijn het mikpunt van zijn spot. Meerderen onder u zullen wel de commentaren – ook de minder positieve – in onze kranten gelezen hebben na het verschijnen van de essaybundel Paramaribo de vrolijkste stad in de jungle, die in 2009 verscheen en de actuele situatie beschrijft. Anil was hier van november 2006 tot eind 2007 om het materiaal te vergaren. Het op het achterplat voorkomende fragment uit het boek, dat hier volgt, laat al zien waarom sommigen gebelgd waren.
‘Zo vierde men in Paramaribo nu ineens ook carnaval. Een katholiek feest, in een land waar de meerderheid van christenen bestond uit protestanten, hervormden en leden van de Evangelische Broedergemeente, en verder hindoes en moslims, die ook niet zo geneigd waren om op straat de blote billen te schudden. Als excuus werd gebruikt dat er in Paramaribo nu ook veel Brazilianen woonden. De schatting van het percentage Brazilianen in Paramaribo liep uiteen, maar geen enkele kwam boven de tien procent. Waarom zou het carnavalsfeest dan ineens zo groots moeten worden gevierd? Wacht even, we laten geen excuus aan ons voorbijgaan. Er moest wat te dansen zijn.
  De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de Braziliaanse carnavalsmuziek niet om aan te horen was. En dat was geen kwestie van smaak, maar van de beschikking over trommelvliezen en een normaal verstand. Het was een gestamp en een primitief gegil waarbij je zou willen dat een hogere instantie ingreep, maar niemand greep in, in Paramaribo.’ (Paramaribo. De vrolijkste stad in de jungle)
Nu volgen drie commentaren van bekende Nederlandse kranten op het boek waar ik het eerder over had: Zonder liefde valt best te leven. Van het Nederlands dagblad: ‘Anil Ramdas schrijft met een brede blik, bravoure en geestdrift over het land van zijn voorouders.’, het NRC Handelsblad: ‘Een sfeerrijke en mooie bundel.’, en Trouw: ‘Elegant, erudiet en interessant.’
Als we alleen al deze drie commentaren lezen, begrijpen we waarom zoveel Surinamers zo trots zijn op Anil, hoe vaak hij ze ook op de korrel nam. En hij deed dat echt niet alleen met Hindostanen, zoals we in het fragment uit Paramaribo de vrolijkste stad in de jungle hebben kunnen merken.
Anil had niet alleen een scherpe pen als het om anderen ging, hij dreef ook vaker de spot met zichzelf en was er niet bang voor zichzelf te kijk te zetten. Van die zelfspot zijn er verschillende voorbeelden in zijn werk te vinden. En dat hij zichzelf te kijk durfde te zetten blijkt bijvoorbeeld uit een interview dat hij in 2009 afstond en waarin hij onder andere sprak over zijn drankprobleem.
Tot slot wil ik nog een klein fragment opnemen uit Badal, de enige roman van Anil. Badal bevat veel biografische elementen. Voordat ik het fragment opneem, wil ik u de scène schetsen waar we ons middenin bevinden. Het gezin heeft bezoek: familie en kennisen van Badals vrouw, allemaal Surinamers die geen kranten lezen, ook geen boeken (lezen we). Ze worden beschreven als mensen met onschuldige, kleine ambities, met overzichtelijke, afgebakende werkelijkheden. En dan komt het stukje overpeinzing van Badal, waarmee ik wil besluiten, omdat dit fragment Anil op het lijf geschreven lijkt. Ondanks zijn soms bijtende spot en ondanks alle aanzien dat hij genoot, keek Anil beslist niet neer op de mensen die zo vaak het onderwerp van zijn spot geweest waren.
‘Hij voelde zich er los van, alsof hij toekeek, als een voyeur, alsof hij er geen natuurlijk deel van uitmaakte. Net zo goed als hij ook in dat andere leven van flamboyante schrijvers een waarnemer was, toekeek. Als een kind naar de grotemensenwereld’. (Badal, p. 61-62).
Anil Ramdas:
De beroepsherinneraar en andere verhalen, 1996
Zonder liefde valt best te leven? Correspondentie uit India, 2004
Paramaribo de vrolijkste stad in de jungle, 2009
Badal, 2011
De Bezige Bij, Amsterdam
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter