blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Fraters

Drie lezingen over het erfgoed van de Fraters van Tilburg

In het kader van de jubileumexpositie Missie van Barmhartigheid nodigen de Fraters van Tilburg u uit voor een drietal lezingen over het erfgoed van de fraters.

read on…

Maria Pinas, vanuit de Cottica naar de stad

Aan de hand van oude foto’s en filmbeelden uit het archief van de fraters van Tilburg, vertelt Maria Pinas hoe ze als klein meisje met haar ouders de Cotticarivier afvoer en voor het eerst de grote stad Paramaribo zag. Haar vader kocht er een grammofoon en platen met Merengue-muziek. Regie Antonie Bors. Camera Jeroen Neus. Interview Carine van Vugt. Muziek Tom America. read on…

Laatste drie fraters verlaten na 110 jaar Suriname

door Paul Spapens

De altijd blakerende Surinaamse zon heeft de letters op de grafzerk van apostolisch vicaris Wilhelmus Wulfingh (1839-1906) tot nauwelijks leesbaar gebleekt. Je moet er voor op je knieën om de belangrijkste levensfeiten te kunnen lezen van de bisschop die het voor elkaar kreeg dat de Fraters van Tilburg een aantal fraters naar Suriname stuurden. In augustus 1902 arriveerden ze in Paramaribo.

In totaal 101 fraters hebben sedertdien hun beste krachten aan Suriname gegeven. Nu zijn er nog drie over, drie mannen van een leeftijd waarvan gezegd wordt dat je een oude boom beter niet kunt verplanten. Toch staan ze op het punt om terug naar Nederland te komen, twee naar Tilburg en een naar Vught. Medio maart 2012, bijna 110 jaar na hun komst, vertrekken de fraters van Tilburg voorgoed uit Suriname. Op hetzelfde kerkhof als waar Wulfingh zijn laatste rustplaats heeft gevonden worden de knekels van enkele tientallen fraters bij elkaar gelegd. Zand erover, einde verhaal maar er is in Suriname veel méér dat het verhaal van de inzet van de fraters van Tilburg zal blijven vertellen.

Geconfronteerd met het niet te keren feit van de definitieve terugkeer naar Nederland wellen bij frater Laurenti Verhoeven de tranen in zijn ogen die in 1933 in Udenhout het eerste levenslicht zagen Udenhout, geboorteplaats van frater Andreas van den Boer, wiens zaligverklaring maar niet wil lukken. In de gezamenlijke ruimte van de drie laatste fraters in Suriname hangt een wandbordje van frater Andreas van den Boer. Het degelijk gebouwde, bijna Nederlands aandoend Fraterhuis herbergt wel meer bekenden. Meteen bij binnenkomst staat de bezoeker oog in oog met een smetteloos witte buste van bisschop Zwijsen, de man die de Fraters der Congregatie van Onze Lieve Vrouw, Moeder van barmhartigheid in 1844 heeft opgericht.

Frater-bouwvakker

Frater Laurenti Verhoeven, de laatste van de twaalf missionarissen die Udenhout ooit telde, kwam in 1947 bij de fraters en in 1960 vertrok hij naar Suriname. Zijn twee confraters hebben al even imposante staten van fraterstrouw. Laurentius Berkers werd in 1939 in Deurne geboren, meldde zich in 1952 bij de fraters en kwam in 1967 via Curacao in Suriname terecht. Frater Johannes van Berkel, in 1941 in Tilburg geboren en in zijn gedrag waarneembaar de jongste van het stel, noemt zichzelf ‘nen èchte Haajkantse’. In 1969 ging hij als frater-timmerman naar de Nederlandse kolonie. Heel zijn leven was hij frater-bouwvakker, geen twijfel mogelijk. Hij rijgt een ketting van sjèkskes waarvan hij de peuken de een na de ander wegspoelt in een draaiasbak die je vroeger op de kermis kon winnen. Hij zorgt ook dat de glazen goed gevuld blijven met Parbobier.

Toen frater Johannes in Suriname arriveerde, moest door hem de laatste hand nog worden gelegd aan het Fraterhuis. Het is gebouwd voor maximaal tien bewoners. Elke frater heeft een mooie zit-slaapkamer. De eenvoudige kapel stemt tot bidden. Het grootste gedeelte van het pand bestaat uit de bestuursvleugel. “Maar ja, wat valt er nog te besturen?”, zegt hij met een nuchterheid die je niet verwacht in het kokende Paramaribo. Voor het Fraterhuis heeft het bisdom straks zeker een goede bestemming, zoals alles wat door de fraters van Tilburg is gerealiseerd of wat met hen te maken heeft gehad, een nieuwe bestemming heeft gevonden. Ze hebben (onder meer) vijf basisscholen gebouwd en met frater-onderwijzers bemenst. Twee mulo’s: idem dito. En alles nog volop in gebruik. Twee florerende bedrijven, bouwbedrijf Rema en de ultramoderne drukkerij Leo Vector, zijn ooit door de fraters begonnen. Bij de drukkerij kwam frater Lambertus terecht nadat hij bij de befaamde RK Jongensweeshuis-drukkerij in Tilburg zijn fraterscarrière was begonnen. “Aan mij de taak om er een zelfstandig bedrijf van te maken”, aldus frater Lambertus.

