Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Jij is wij
door Brede Kristensen
159 jaar geleden werd in ons Koninkrijk de slavernij officieel afgeschaft en sindsdien soms herdacht. Te weinig, want voorbijgaan aan de meest triest-beladen bladzijden uit de geschiedenis is bedenkelijk. Uitwissen is onmogelijk. Met ons vaak haperende geheugen is het verleden altijd in het heden aanwezig. Meestal mistig.
Het Open Boek van Kurt Nahar, beeldend kunstenaar
door Chandra van Binnendijk
Wat ligt er momenteel naast uw bed?
Dada and Surrealism, van Robert Short. Ik ben geïnteresseerd in boeken over het dadaïsme. Deze stroming in de kunstwereld vind ik spannend omdat het breekt met alle tradities die je op school hebt geleerd.
read on…Waarom een gezonde samenleving goede literatuur en actieve lezers nodig heeft
Tekst lezing gehouden voor de Mongui Maduro Bibliotheek, Curaçao, februari 2020
door Brede Kristensen
Opmerking vooraf:
Een titel met drie knap onduidelijke bijvoeglijke naamwoorden vraagt om verduidelijking. Het is niet mijn bedoeling die bijvoeglijke naamwoorden scherp te gaan definiëren. Dat is zinloos. Immers, we weten alleen bij benadering wat we kunnen verstaan onder een:
– gezonde samenleving;
– goede literatuur;
– actieve lezer.
Saint John Perse en Édouard Glissant: twee belangrijke, maar vaak vergeten, Caribische dichter-denkers
door Brede Kristensen
Er is geen enkele aanleiding om eens iets over Saint John Perse (1887-1975), de dichter afkomstig uit Guadaloupe te schrijven. Of het zou moeten zijn dat hij in 1960 de Nobelprijs voor literatuur ontving, maar dat is nog een jaar te vroeg voor het jubileum van 50 jaar. Ondanks die prijs is hij nogal onbekend gebleven, zelfs op zijn geboorte eiland Guadaloupe. Zijn naam wordt maar zelden genoemd.
In zijn overzicht van de Caribische literatuur, wijdt Aart Broek geen bespreking aan Saint-John Perse. Terwijl de titel van zijn boek Het zilt van de passaten aan een gedicht van hem is ontleend: ‘Het is een smaak van groene vruchten, het rinse dat je indrinkt met de dageraad, de melke lucht, gekruid met het zilt van de passaten’. Deze regels gebruikt Broek bovendien als motto van zijn boek. Typerende regels voor Perse.
Édouard Glissant (1928-2011) uit het naburige eiland Martinique is nog nadrukkelijker dichter en denker ineen. Over hem is veel geschreven, maar het grote publiek kent hem amper. Als dichter is hij moeilijk te doorgronden. Als denker heeft hij een betekenis die ver uitstijgt boven de Caribische regio. Hieronder volgen de uitgebreide en oorspronkelijke teksten op basis waarvan ik dit jaar twee stukjes voor de Amigoe schreef. read on…
De ‘glissantiens’
door Kathleen Gyssels
Voor vele van mijn collega’s en mijzelf is Le discours antillais van de Martinikaanse Edouard Glissant (1928-2011) een belangrijk referentiepunt. Het lijvige Le discours antillais (1981) is een baanbrekend werk geweest voor iedereen die zich met de Caraïbische literatuur en maatschappij bezig houdt. Dit werk maakt het mogelijk om begrippen als ‘le réalisme merveilleux’, ‘le baroque’, ‘la créolisation’ te begrijpen. Glissant heeft vanuit Frans-Antilliaanse hoek de aanzet gegeven tot wat in het analoge Engelstalige veld ‘postcolonial theory’ wordt genoemd. read on…
Toni Morrison in een Caraïbische anthologie?
door Jules Rijssen en Lucia Nankoe
In de Ware Tijd Literair van 1 maart 2014 verscheen met als titel ‘Vlieg terug naar Afrika’ een recensie van Hilde Neus over het boek De slaaf vliegt weg onder redactie van Lucia Nankoe en Jules Rijssen (Arnhem: uitgeverij LM Publishers, december 2013). [Klik hier]
read on…Verdraagzaamheid, een programma voor vrijheid (10)
door Willem van Lit
In dit deel een beschrijving van de ontwikkeling op het gebied van civilisatie en menselijke betrekkingen op de Frans Caribische eilanden en enige parallellen met Curaçao.
read on…Krik? Krak! Kri, Kra!: Franstalige Caraïbische literatuur
door Els Moor
Suriname maakt deel uit van het Caraïbisch Gebied, op het vasteland van Zuid-Amerika. Waarom zijn wij niet Latijns-Amerikaans? Alle andere landen werden gekoloniseerd door Spanje of Portugal (Brazilië) en het Spaans of Portugees is er de taal. Frans-Guyana, Suriname en Guyana zijn gekoloniseerd door respectievelijk Frankrijk, Nederland en Engeland en de talen van die landen zijn er de officiële taal.
Deze drie landen horen dus bij de Caraïbische eilanden, die – met uitzondering van het Spaanstalige Cuba, de Dominicaanse Republiek en Puerto Rico – Frans, Nederlands of Engels zijn of waren. Met deze landen en eilanden heeft Suriname een stuk geschiedenis gemeen – met de Nederlandse Antillen ook de taal, hoewel het Papiaments daar een veel sterkere rol heeft dan het Sranan bij ons – en culturele kenmerken. Geen wonder dat ook de literatuur van de Caraïbische landen en eilanden veel gemeenschappelijks heeft wat betreft thematiek en in andere opzichten.
‘Krik? Krak!’ is de titel van een verhalenbundel van Edwidge Danticat (1969). Zij is afkomstig uit Haïti en woont in de Verenigde Staten. Kri, Kra! Proza van Suriname (1972) is een bloemlezing, samengesteld door Thea Doelwijt. ‘Krik? Krak!’, ‘Kri, Kra!’, het is de aanhef van orale tori, ook van Anansitori. De verteller riep het en de hoofden van de luisteraars gingen omhoog, Haïtiaanse, Surinaamse: Caraïbische!
Grote thema’s in de Caraïbische literatuur zijn onder andere: slavernij en koloniale geschiedenis, ras en kleur, klassentegenstellingen, Afrika, religie, identiteit, gender en de trek naar metropolen zoals Londen, Parijs, Amsterdam en de Verenigde Staten. Die thema’s herkennen wij ook.
In dit artikel richten we ons op de Franstalige Caraïbische literatuur, van Martinique, Guadeloupe en Frans-Guyana. Deze drie zijn nu delen van Frankrijk in tegenstelling tot Haïti dat in 1804 onder invloed van de Franse Revolutie al onafhankelijk werd en een totaal andere geschiedenis beleefde, vol machtswellust, onderdrukking, corruptie en armoede. De literatuur van Haïti is zeer interessant met figuren als René Depestre (1926), een dichter die in zijn werk evolueert van zeer militant tot beschouwend. In 2002 kwam in vertaling van René Smeets in Nederland een bundel uit met een keuze uit Depestres poëzie. Hij heeft om zijn werk in de gevangenis gezeten en woont nu in Zuid-Frankrijk. Voor ons is ook het werk van Edwidge Danticat belangrijk: gedichten, twee romans, en verhalen, geschreven in het Engels en vertaald in het Nederlands.
Maar het interessantst is het werk van Kettly Mars (1958). Ondanks gewaagde thema’s in haar romans, bijvoorbeeld over het schrikbewind van de Duvaliers, woont ze nog in Haïti en schrijft ze over de worsteling met het bestaan van haar landgenoten. Ze is een laureaat van het Prins Claus Fonds vanwege haar gedurfde onderwerpen. Haar laatste roman, Wrede seizoenen, speelt in de woelige jaren zestig, is in het Nederlands verschenen bij uitgeverij De Geus. Kettly Mars was aanwezig bij de presentatie; Lucia Nankoe ook. Zij is zeer enthousiast over de roman en ook over de schrijfster als mens.
Terug naar de literatuur van Martinique, Guadeloupe en Frans-Guyana. Die heeft een duidelijke indeling in periodes. Uiteraard eerst een orale fase. Veel van die verhalen zijn gelukkig overgeleverd en later vastgelegd. De slimme helden waren in de slaventijd vaak dieren. Zoals bij ons Anansi de slimmerik is, hebben Martinique en Guadeloupe hun Compé Lapin (konijn). Uiteraard zijn er ook laitori en odo overgeleverd. Dit zijn getuigenissen van slaven, die voor de rest niets achterlieten. In de tweede helft van de 19de eeuw ontstaat er een Antilliaanse poëzie, die later ‘hangmatliteratuur’ wordt genoemd, met suiker- en vanillegeur. Je zou ook kunnen zeggen ‘literair exotisme’, de natuur en samenleving gezien door een Franse bril. Langzaam maar zeker ontwaakte echter een bewustzijn van het eigene, van het neger zijn, met als oorsprong Afrika. In de twintiger jaren van de 20ste eeuw komen er lokale protestdichters, jonge anti-burgerlijke kunstenaars. Ze hadden via tijdschriften ook contact met Haïtiaanse kunstenaars. Die hadden relaties in de Verenigde Staten en zo bereikte hen de beweging van Amerikaanse zwarten, ‘Black is beautiful’, terug naar Afrika. Met als grote figuren Marcus Garvey en E. du Bois. Mede onder invloed hiervan ontstond de Négritude-beweging. Studenten in Parijs vonden elkaar en werden de grote dichters van de beweging: Leopold Senghor uit Afrika zelf, Aimé Césaire uit Martinique en Léon Gontran Damas uit Frans-Guyana.