Geen Surinaamse frater
In 1985 was dat zover; deze verzelfstandiging was een van de vooraankondigingen dat er een einde ging komen aan de Surinaamse tijd van de fraters van Tilburg. Toen in 2002 twee fraters vertrokken en de huidige drie alleen achterbleven, besloten zij om gezamenlijk te stoppen als de tijd daar was. En nu is die tijd daar. Reageert frater Laurenti bij tijd en wijle emotioneel, zijn twee confraters zijn meer gelaten, op het nuchtere af. “Een goeje missionaris komt met een kleine koffer en gaat met een kleine koffer”, antwoordt frater Lambertus op de vraag wat ze allemaal mee naar Nederland nemen: vrijwel niets dus.

Frater Johannes: “Er is in Suriname waardering voor ons werk. We hebben iets spiritueels aan de samenleving gegeven. Maar ik denk niet dat een volgende generatie nog weet dat er ooit fraters in Suriname zijn geweest.”

Frater Lambertus: “Niet één Surinamer is frater geworden. Dat doet pijn.”

[uit de Ware Tijd, 14/01/2012]

OSO: gemis aan warmte

door Hilde Neus, m.m.v. Christine Samsom en Els Moor

De nieuwe OSO, Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied, is uit. Meestal zijn we blij, vanwege de variatie aan artikelen en de inhoud die voor ons vaak bij onderzoek (op welk niveau dan ook) van belang is. Deze keer zijn we niet onverdeeld enthousiast. Dit heeft mede te maken met het feit dat Els Moor en ondergetekende aanwezig waren op het symposium van november 2010 met dezelfde titel, plus de aanvulling: ‘Het Surinaamse binnenland, obstakels, ontwikkelingen en mogelijkheden’. De meeste artikelen die op dat symposium zijn gepresenteerd, zijn ook opgenomen in dit themanummer van het tijdschrift.

Ik ben al lang abonnee van OSO en was erg benieuwd naar het symposium van de stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek (IBS), die het tijdschrift uitgeeft samen met het KITLV. Het werd een tegenvaller. In de benadering van de mensen miste ik de warmte van Suriname. Martina Amoksi stond te sukkelen met de techniek van haar powerpoint-presentatie, niemand schoot haar te hulp of stelde haar op haar gemak. Het maakte dat ze erg uit haar doen raakte. Voor ons duidelijk: ze had in het Nationaal Archief te Paramaribo deze presentatie ook gehouden, en dat verliep vlekkeloos. En als we bij de discussie vragen wilden stellen of opmerkingen wilden maken, werd ons op onvriendelijke wijze duidelijk gemaakt dat we het vanwege de tijd in twee of drie zinnen moesten doen.

De goudlijn
De documentaire De goudlijn van Hans Hylkema werd vertoond. Mijn ergernis over dit verhaal over de spoorlijn ‘van ergens naar nergens’ werd steeds groter. Recensente Elin Derks verwoordt het goed: ‘Ik vraag me af of hij überhaupt heeft nagedacht over wat hij zijn doelgroep wilde vragen (“Loopt u hier vaak?” vraagt hij aan zo’n vijf schichtige voorbijgangers, wanneer hij de spoorlijn te voet door het oerwoud volgt). De meest interessante verhalen ontstaan wanneer je de interviewer niets hoort vragen. Ook lijkt het of hij de inlanders meer irriteert dan grote betrokkenheid weet over te brengen. Dit komt vooral mooi tot uiting wanneer hij door de burgemeester van één van de dorpjes boos wordt toegesproken: “Jullie moeten ons nu helpen en niet gratis komen filmen…”’
Ik denkt dat veel van die irritatie ook ontstaat omdat de ondervraagden geen Nederlands spreken. Helaas bleef het debat over deze paternalistische insteek, dat ik op zo’n Oso-symposium verwachtte, uit.

Een deel van de IBS-medewerkers maakt zich schuldig aan bevoogding en kritiek op de situaties in Suriname. Iemand zei in de pauze: ‘Ik begrijp niet waarom alles zo moeizaam gaat in Suriname.’ Boosheid bekroop me over zoveel betweterigheid, en ik zei: ‘Simpel: twee redenen: het klimaat: mensen functioneren langzamer, wied groeit sneller, de houten huizen moeten extra goed onderhouden worden, enzovoort. Daarnaast zijn de mensen dun gezaaid, zeker in de districten. Dit betekent dat je voor alle nutsvoorzieningen veel meer geld per hoofd van de bevolking uit moet geven. Dus voor grote infrastructuurprojecten zoals bruggen of wegen moet de belastingbetaler per kilometer veel meer afdragen dan bijvoorbeeld in Nederland. Een simpele optelsom dus. Ik ben ervan overtuigd dat veel onderzoekers Suriname een warm hart toedragen. Daarom is het zo belangrijk dat ze zich goed laten informeren en niet steeds vergelijken met Nederland. Of, zoals een stagiaire in Suriname op haar blog schreef: ‘We sluiten de avond af met een glas wijn en een kaasje. Zoals ons is geleerd.’ Ik houd daar af en toe ook wel van. Maar hier, in Su, verkies ik Borgoe-cola en cassavechips.