Césaire is wel de grootste dichter van de Négritude. Hij had een brede visie en emotionele kracht. Zijn meest bekende werk is Cahier du retour au pays natale (Logboek van een terugkeer naar mijn geboorteland) in proza en poëzie. Behalve gedichten en proza schreef hij drama. Hij was auteur en politicus en werd burgemeester van Fort de France. De leukste is Léon Gontran Damas, die in zijn poëzie de spot drijft met de Franse burgerlijkheid. De Surinaamse dichter die al vroeg verwantschap toonde met de Négritude is Eugène Rellum (1896-1989). Zijn gedichten zijn vooral verwant aan die van Léon Gontran Damas uit ons buurland. Ook de Curaçaoënaar Frank Martinus Arion voelde zich aangetrokken tot de Négritude, getuige zijn bundel Stemmen uit Afrika (1957). De beweging ‘Wie Eegie Sanie’ zit eveneens op de lijn van ‘eigenheid’, zij het niet zo Afrikaans.
Na de Tweede Wereldoorlog is de terug-naar-Afrika-droom gaan slijten. Vooral opstandige jonge dichters en kunstenaars gaan begrijpen dat de Antillen een heel andere werkelijkheid vertegenwoordigen dan Afrika. De stroming Antillianiteit komt dan op. De centrale figuur hierin is Edouard Glissant (1928-2011), schrijver en dichter van Martinique. Zijn visie op de rol van de schrijver is: meewerken aan de genezing van een zieke maatschappij. Geëngageerde literatuur dus. Schrijvers zoeken naar het ware gezicht van hun land. Het verleden blijft een belangrijk thema, ook kleurvooroordelen, het leven op het platteland en de trek naar de stad.
Belangrijke schrijvers van de moderne Franstalige Caraïbische literatuur – van wie de werken in het Nederlands zijn vertaald – zijn Maryse Condé (1936) uit Guadeloupe, het echtpaar Simone en André Schwartz-Bart (zij van Martinique, hij Fransman van joodse afkomst), en Patrick Chamoiseau (1953) van Martinique. In de komende maanden zullen we werk van hen bespreken. Vooral ook in verband met keuzes ‘voor de lijst’ van de scholieren. Mijn favoriet is De oude slaaf en de bloedhond (2001) van Patrick Chamoiseau, uitgegeven door De Geus in de vertaling van Eveline van Hemert (die naar Suriname kwam om Surinaams-Nederlands te leren en dat gebruikte bij haar vertaling van het gecreoliseerde Frans van Chamoiseau). Lucia Nankoe is de samensteller van de bundel met Caraïbische verhalen, De komst van de slangenvrouw en andere verhalen van Caribische schrijfsters (Van Gennep-Novib-Ncos, 1998). Een herdruk is gewenst, want het is inspirerende leesstof voor iedereen die wil kennismaken met de Caraïbische literatuur.
Prix Carbet uitgereikt
In Cayenne werd op zaterdag 17 december de 22ste Prix Carbet de la Caraibe et du Tout Monde uitgereikt. De laureaat dit jaar is de Cubaanse schrijver Leonardo Padura voor zijn roman El hombre que amaba a los perros (De man die van honden hield). De 600 pagina’s tellende roman kwam in 2009 uit en gaat over de moord op de Russische staatsman Leo Trotski en zijn moordenaar. Het thema beweegt zich rond de hoop/destructie van de hoop op een utopische maatschappij. Padura kon niet zelf aanwezig zijn. Zijn boodschap werd voorgelezen door het Cubaanse jurylid Nancy Morejon. Verder werd de Haitiaanse literatuur tijdens de speeches geprezen. Een groot aantal nominaties stond op naam van Haitiaanse schrijvers. Ook werd eer betoond aan de onlangs overleden schrijver uit Guadeloupe, Edouard Glissant. Glissant was tot zijn dood voorzitter van de jury van de Prix Carbet. Hij wordt opgevolgd door Patrick Chamoiseau.
Van kannibaal tot karibeño (II)
door Fred de Haas
De smeltkroes van het Caribisch gebied
Geen begrip is zo ongrijpbaar als ‘identiteit’ en zeker waar het de identiteit betreft van mensen die afkomstig zijn uit de smeltkroes van het Caribisch gebied, waartoe ook de Beneden- en Bovenwindse eilanden behoren, gebieden waarmee Nederland al eeuwenlang omstreden betrekkingen onderhoudt. Wij zullen in het kort iets zeggen over de raakvlakken met de Afrikaanse oorsprong, enige voorlopers noemen die een rol hebben gespeeld in de bewustwording van een eigen – ‘Caribische’ – identiteit, de begrippen Négritude, Antillaniteit en Créoliteit omschrijven en het dilemma schetsen van migranten die niet (meer) in het Caribisch gebied wonen, maar zich desondanks wel ‘Creools’ voelen. Ook zullen wij aan de hand van verschillende voorbeelden, ontleend aan o.a Curaçaose en Arubaanse schrijvers/dichters, aantonen wat de kracht is van de literatuur binnen deze context.
Het Afrikaanse element
Het is onvermijdelijk om, sprekend over het Caribisch gebied, aandacht te besteden aan de rol die afkomst en kleur spelen rond het thema ‘identiteit’.
De donkergekleurde Caribeña/o is, wat identiteit betreft, eeuwen geleden in het Caribisch gebied bijna van de grond af aan moeten beginnen met het opbouwen van een nieuwe persoonlijkheid.
Toen er miljoenen Afrikanen tussen de zestiende en negentiende eeuw onder dwang naar het Caribisch gebied en elders werden gevoerd om op de suiker- en katoenplantages te gaan werken, zijn zij losgerukt van hun Afrikaanse familie- en stamverbanden, hun cultuur, tradities, gewoonten en talen. Zij moesten het zien te redden met wat zij zich nog konden herinneren en met wat zij op hun tocht en tijdens hun verblijf in de nieuwe landen leerden. Zij behielden slechts flarden van hun oude culturen, schiepen nieuwe – Creoolse – talen en imiteerden tot diep in de 20ste eeuw zo goed mogelijk het Europese model dat hun werd voorgeleefd en aangeleerd door gouvernement, missie en school, een blank Europees model dat superieur werd geacht en daardoor in de psyche van de zwarte mens sporen van vernedering en een gevoel van minderwaardigheid zou achterlaten.
De Martinikaanse schrijvers Jean Bernabé, Patrick Chamoiseau (foto rechts) en Raphaël Confiant zouden het in hun Eloge de la Créolité (Lof der Creoliteit) uit 1989 als volgt verwoorden (Eloge de la Créolité, NRF Gallimard, p.14) :
‘Condition terrible que celle de percevoir son architecture
intérieure, son monde,les instants de ses jours, ses valeurs propres, avec le regard de l’Autre’ (Iets verschrikkelijks om zijn eigen innerlijk, zijn wereld, de momenten van zijn dagen, zijn eigen waarden, te moeten bekijken met het oog van de Ander’).
En enige bladzijden verder (p. 24):
‘La francisation nous a forcés à l’autodénigrement: lot commun des colonisés’ (vertaling: de verfransing heeft ons gedwongen onszelf te verachten: het gedeelde lot van alle gekoloniseerden). Statements uit de mond van drie Creoolse schrijvers!
Geen wonder dat pas na honderden jaren iets zou gaan ontstaan van een bewustwording van een eigen identiteit, die weinig of niets meer met Afrika van doen had, al heeft men, in een alleszins begrijpelijke zoektocht naar de ‘roots’, op een kunstmatige manier deze verbinding wel willen leggen. Ironisch genoeg kan worden vastgesteld dat, omgekeerd, de Afrikanen in Afrika zelf geen enkele verwantschap voelen met, noch duidelijke belangstelling hebben voor de Afrocaribische mens. Niet opzettelijk, maar omdat de Afrikanen gewoon zijn doorgegaan met hun eigen geschiedenis en niet stil zijn blijven staan bij gebeurtenissen uit een ver verleden. Op dezelfde manier zullen de volkeren van de Cariben door moeten gaan met hun eigen geschiedenis en gaandeweg een dynamisch Creools perspectief moeten creëren.
Bewustwording van een eigen identiteit
Er zijn schrijvers geweest die een belangrijke rol hebben gespeeld in de bewustwording van een eigen – ‘zwarte’ – identiteit. We zullen ons nu beperken tot enkelen van hen die een rol in dit opzicht hebben gespeeld in het Caribisch gebied.
De Frans-Guyanese schrijver René Maran (1887-1960) heeft met zijn boek Batouala (1921) bijgedragen tot de bewustwording van een eigen identiteit. In zijn voorwoord dat een enorm schandaal verwekte in Frankrijk richt hij zich als volgt tot zijn Franse collega-schrijvers:
‘C’est à redresser tout ce que l’administration désigne sous l’euphémisme ‘d’errements’ que je vous convie. La lutte sera serrée. Vous allez affronter des négriers. Il vous sera plus dur de lutter contre eux que contre des moulins. Votre tâche est belle. A l’oeuvre donc, et sans plus attendre! La France le veut!’
(Ik nodig jullie uit om alles wat het koloniale bestuur bestempelt als ‘dwalingen’ te herstellen. De strijd zal hevig zijn. Jullie zullen te maken krijgen met slavenhandelaren. Het zal moeilijker zijn tegen hén te vechten dan tegen windmolens. Jullie hebben een schone taak. Aan het werk, dus, zonder nog langer te wachten! Dát is de wil van Frankrijk!).
U begrijpt dat René Maran, wiens boek in 1921 met de Prix Goncourt werd bekroond, zijn carrière in dienst van de Franse regering wel kon vergeten.
De kracht van literatuur
Dat literatuur die een eigen identiteit opeist gevaarlijk kan zijn voor een Overheid wordt duidelijk bewezen door het feit dat de dichtbundel Pigments (1937) van de Frans-Guyanese schrijver Léon-Gontran Damas (1912-1978) in 1939 door de Franse regering werd verboden als zijnde staatsgevaarlijk.