De Caribische fotocollectie van de Fraters van Tilburg
In het artikel ‘De Caribische fotocollectie van de Fraters van Tilburg’ ordenen en beschrijven de auteurs Ton de Jong en Jeroen Ketelaars dozen vol met tienduizenden foto’s die van 1886 tot aan 2000 toe gemaakt zijn. Opmerkelijk is, dat er gezegd wordt dat er rond 1900 maar enkele tientallen studio’s in Suriname waren, en wel 450 in Nederlands-Indië. Dit wijten de auteurs aan economisch gewin. Ik zou denken dat het bevolkingsaantal zeker ook meespeelt. Het beeld van de West zou beperkt zijn gebleven hierdoor. Dat mag zo zijn. Maar het blijft nog steeds beperkt als de auteurs Augusta Curiel niet noemen, wier foto’s uit de collectie van het Surinaams Museum en het KIT in een prachtig boek zijn gepubliceerd (Augusta Curiel, Fotografe in Suriname 1904-1937, Van Dijk, Van Petten en Van Putten, Libri Musei Surinamensis 3, 2007). Zij heeft ook een aantal religieuze ordes vastgelegd op de gevoelige plaat. Diverse foto’s zijn te zien op de internet, site Flickr; u komt erop als u ‘Surinaams Museum’ invoert. De foto’s uit de collectie van de fraters worden ook gedigitaliseerd. Een goede zaak, want dan heeft eenieder toegang tot de mooie afbeeldingen. Klinkt het niet lichtelijk ironisch als de archivaris van de congregatie zegt dat de foto’s juridisch gezien aan de fraters behoren, maar moreel en gevoelsmatig ook aan de Antillianen? Jammer genoeg kunnen we vele gefotografeerde personen niet meer vragen of ze toestemming hebben gegeven om vastgelegd te worden op de gevoelige plaat, maar we kunnen ons wel voorstellen hoe dat in veel gevallen is gegaan. De foto’s komen vooral van de Antillen, vanwege een grotere aanwezigheid van de fraters daar, ook in het onderwijs. De afbeeldingen kunnen zeker een ondersteunende functie hebben bij het schrijven van de geschiedenis van de fraters in de West, waartoe hier een aanzet is gedaan.

The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media
De uitdrukking ‘De Wetten van de Jungle’ heeft net als het woord ‘bananenrepubliek’ naast een fysieke (hoe het werkt in de natuur) ook een denigrerende lading. Zo van: ‘wij in de beschaafde wereld, wij weten hoe het hoort….’ ‘O ja?’ zeg ik dan, ‘hoe lang is het geleden dat miljoenen joden werden vermoord in dat o zo beschaafde Europa, er koloniale oorlogen werden gevoerd met alle bijbehorende wreedheden om maar te zwijgen van huidige oorlogen?’
Sinds de artikelen en verslagen over de militaire machtsovername in 1980 en vooral ook over de Binnenlandse Oorlog sinds 1986 in Nederlandse kranten en weekbladen, vraag ik me af of het werk van journalisten niet ook soms/vaak onderhevig is aan die wetten van de jungle.
Daarom ben ik erg blij met het artikel ‘The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media’, waarin Ellen de Vries, auteur van het boek Suriname na de Binnenlandse Oorlog (2005, KIT Publishers), haar mening geeft over en vragen oproept ten aanzien van de gevolgen van de berichtgeving in Nederlandse media, de invloed daarvan op het verloop van de burgeroorlog door de verheffing van Ronnie Brunswijk tot Robin Hood, guerrillastrijder respectievelijk junglecommandoleider van de ‘good guys’, tegenover de ‘bad guys’ van legerleider D.D. Bouterse. De Vries komt met veel voorbeelden, vooral tijdens de eerste weken van de Binnenlandse Oorlog, uit onder andere de Volkskrant, de Telegraaf, NRC Handelsblad (ja, die ‘kwaliteitskrant’ deed ook mee), Het Parool en het weekblad de Nieuwe Revu. Ik herken in dit artikel de mening van veel mensen in het binnenland die de oorlog van dichtbij hebben meegemaakt en eronder hebben geleden. Voor hen was het: ‘de duivel uitdrijven met Beëlzebub’, oftewel: iets ergs bestrijden met iets wat nog erger is! De schrijfster pleit voor meer onderzoek.

Demystificering van de Marrongemeenschappen in Suriname
De cultureel antropoloog Salomon Emanuels schrijft in zijn bijdrage ‘De last van koloniale erfenissen bij politici en beleidsmakers’ over hoe in het verleden en in navolging daarvan ook door huidige beleidsmakers wordt omgegaan met traditionele ideeën over grondbezit, bestuur en ander gewoonterecht in tribale gemeenschappen. De schrijver zet, met het aanhalen van onder anderen Afrikaanse wetenschappers, uiteen, hoe eurocentrisch er tot de dag van vandaag wordt gedacht door beleidsmakers, zelfs als ze zelf uit het binnenland afkomstig zijn. Volgens hem zijn ‘traditionele structuren’ op zich geen belemmering voor ontwikkeling’.

Contact, Marrons en de transport- en communicatierevolutie in het Surinaamse binnenland
`Als je geen voeten hebt, heb je ook geen schoenen nodig` verkondigde een minister niet zo heel lang geleden toen hij op een krutu de vraag kreeg, wanneer ook het binnenland de mogelijkheid zou krijgen om mobiel te telefoneren. Dat was niet erg aardig van die minister en het werd hem dan ook niet in dank afgenomen. Maar gelukkig, deze uitspraak is allang achterhaald. Uit de bijdrage van Alex van Stipriaan blijkt de ´vooruitgang´ op dat gebied overduidelijk. Hij noemt de komst van de buitenboordmotor en de cellulair als meest revolutionaire veranderingen. En hij voorspelt nog veel meer veranderingen (en meer migratie naar de stad!) met de aanleg van meer wegen.