Damas had het gewaagd om de Senegalese oud-strijders die dienst hadden gedaan in het Franse leger aan te raden eerst maar eens de Fransen uit Senegal te verjagen in plaats van de Duitsers aan te vallen:
Moi, je leur demande
De taire le besoin qu’ils ressentent
De piller
De voler
De violer
De souiller à nouveau les bords antiques du Rhin
Moi, je leur demande
De commencer par envahir le Sénégal
Moi, je leur demande de foutre aux ‘Boches’ la paix
Léon Gontran-Damas, Pigments (1937)
Ik verzoek hun
De behoefte tot zwijgen te brengen die ze voelen
Om te plunderen
Om te roven
Om te verkrachten
Om de aloude oevers van de Rijn opnieuw te bevuilen
Ik vraag hun
Om te beginnen met Senegal aan te vallen
Ik vraag hun om de ‘Moffen’ met rust te laten
[Vert. FdH]
Proces van bewustwording in Frankrijk
Geïnspireerd door auteurs als René Maran begonnen zwarte Afrikaanse en Afro-Caribische studenten in Frankrijk tijdschriften op te richten die als podium zouden gaan fungeren voor hun eigen literaire producties. Zo werd in 1934 het tijdschrift L’Étudiant Noir opgericht door o.a. de Martinikaan Aimé Césaire, Léon-Gontran Damas uit Frans-Guyana en Léopold Sédar Senghor uit Senegal. Het tijdschrift stond aan de wieg van de Négritude, een beweging die de nadruk legde op de eigen – zwarte – culturele identiteit. De Négritude propageerde een geestelijke terugkeer naar Afrika en wilde de Afrikaanse legenden, verhalen en traditionele poëzie herontdekken. Senghor publiceerde in dit kader zijn beroemd geworden bloemlezing Anthologie de la nouvelle poésie nègre et malgache de langue française, P.U.F., 1948, Pays d’Outre-Mer’ (bloemlezing van de nieuwe zwarte poëzie en van de Franstalige poëzie uit Madagascar). De bloemlezing heeft vooral zijn naam te danken aan het vlammende voorwoord Orphée Noir (de Zwarte Orpheus) van de Franse, existentialistische filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980), die zich als volgt tot zijn – blanke – Franse landgenoten richtte:
‘Qu’est-ce donc que vous espériez, quand vous ôtiez le bâillon qui fermait ces bouches noires? Qu’elles allaient entonner vos louanges? Ces têtes que nos pères avaient courbées jusqu’à la terre par la force, pensiez-vous, quand elles se relèveraient, lire l’adoration dans leurs yeux? Voici des hommes noirs debout qui nous regardent et je vous souhaite de ressentir comme moi le saisissement d’être vus. […] Aujourd’hui ces hommes noirs nous regardent et notre regard rentre dans nos yeux; des torches noires, à leur tour, éclairent le monde et nos têtes blanches ne sont plus que de petits lampions balancés par le vent’.
J.P. Sartre, Orphée Noir, 1948
‘Wat hadden jullie eigenlijk gedacht toen jullie de prop uit die zwarte monden haalden? Dat ze jullie lof toe zouden gaan zingen? Dachten jullie dat er in de ogen van die hoofden die onze vaders onder dwang naar de grond toe hadden gebogen verering te zien zou zijn als ze zich zouden oprichten? We hebben hier te maken met zwarte mensen die rechtop staan, die ons aankijken en ik wens dat jullie – net als ik – de schrik zullen beleven van het bekeken worden. […]. Vandaag kijken die zwarte mensen ons aan en onze blik trekt zich terug in onze ogen. Zwarte fakkels verlichten op hun beurt de wereld en onze blanke hoofden zijn alleen nog maar lampionnetjes op de adem van de wind’.
[Vert. FdH]
Antillianiteit
Was de beweging van de ‘Négritude’ voornamelijk een intellectuele reactie op een wereld van Blanken die Zwarten uitsloot, de beweging van de Antillanité (Antillianiteit) van de onlangs overleden Martinikaanse schrijver-filosoof Edouard Glissant richtte zich meer op het complexe karakter van de Antilliaanse mens en samenleving. Glissant haalde de focus weg van de Afrikaanse afkomst en richtte deze op de oorspronkelijke ‘Indiaanse’ bewoners in de Cariben, voor zover nog aanwezig, en op de invloeden van migranten van o.a. Europese, Indiase en Javaanse afkomst. Glissant kan dan ook de geestelijke vader worden genoemd van de beweging van de Créolité, de Creoolse identiteit. Overigens zal voor Glissant de Antillianiteit pas helemaal gestalte kunnen krijgen als er sprake is van volledige onafhankelijkheid van Frankrijk, een idee dat – mutatis mutandis – ook op de voormalige Nederlandse Antillen weerklank vond (en vindt) en gestalte begint te krijgen in de vorming van de autonome landen Sint Maarten, Curaçao en Aruba. De eilanden Saba, Bonaire en St. Eustatius zijn bijzondere gemeenten van Nederland geworden. Het ligt daarom in de lijn der verwachting dat, wat Bonaire betreft, bijvoorbeeld, de identiteit (taal en cultuur) van de oorspronkelijke Bonaireaanse bevolking een langzame verandering zal ondergaan. Bonaire zal worden geconfronteerd met een grote Nederlandse invloed en een toevloed van (illegaal op het eiland verblijvende) buitenlanders, waaronder veel mensen uit de Dominicaanse Republiek.
Maar ook Aruba heeft te maken met een identiteitsverandering. Het eiland wordt steeds ‘Spaanser’ vanwege het feit dat een gestadige stroom arbeidsmigranten uit o.a. Colombia voor een groot deel op het eiland blijven. Het Papiaments zal steeds meer worden vervangen door het Spaans, een tendens die al duidelijk ‘hoorbaar’ is op straat en in de winkels.
Créolité
De Creoolse Identiteitsbeweging, waarvan Patrick Chamoiseau (Martinique, 1953), Jean Bernabé (Martinique, 1942) en Raphael Confiant (Martinique, 1951) de voorvechters zijn, richt zich op alle bevolkingsgroepen die zich, vrijwillig of onvrijwillig, ooit op de Antillen hebben gevestigd, propageert de wetenschappelijke bestudering van de Creoolse talen en het gebruik van het Creools in culturele en wetenschappelijke contexten.
Dat er een spanningsveld zal blijven bestaan tussen het gebruik van de Creoolse taal en de geïmporteerde taal van de vroegere kolonisator is zeker. En de schrijver die er prijs op stelt dat zijn werk in groter verband wordt erkend en gelezen zal in het Frans, Engels, Spaans of – op de Benedenwindse eilanden – in een andere taal dan de moedertaal moeten schrijven òf wachten op een vertaling van zijn/haar werk.
Proces van bewustwording op de Antillen
Het heeft iets langer geduurd voordat er een zekere bewustwording van eigen identiteit tot stand kwam op de Papiamentstalige eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire. In 1951 verscheen het geheel in het Papiamentu geschreven tijdschrift Simadan dat werd opgericht door Nicolás A. Piña-Lampe en dat helaas maar drie afleveringen heeft gekend waarvan de laatste verscheen in 1961. Simadan wilde een forum zijn voor Papiamentstalige auteurs. Ook de Antilliaanse Cahiers (1955-1967), die niet uitsluitend op één taal waren gericht, hadden oog voor de verschillende facetten van de Antilliaanse identiteit. Dit tijdschrift stond onder redactie van Cola Debrot (foto links), Henk Dennert en Jules de Palm.
In 1957 haakte de toen jeugdige schrijver Frank Martinus (Curaçao, 1936) aan bij het proces dat in de Franse Cariben al enige decennia eerder in gang was gezet. In zijn Stemmen uit Afrika schetst hij in vrije verzen en in fraai, maar archaïsch aandoend Nederlands de ‘Neger’ als de argeloze, kinderlijke, onbedorven mens die in zijn goedheid zelfs de Blanke die hem zoveel kwaad heeft aangedaan vergeving schenkt:
[…]
Vaarwel,maar weet dat wijl
Gij in uw witte steden vaak
De zwarte mens vervolgt,
Zijn zusters en zijn moeder
En zijn broeders in het zwarte woud
Hun goden in spirituals
Om uw vrede en vergeving smeken.
(Stemmen uit Afrika, LIII)
In tegenstelling tot de agressieve toon die een Césaire hanteert in zijn Cahier d’un retour au pays natal (1939), doet de poëzie van Martinus uit 1957 haast religieus aan:
Eens zullen de tamtams
Uit alle werelddelen klinken.
Zwarte Engelen zullen nederdalen
En het Woord zal tronen op de morgen.
Ik en gij, wij zullen niet meer
Reizen; gij zult niet schieten
Meer op hen; noch zullen zij
De lansen – die hun eigen lichaam
Wonden – meer richten ook op u.
En het Glimlachend Woord
Zal zwarte en witte handen houden,
Er zal vreugde zijn
In witte en zwarte wouden.
(Stemmen uit Afrika, XXXVI)
In Stemmen uit Afrika wordt de zwarte mens voornamelijk als slachtoffer opgevoerd, in elk geval als een mens die niet wordt gekend en gewaardeerd. Daarvoor staat o.a. symbool de klacht die doorklinkt in het wereldberoemde liedje Angelitos Negros (1947) van de Cubaanse zanger Antonio Machín:
Siempre que pintas iglesias,
pintas angelitos bellos,
pero nunca te acordaste
de pintar un angel negro.
(Schilder), altijd als je kerken schildert
Schilder je mooie engelen,
Maar nooit heb je eraan gedacht
Om een zwárte engel te schilderen.
In de verzuchting van Martinus die dit lied ongetwijfeld heeft gekend klinkt het als volgt:
[…]
Hoe kunt gij, die het Woord zo kent,
Immerdoor de engelen in blanke
Kleuren blijven schilderen?
(Stemmen uit Afrika, XLV)
De Curaçaose dichter Elis Juliana was hem overigens al vóór geweest:
Angel pretu
Den skochi di su mama e mucha a puntra:
‘Mamita, tin angel pretu?’
E úniko kontesta ku e mama por a ‘nele ta:
‘Drumi mi yu, drumi ketu!’