Overleven in de Wayanajungle
‘Wie niet sterk is, moet slim zijn’, is het motto, en meteen de ondertitel, van het artikel van Karin Boven. Daarmee slaat ze de spijker op de kop van de thematiek. Karin Boven is dé deskundige op het gebied van onderzoek naar het inheemse Wayanavolk in het zuiden van Suriname. Door enkele jaren in het dorp Kawemhakan met de mensen te leven, heeft ze veel essentiële kennis opgedaan.
Overleven is altijd dé kunst voor volken die in het wilde bos in het binnenland leven. Maar tegenwoordig zijn er heel wat problemen bij gekomen. Vooral de overlast die veroorzaakt wordt door vreemdelingen die in groten getale, meest illegaal, aan goudzoeken doen, nog afgezien van de goudmijnen. Het Wayanagebied is niet meer van de Wayana, waardoor de situatie totaal ongecontroleerd is geworden. Criminaliteit stijgt onrustbarend en de gezondheid van de bewoners wordt bedreigd door het kwik in het rivierwater. Behalve een militaire post aan de grens met Frans-Guyana doet de Surinaamse overheid niets om de chaos op vele gebieden op te heffen.
Karin Boven heeft een informatief en zeer overzichtelijk artikel geschreven over deze problematiek in ‘de jungle’. Ikine Makalena, een van haar informanten uit Kawemhakan zegt het mooi: ‘Aan de Franse zijde zijn planten en dieren beschermd. Maar wie of wat zijn wij, de Wayana dan?’ )

Ontwikkelingshulp bij de Trio en de Wayana. De wetten van interculturele communicatie
Dit artikel van Eithne B. Carlin was een van de inleidingen op het colloquium van de stichting IBS in november 2010. Ik was erbij en verbaasde me steeds meer. Het begint al met de uitspraak: ‘Als onafhankelijk toeschouwer ben ik tot de conclusie gekomen dat de pogingen om van ontwikkelingshulp tot ontwikkelingssamenwerking te komen, op een enkele uitzondering na, mislukt zijn. Dat klopt in gevallen van buitenlandse projecten wel, maar vanuit Suriname en met name het project ‘Change for Children’ zijn ontwikkelingsprojecten vaak tot echte samenwerking uitgegroeid. Carlin baseert haar theorie voor een groot deel op het niet begrijpen van elkaars taal. ‘Wij’ en ‘moeten’ bijvoorbeeld, hebben een totaal andere inhoud in het Trio dan in de westerse talen. Dat zou tot miscommunicatie leiden. Maar de projecten zijn meestal praktisch, samen met kinderen spelenderwijs bezig zijn met onderwijs in de moeilijke schooltaal, samen aan sport doen en aan kunst, landbouw en gezondheidszorg. De taal is echt niet het enige middel om elkaar te begrijpen en samen te gaan werken. En wetenschap is ook werkelijk niet hét middel om aan ontwikkeling te werken. Samen creatief en inventief aan een ontwikkelingsdoel werken, vanuit de eigen omgeving, daar gaat het om!

Recensies
De Oso bestaat zoals altijd uit een aantal recensies, berichten en In Memoriams. Verder is de signalementenlijst erg belangrijk voor mensen die willen weten wat er over een bepaald onderwerp in het afgelopen half jaar is gepubliceerd. Van de recensies kunnen we met trots zeggen dat het overgrote gedeelte al is besproken op deze pagina. De boekselectie verbaast soms: er zijn uitgaven bij uit 2007.
De inhoud is vaak informatief, maar helaas soms ook onjuist. In de recensie van Tinde van Andel staan enkele storende fouten: black eyed peas zijn geen djar’pesi, en callaloo is geen klaroen maar tayerblad. Even googelen en je weet het. Of: kom weer eens hier eten meisje, we maken het voor je neus klaar en yu man tes’ ing.

[Hilde Neus, met aanvullingen van Christine Samsom (‘The making of Ronnie Brunswijk in de Nederlandse media’ , ‘De mystificering van de Marrongemeenschappen in Suriname’ en ‘Contact en de transport- en communicatierevolutie in het Surinaamse binnenland’) en Els Moor (‘Overleven in de Wayajajungle’en ‘Ontwikkelingshulp bij de Trio en de Wayana’).

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied. KITLV, Leiden, april 2011.

Fikkie in de Caraïben (1)

door Fred de Haas

De Verenigde Naties heeft het jaar 2011 uitgeroepen tot ‘Internationaal jaar voor mensen van Afrikaanse afkomst’, de Afrikaanse diaspora. In samenwerking met Unesco wordt dit jaar op Curaçao binnen deze context dan ook een serie activiteiten ontplooid. Onze medewerker Fred de Haas heeft zich in dit verband gebogen over de controversiële manier waarop Afro-Antilliaanse kinderen in de laatste eeuw onderwijs hebben gekregen. In gaat hij o.a. in op de moeizame keuze van een onderwijstaal voor de Curaçaose scholen, de taak van regering en schoolbesturen, de situatie van minderheidstalen, de onderwijskundige adviezen van UNESCO in 1951 en 2003, trekt parallellen met o.a. de situatie op de Frans-Caribische eilanden en geeft zijn mening over de volgens hem voor Curaçao op de lange termijn meest geschikte taalkeuze voor het onderwijs en het eiland.