Elis Juliana, Flor di datu, 1956, p. 10
Zwarte engelen
Met zijn hoofd in moeders schoot vroeg het kind:
‘Mammie, zijn er ook zwárte engelen?’
En mammie kon alleen maar antwoorden:
‘Slaap maar, kindje, slaap maar rustig!’
In de verzen van de jeugdige Frank Martinus (foto rechts) is de strijd afwezig. Hij zegt alleen dat de strijd tussen goed en kwaad, waarbij de negers het goede element vertegenwoordigen (‘omdat de zon uit hen het kwaad heeft weggebrand’, Stemmen uit Afrika XLIV), de meest ongelijke strijd is die er bestaat en het besef daarvan slechts tot berusting leidt:
‘Vraag mij ook niet meer
Waarom de negers eenzaam zijn
Vraag niet meer waarom
Zij voor hun hutten zitten
En turen in het niets.
Vraag niet waarom zij zo alleen
Zijn in uw drukke steden.
Waarom hun strijd zo hopeloos
Verloren schijnt…’
[Deel III, laatste deel, klik hier]
Édouard Glissant – Afrika
Ik zag de verre aarde, mijn licht. Maar ze behoort enkel toe aan diegenen die haar vruchtbaar maken; in mij, niet ik in haar.
Stammen voerden oorlog voor de hoede over het zout; volkeren verrijzen om de smaak te leren kennen. Mogen ook de akkerlieden die de nacht bewerken drinken aan de bron van deze morgen. B Een andere aarde roept mij.
Het is Afrika, en het is haar niet. Ze was zwijgende aarde voor mij. Luister. Iedereen danst, in de gerechtigheid van zijn lichaam en stem, ter ere van het eeuwige vuur.
Oho jij Vrouw die werd ontkneveld hier ga je spatten
Tot slot ken ik het vermoeide kind dat in jou jammert
Ik herkende de man die je van zee voorzag, naast hem
Stapt de Vrouw van Afrika, gehuld in zee, durft hij haar naam
Uit te spreken, zij geeft antwoord, hij ziet zijn koningin
Oho Dienares zo lang was je ballingschap en groots
Verlangen maar verlangen als gemis en gelofte
Als droom van een koningin zonder koninkrijk, maar nu
Huilt de mens in zijn slaap, de avondzon aan zijn voeten
Verstrengelt dood en kale boom zonder vrucht of altaar
En je waakte o verre onmooie Vrouw, maar je schoonheid
Schoot op onder de schors vreselijker dan een schreeuw
Je maakte misbaar van zo veel gebroed je schoonheid zwalkte
Vormloos in de vloed en dreef zuiver met de wolken mee
Jij schaduw jij furie jij zo traag verebbend water
De geur verkondigen, de daad roemen, de toom meten
De pracht van je hoogten onderstrepen is niet mijn doel
Noch raken aan de geuren die je maakten tot zwoele stoet
Op mijn lijf is niet de spreuk van je wouden gebrandmerkt
Noch in mijn ogen je zout of het is zout dat ik droomde
Oho naamloze Moeder van werken genoemd door mijn hart,
Jij verborgen hart van deze stem, hoor ik roep en zie
Niet of de zon naar de avond helt, en overleg
Niet of nu het woord van zijn kwelling is gezuiverd, zie
Nu heb ik vlam riten en pracht achter mij gelaten
En ze zeiden: Hoor, deze zang is geen poëzie, zij
Is parabel en iets in die trant. Telden ze de strofen
Die de dood vóór ons uit zingt? Keken deze landloze
Heren dit sidderende vuur in het gezicht? Ze zeiden
Hij is bedrog, en het trieste heelal beliegt hen
Ik oogst deze rivier waar je voor mij bent aangeslibd
Je bent rivier voor mij sinds ik de rivieren samenvoeg
Als een ruiker stekende vlammen, als een hoeveelheid
Uiteengevallen tranen, door geen ongeduld gedroogd
En ik zag de enorme deining van je schreeuw huiveren
Ver vóór ons zag ik de dageraad die je werd. De nacht
Hoedde over de wereld in grijsgroene kudden, toen
Verweefde de wind onze ogen. Voor jou groeiden wij,
Moeder. En paart de nacht haar naakt aan de wind, moeten we dan
Bloemen snijden, wolken slijpen, kermen zoals honden blaffen
En al dit kabaal van een ontwakende wereld, wild
Na een lang bloedbad en een nog langere slaap, het woeste
Vuur dat in liefde ontsteekt voor je dageraad, de hemel
Misdaad na misdaad naar je onwerkelijke hoogten
Geslingerd, kindhemel, een immens lichaam afgetoomd
Door het gesternte oho moeder o regentes, in
Je geheime gloed die zo lang werd gedroomd zo lang verheeld
Open je nu de boom waarin de verlangens sluimeren
In jou staat de koningin op, zie, in je roep vertrek ik
En als zeewier meer ik mijn roepen aan je wortel
Je bent duistere tijd en verblind licht oho je doet
Me dorsten naar jou die ik nooit proefde je was veraf
En verduisterd door woorden de wachter in mij, tekens
Gevend, schreeuwde zijn honger uit naar de lofloze dagen
Riep de humus toe en de honden die er dronken sliepen
Ik hoor hoe het jaar zijn hese kreet hamert in je sporen
Hoor de trage tamboer der velden de uitgerukte tronken
Hoor de aarde in de mond en het opengereten woord
Als weer ten oorlog samengetrommelde stammen, en daar
Broeit het zout op de heidense handen van de vijand. Voel
Hoe bittere nood vergeefs je lichaam verwringt, honger
Waarin wind oprukt assegaai zee en razernij, verraste
Wouden, de windmazen likken de vuurgloed, kinderen
Schreeuwen, een hut brandt, een krijger sterft, weilanden roken
In de verbrande hemel honger, en honger in je kracht
In het verzegelde eentonige woord hoor ik honger
Oho woorden van ons bloed hier hamerend op de tijd
Met de veertien keer in het barre vuur geworpen dagen
Ik zie dit omijzerde hart, gekroesde dagen, bloed
En als buit een vingergreep zout dat smaakt naar verbrand gras
Diegenen die op zout afkwamen als honden op wild
Je had geen hemel geen nacht als aanmaakhout geen speer
Zelfs de nacht liet je staan, de nacht zelf, en je verbrandde
Wouden zonnen en winden op de punt van je assegaai
Ze verscheepten het naakte vlees van je kinderen als vracht
Zo lang nam de wolk je op in haar loofwerk, zoutte dit
Lichaam in waaraan versteld de jaren dronken, waterbron
Je zette je schrap in de verwoesting je riep, ontworteld
Leven, je riep, sterrenloze hemel, en wij in zee,
Onzuivere kadasters, door eilanden gekneveld
Voor dit glansloze zout je toebedeeld door Paladijnen
Bloedridders onder hun door wijn aangevreten schilden
Voor deze buit las jij aren op het veld der geschiedenis
Nadat zij eerst hun eerloze eer hadden geoogst oho
Zo veel branden kale plekken zoveel nacht, en geen pardon
O je bent Stem, en hun hoogmoed zal verdrogen. Ze zijn
Voor de kale pracht en met de rode bessen, de wind
Van op koralen afstormende zeeën en de ravijnen
Waar de volken ploegden in schoonheid en de hoogten
Sprakeloos verloren slachtoffers nachten huiverende verlangens
O kaardster de tijd is gekomen, ontknevel de tijd,
Neem de zee als weegschaal en als gewicht het zwarte zout
Ingezaaid door het bloed der volken die alle omkwamen,
Jouw ene moeder is op jou de schoonheid aangehaald
Uit verzengende zeeën en blauwe lentekou. Hoor
Schip! Die de nachten knevelde en hovaardig voor ons
Noemt de tijd in alle vlees, de stek in iedere aar
De velden bezweken onder de stem, het is poëzie
En van de zee werd naar ons de weg getrokken, naar jou
Gewijd aan de tijd en de stem die smeekt voor iedereen
Je legt geweren speren en zeeën voor de deur neer
Op de plek waar je van zout werd beroofd, je zingt met de zee
De geduldige ruimte en het overleven voor iedereen
Een wereld en een rank waarin tot slot de tijd opengaat
De ruimte in ons is zwaar, vrouw, de zee is woelig
Afrika O blijder dan ooit o strofe forse schone
Ik droomde, in jou versloot de mens zijn zware verbanning
Nu liet ik de diepten achter mij voor het effen gezicht
Pleistersteen voor ijzer en koraal voor vis, zie, de fuik
Ligt bloot, o zie op het zand ligt de Vrouw van Afrika
En zij neemt het zout in heur haar mooie gaai mooie vrucht
En wie weet plukken we haar tot slot allemaal, wie weet.
Vertaling: Jan H. Mysjkin
Uit Le sel,noir (1960), vertaling verschenen in Armada, tijdschrift voor wereldliteratuur
Edouard Glissant – De ogen de stem
Enkele dagen geleden verscheen op De Contrabas na het overlijden van Edouard Glissant (1928-2011) een van de vier gedichten die Jan H. Myskjin in 1999 vertaalde voor Poetry International. Onderstaand gedicht verscheen voor het eerst op De Contrabas, dankzij de welwillende medewerking van de vertaler. Wij nemen het hier over.
De ogen de stem
De fakkels namen de zwarte vijverkleur van de nacht aan
Onze oplosbare handen onze liederen van bosgeuzen
het vlammende stro van onze ogen!
Zeeën, door u heen wordt mijn stilte geduldig herboren
Door u heen zomen door u heen slijk
En de ontmoeting van vorst en dooi.
Vroeger vroeger
Ach, rotsig geheugen verzet je als kreupelbos!
Achter elke herinneringsstruik ligt een schutter.
Boven onze hoofden het klapperen van de molen
In onze nachten hoesten de vleesrekken
De mens kan doen wat hij wil de schreeuw schiet wortel.
Uit: Le sang rivé (1961); vertaald uit het Frans door Jan H. Mysjkin