‘Fikkie!’
De grote blanke man hield een tekening voor de verbaasde oogjes van de Antilliaanse kinderen. Hun eerste les Nederlands. De veertiger jaren van de vorige eeuw.
De kinderen keken vol ontzag naar de witte toog die om het transpirerende lichaam van de Nederlandse Frater golfde. Op zijn borst hing een groot kruis. De Bonairiaanse hitte was verzengend. De frater veegde zijn voorhoofd af.
‘Fikkie!’, zei de frater.
Op de tekening stond een hond. De kinderen waren stil. Dat was toch een ‘kachó’? Maar de grote blanke man zei ‘Fikkie’, dus een hond was in die vreemde taal geen ‘kachó’ maar een ‘Fikkie’.
‘Fikkie’, zei Angel braaf. Het zou een paar jaar duren voordat hij begreep dat niet alle ‘kachó’s’ ‘Fikkies’ waren, maar dat ‘Fikkie’, net als ‘Does’, gewoon de naam van een hond was.
En er zouden nog tientallen jaren voorbijgaan voordat de Nederlandse Fikkie zou verdwijnen en langzaam plaats zou gaan maken voor kwispelstaartende hondjes die vrolijk in de moedertaal van de ABC eilanden zouden gaan keffen.

De strijd tussen het Nederlands en de taal van de kleine Afrocaribische kinderen zou een moeizaam gevecht worden. Alle Antilliaanse vaders en moeders bleven maar denken dat het Nederlands de sleutel was tot een beter leven en een ‘middel om van het eiland af te komen’. Dat laatste lukte immers niet met alleen maar het Papiaments. Hun kinderen mochten van de Frater en de Meester om die reden dan ook hun eigen taal niet spreken op school. ‘Voor hun bestwil’. De verborgen boodschap luidde: ‘jullie taal stelt niks voor’. De kinderen gingen zich ervoor schamen. Ze wilden zo vlug mogelijk de taal van de blanke mensen leren, wit van binnen zijn en zwart van buiten. En ook was Willem van Oranje de vader van hun vaderland en zouden de Batavieren bij Lobith hun land binnen komen varen. Eenmaal per jaar zouden ze zelfs mogen zingen op het plein voor het grote huis van de Gouverneur. Voor hun Koningin. Vóór het grote huis stond altijd een blanke meneer in een wit uniform en met een witte pet op. Pas veel later zou de blanke man bruin of zwart worden. Maar de Koningin bleef wit en kwam niet veel naar het eiland. En iedereen vond dat allemaal maar gewoon.

De kinderen wisten niet beter. Ook wisten ze niet dat er op de andere eilanden misschien óók wel kinderen stonden te zingen, in een ándere vreemde taal.
Als je goed kon leren had je kans om naar de middelbare school te mogen. Daar waren allemaal blanke mannen die les gaven. Soms gaf er ook een bruine man les, maar die sprak net zo goed Nederlands als de blanke mannen. Die bruine man had immers óók bij de Hollandse fraters op school gezeten en over Fikkie geleerd. De meeste blanke mannen waren best aardig, maar ze spraken je taal niet. Ze wisten alleen wat een ‘Pan dushi’ was. In de pauzes tussen de lessen kwamen er een paar witte mannen naar de speelplaats om op te letten. Ze bleven dan altijd bij elkaar staan. Omdat het zo’n lawaai was kon je gewoon je eigen taal spreken. Er waren ook blanke mannen die lelijke dingen tegen je zeiden. Op een dag kwam er zo’n man de vijfde klas van de middelbare school binnen en vroeg welke ‘makaku’ (aap) er voor zijn klaslokaal naar binnen had staan loeren. Het werd ijzig stil, maar de leerlingen kwamen zelfs niet op het idee om hem bij zijn nekvel te grijpen en de klas uit te gooien. Nee, het was uitkijken geblazen. Het was een blanke meneer. Die sprak Nederlands en Nederlands was belangrijk op school. Je kon ermee van het eiland af… En wat bedoelde hij met ‘loeren’ eigenlijk?
En de blanke mannen? Die hadden niets in de gaten. Ze dachten dat het voor altijd zo zou blijven. Ze voelden niet hoe de weerstand langzaam groeide in de harten van de kinderen en de grote mensen van het eiland.

Ook op Curaçao keken de kinderen hun ogen uit. Al in de jaren twintig leerden Pierre, Luis, Charles, Tip en Elis over de kleine Fikkie. Taalgevoelig als ze waren vonden ze die vreemde Nederlandse taal best mooi en ze deden hun uiterste best om hem goed te schrijven en uit te spreken, soms met een Brabants accent, omdat de mannen in de witte pijen, de ‘fratunan’, vaak uit Brabant kwamen. Maar ook hun eigen taal bleven ze mooi vinden. Ze zouden er later echte literatuur in produceren en zich beijveren om in hun moedertaal te excelleren. Anderen zouden het Papiaments – literair gezien – de rug toekeren en in het Nederlands gaan schrijven: Colá, Tip, Boeli, Frank en anderen. Het drong maar heel langzaam tot iedereen door dat ze eigenlijk in een heel rare situatie verkeerden en dat het allemaal niet zo gewoon was als het leek. Pas heel langzaam kwam het besef dat hen, misschien met de beste bedoelingen, groot onrecht werd aangedaan. Ze moesten én een vreemde taal leren én ook nog kennis opdoen via die vreemde taal. Een dubbele moeilijkheid die desastreuze gevolgen had voor hun zelfvertrouwen en hun schoolprestaties. Hun eigen taal telde niet mee. Dat was wel duidelijk. Pas veel later zouden zij hun eigen identiteit gaan opeisen en zich gaan vereenzelvigen met hun moedertaal, vooral na de sociale onlusten van 1969, toen het ‘gewone volk’ voor het eerst massaal voor zijn rechten opkwam en in de politiek enig resultaat ging boeken.

Maar het Nederlands zou voorlopig nog oppermachtig blijven, al was de kiem voor de terugtocht gelegd. Pas in 1987 zou Frank Martinus een eigen school stichten die als onderwijstaal het Papiaments zou voeren om de kinderen een zo harmonieus mogelijke ontwikkeling te bieden, zonder remmingen veroorzaakt door een opgelegde vreemde taal (het Nederlands). Het zou een dappere sprong zijn, maar een sprong in het ongewisse: de ervaring ontbrak, er was de eerste jaren geen schoolhoofd, de docenten waren niet bevoegd, er was niet voldoende geld, het was een titanenstrijd om ook nog – verplicht – hetzelfde peil en taalniveau te halen als de Nederlandstalige scholen, er was een groot gebrek aan lesmateriaal en veel ouders haalden hun kinderen na de vierde klas van school omdat ze bang waren dat ze de aansluiting met het Nederlands onderwijs zouden missen. De kleine Angel, die inmiddels van landmeter (HTS Utrecht, Nederland) Gedeputeerde van Onderwijs op Curaçao was geworden en die de toen nog springlevende Fikkie, net als Frank Martinus, zo gauw mogelijk aan de ketting wilde leggen, heeft er nog voor gezorgd dat de regering de school van Frank, het Kolegio Erasmo, voor een deel zou gaan subsidiëren.

[Klik hier voor deel 2]

[eerder verschenen in de Amigoe Ñapa]

Broeders in het zonnetje bij afsluiting expositie

Willemstad — De expositie Portret Fraters van Tilburg is gisteren afgesloten met een bescheiden bijeenkomst. Er werd daarbij speciaal aandacht gegeven aan de nog op Curaçao aanwezige broeders van Dongen, de laatste Kruisvaarder van Sint Jan, en de zusters van Roosendaal. Zij werden toegesproken door broeder Franklin Clemencia en ceremoniemeester Valdemar Marcha.

Broeder Piet Smetsers heeft zich jarenlang ingezet voor het (verkeers)onderwijs en een verkeersboekje samengesteld dat hij zelf illustreerde. Hij was de voorzitter van de Vereniging Veilig Verkeer Curaçao. Het jeugdverkeerspark op Curaçao werd op 27 oktober 1987 naar hem genoemd.

Broeder Ton Flinkenflögel was de oprichter en 35 jaar directeur van het verzorgingscentrum Ricardushuis. Broeder Theo Derksen is nog steeds actief bij Drecha Kas en zet zich in voor chollers, die hij dagelijks van schone kleren en een belegd broodje voorziet.

Broeder Harry Hölsgens is actief bij Kaba e Kas. Ook Jopie Cijntje van Drecha Kas werd genoemd. Broeder Franklin Clemencia is de jongste van de broeders van Dongen. Hij is een yu’i Kòrsou. Hij waakt over de ‘oudere’ broeders van Dongen. Tot aan zijn pensionering was hij directeur te Seru Grandi, op de school die indertijd door de broeders van Dongen gebouwd werd.

De laatste Kruisvaarder van Sint Jan op Curaçao, Toon van Dongen, die zich inzet voor de armen, gaat op 15 juni voorgoed terug naar Nederland. Hij was 35 jaar redacteur bij het dagblad Amigoe.

De tentoonstelling maakte deel uit van een samenwerkingsproject van Stadsmuseum Tilburg en de Stichting Cultureel Erfgoed Caribisch Gebied en Nederland. Gezamenlijk verrichtten zij onderzoek naar de foto’s uit de collectie van de Fraters van Tilburg, die betrekking hebben op het verblijf van de fraters op de Nederlandse Antillen en Suriname. De tentoonstelling was een voorproefje van de 26.000 Caribische foto’s, die nu voor iedereen toegankelijk zijn op internet. Het gaat om een interactieve databank, waarbij bezoekers informatie kunnen toevoegen of herinneringen kunnen delen: zie de link in de rechter kolom.

[uit Amigoe, 21 april 2011]

Caraïbische fotocollectie Fraters van Tilburg nu op internet

Ruim 30.000 foto’s uit Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen zijn vanaf april beschikbaar op internet. Het gaat om de collectie van de Fraters van Tilburg. Het gaat om een interactieve databank, waarbij bezoekers informatie kunnen toevoegen of herinneringen kunnen delen. .

Het ‘Caraïbische’ deel van de fotocollectie bevat afbeeldingen die tussen 1886 – het jaar waarin de eerste drie fraters naar Curaçao vertrokken – en ergens aan het einde van de twintigste eeuw zijn gemaakt. De tienduizenden foto’s vormen een schat aan beeldmateriaal. Van Suriname en de Nederlandse Antillen is slechts een beperkte hoeveelheid historisch beeldmateriaal bewaard gebleven. De uitgebreide collectie van de Fraters van Tilburg is een zeer welkome aanvulling en een belangrijke bron voor onderzoek. De Caraïbische foto’s werden vaak door de fraters zelf gemaakt, maar ook is er in de collectie werk te vinden dat afkomstig is van beroepsfotografen of fotobureaus. De ‘amateurkiekjes’ werden geschoten bij allerlei feestelijke gelegenheden (zoals kloosterjubilea en feestdagen) bezoeken, tijdens excursies en uitstapjes. De lokale bevolking, maar met name de fraters zelf en de omgeving waarin zij werkten, zijn erop vastgelegd. Zo geven ze inkijk in de scholen en het leven in de fraterhuizen. Een potje kaarten in de recreatiezaal van een fraterhuis, genoeglijk met een groepje medefraters een drankje nuttigen, genieten van een sigaar, dergelijke alledaagse beelden werden ook gefotografeerd. In zekere zin heeft de verzameling wel iets weg van een familiealbum, dat foto’s bevat van leuke en gedenkwaardige momenten waarop de eigen familie en andere naasten zijn afgebeeld. Er waren verschillende fraters die uitstekend konden fotograferen, zoals frater Arnoldo Broeders, één van de eerste natuurfotografen op Curaçao. De nadruk ligt wat meer op de Antilliaanse geschiedenis en de foto’s die daaraan gekoppeld kunnen worden. De redenen hiervoor zijn divers: de fraters hebben een langere periode op de Antillen doorgebracht dan in Suriname, het frateronderwijs breidde zich in Suriname maar weinig uit in vergelijking met dat op de Antillen, én de fraters waren op Curaçao meer vertegenwoordigd dan in de andere missiegebieden waar zij werkzaam waren. De collectie is toegankelijk via www.caribischerfgoed.nl

[uit Starnieuws, 24 maart 2011]

Enkele sporen van Cola Debrot

door Rien Vissers

In 2005, in het eerste nummer van het kwartaalblad Fraters CMM, schreef ik een artikel ‘Fraters en schrijvers op Curaçao’. Antilliaanse schrijvers als Tip Marugg, Jules de Palm en Frank Martinus Arion kregen les van de fraters en daar verwijzen ze soms naar in hun boeken en in interviews. Het is bijvoorbeeld bekend dat Tip Marugg, van protestantse afkomst, met grote waardering sprak over het literatuuronderwijs van frater Franciscus van Dieten.Kort geleden ontdekte ik in dit grote fraterarchief, ergens in een hoekje verscholen, een fraai houten kistje met daarin een verzilverde beker met inscriptie. Het kistje openend, kon ik in eerste instantie alleen lezen: Curaçao 1916 N. Debrot. Ik dacht meteen aan de bekende schrijver en diplomaat Cola Debrot, de grondlegger van de Antilliaans-Nederlandse literatuur. Vervolgens las ik de hele inscriptie:

Recuerdo à mi apreciable

maestro, fr. Herman

Curaçao 1916

N. Debrot

De Antilliaanse relatie fraters-schrijvers ging dus verder terug dan ik in 2005 wist! Cola Debrot (1902-1981) stamde uit een rijke Antilliaanse plantersfamilie. Zijn vaders familie had een protestants-Zwitserse achtergrond, die van zijn moeder een katholiek-Venezolaanse. Vader sprak overwegend Papiaments en moeder Spaans. Het gezin huldigde in godsdienstig opzicht vrijzinnige opvattingen. Maar men had goede redenen om de jonge Cola naar de fraters te sturen. Het St.-Thomascollege in Willemstad had een zeer goede reputatie, aldus J.J. Oversteegen in het eerste deel van zijn biografie In het schuim van grauwe wolken: het leven van Cola Debrot tot 1948 (de meeste gegevens ontleen ik aan dit in 1994 verschenen boek).

De laatste twee jaar op het St.-Thomascollege kreeg Debrot Nederlands van frater Herman Walboomers (1883-1967). Vanaf 1914, het jaar van zijn aankomst op Curaçao, tot 1916. Frater Herman bleef op het eiland tot 1919.Daarna was hij tientallen jaren leraar Nederlands op de Bisschoppelijke Kweekschool in Den Bosch.
Frater Herman gebruikte een strenge tucht en slaagde er in korte tijd in het Nederlands op school verder algemeen ingang te doen vinden (voor zijn komst werd het alleen in de hoogste klassen redelijk beheerst). Hij mengde zich vol vuur in het Antilliaans taaldebat. Zowel op de Antillen als in Suriname verdedigden de fraters het Nederlands onder andere omwille van de kansen op vervolgonderwijs voor hun leerlingen. De pastoors voelden meer voor de volkstaal ter plekke, omdat ze daarmee in de zielzorg dichter bij hun mensen konden staan.

Frater Herman, die in 1911 MO Nederlands haalde, had een passie voor poëzie, precies zoals later frater Franciscus van Dieten. Cola Debrot hield er een levenslange liefde voor Gezelle aan over. De uit de Antilliaanse bovenlaag afkomstige jongen heeft die jaren veel gepraat met de frater. Nadat hij in mei 1916 zijn examen had afgelegd, vertrok hij naar Nederland om in Nijmegen het gymnasium te volgen. Hij schonk frater Herman de mooie beker als herinnering. Het archief bewaart ook twee portretfoto’s die hij zijn oud-leraar gaf.

.

Op de klassefoto heeft Debrot zelf zijn naam geschreven. Frater Herman is te zien op de veranda. Oversteegen nam deze foto op in zijn biografie. En de frater bleef trots op zijn oud-leerling, vooral omdat die in de jaren daarna de beste van de klas bleef, ‘ook in Nederlands’.
Cola Debrot publiceerde in 1935 zijn beroemde debuut Mijn zuster de negerin. Een mooie, strak gecomponeerde novelle in de geest van zijn vriend E. du Perron en het tijdschrift Forum. Hij maakte naam als schrijver, werd arts en was een aantal jaren gouverneur van de Nederlandse Antillen.

Het blijft een beetje merkwaardig dat Cola Debrot, die zo goed Nederlands leerde van zijn frater, uit dankbaarheid een beker schonk met een Spaanse inscriptie. Of heeft zijn Venezolaanse moeder de beker laten graveren?

[overgenomen van Uit het archief van de Fraters van Tilburg]
.

Foto-expo Fraters in de West

door Solange Hendrikse

De expo Potret di Fraternan, aangeboden door de Stichting NAAM in samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en de Stichting Cultureel Erfgoed Caribisch gebied, werd afgelopen zaterdag geopend in de oude leeszaal aan het Johan Van Waalbeeckplein 13 te Pietermaai, Willemstad, Curaçao.

Het is een voorproefje van de meer dan 26.000 foto’s die de Fraters van Tilburg tijdens hun periode in de West hebben gemaakt en die binnenkort voor iedereen toegankelijk op internet te zien zijn. De expo heeft onderwijs als thema, aangezien de fraters meer dan een eeuw lang daar hun krachten in gestopt hebben en is onderdeel van het project digitalisering, beschrijving en ontsluiting Caribisch fotoarchief van de Fraters van Tilburg. Het gaat hierbij om foto’s uit hun collectie, die gemaakt zijn tussen 1886 en ergens aan het einde van de twintigste eeuw.

Vanaf 1857 liepen vanuit Curaçao verzoeken om fraters uit Nederland over te laten komen voor onderwijs op de parochiescholen. Dat gebeurde pas na lang aandringen en toen in oktober 1886 de drie fraters Mauritius, Ludgerus en Patricius naar Curaçao vertrokken, werd dat een decennia lange betrokkenheid van de Fraters van Tilburg in de West.

In het archief in Brabant staan als herinnering aan die periode dozen vol foto’s, die als losse stapeltjes in bruine enveloppen zijn gestopt of in fotoalbums zijn geplakt. Op de enveloppen is in veel gevallen met pen een korte notitie gemaakt. Deze vooralsnog onaangeboorde bron was tot voor kort vrijwel onbekend buiten de congregatie. In 2009 kwam daar verandering in toen een delegatie van Stadsmuseum Tilburg en de Stichting Cultureel Erfgoed Caribisch gebied & Nederland samen met de Tilburgse hoogleraar Arnoud-Jan Bijsterveld een eerste grove inventarisatie van de fotocollectie maakte, waarin werk afkomstig is van beroepsfotografen of fotobureaus, als o.a. Singer en Fischer. Maar ook van fraters die uitstekend konden fotograferen, zoals frater Arnoldo Broeders, die één van de eerste natuurfotografen op Curaçao was.

Veel foto’s uit privé-collecties van de fraters zijn bijvoorbeeld na hun overlijden in de collectie van de congregatie terechtgekomen. Ook werden foto’s naar medefraters in Nederland gestuurd en kwamen via hen in de congregatiecollectie terecht. Foto’s van bv feestelijke gelegenheden of tijdens bezoeken, excursies en uitstapjes geven inkijkjes in de scholen en het leven in de fraterhuizen: een potje kaarten in de recreatiezaal van een fraterhuis, genoeglijk met een groepje medefraters een drankje nuttigen, genieten van een sigaar. Het heeft allemaal weg van een familiealbum.

Sprekers tijdens de drukbezochte opening waren Ton de Jong, journalist en hoofd opinie van het Brabants Dagblad in Nederland, die de initiatiefnemer was van de expo en die de fotocollectie uit Nederland hiernaartoe stuurde. Hij gaf een korte lezing met diapresentatie over de collectie in Nederland. En broeder Franklin Clemencia, overste bij de Broeders van Dongen op Curaçao die herinneringen aan de fraters ophaalde. Daarna verrichtte Toon van Dongen, als laatste kruisvaarder van Sint Jan op Curaçao de opening. Toon kwam in 1956 op Curaçao aan voor internaatswerk op Brakkeput. Hij kwam uiteindelijk terecht bij de krant en was jarenlang werkzaam als redacteur van het dagblad Amigoe.

De expo Potret di Fraternan in de oude leeszaal aan het Johan Van Waalbeeckplein 13op Pietermaai duurt nog tot 1 april 2011 en de entree is gratis.

[uit Antilliaans Dagblad, 14 februari 2011]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter