blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Fortin Joe

Droom en realiteit in Joe Fortin: City Store

Publiceren in eigen beheer
door Wim RutgersWanneer is of wordt een schrijver een schrijver? Volgens het Nederlandse Fonds voor de Letteren zijn schrijvers volgens de website onder voorwaarden subsidiabel nadat ze tenminste één boek bij een erkende uitgeverij gepubliceerd hebben. Dat lukt dan misschien nog als je in het Nederlands schrijft en uitgegeven wordt door een Nederlandse uitgeverij, zoals de laatste tijd nogal wat Arubaanse schrijvers die in Nederland wonen gedaan hebben en doen. Maar als je in het Papiamento schrijft, wat dan? Dan wordt het hooguit een afspraak met uitgeeforganisaties als freemusketeers.nl of lulu.com. waarbij auteurs dan terecht kunnen en daarbij zelf voorwaarden voor professionele begeleiding kunnen inroepen. Diverse websites van deze organisaties wijzen de weg naar zowel de mogelijkheden als de gevaren van deze methode.

Wie deze publicatiemogelijkheid niet wil, kan dan uiteindelijk kiezen voor publicatie in eigen beheer, waarbij de schrijver alles in eigen hand houdt: van manuscript tot gedrukte tekst, via een eigen lay out-ontwerp, illustraties, omslag en alle begeleidende noodzakelijke teksten, waarna nog de distributie naar boekhandel en bibliotheek volgt. Dan gaat vaak hopeloos mis, maar als een auteur echt kan schrijven en voldoende kritisch vermogen heeft, kan ook dit in onze situatie aardige resultaten opleveren.
Een schrijver ben je wanneer je de lezer iets inhoudelijks en thematisch interessants te bieden hebt en daarvoor dan ook een eigen persoonlijke stijl en doordachte structuur hebt weten te verwezenlijken. En dat zoiets prima in eigen beheer kan heeft Carel de Haseth wel bewezen met zijn Katibu di shon (1988), dat eerst in eenvoudige vorm in eigen beheer werd gepubliceerd en pas later bij een uitgever terecht kwam, vertaald werd in het Nederlands en Duits en het zelfs tot een operavoorstelling bracht.
Op Aruba publiceert Jossy Tromp in eigen beheer vanuit het principe van ‘Book on demand’ en ‘Publishing and print on demand’, een procédé dat steeds meer gebruikt wordt nu de technische mogelijkheden beschikbaar zijn om ook (heel) kleine oplagen te drukken. Zo bracht hij niet alleen vijf verhalenbundeltjes en een dichtbundeltje uit, maar is zijn werk momenteel ook onderwerp van een dissertatieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam bij hoogleraar Michiel van Kempen die daar West Indische letterkunde doceert. Twee succesverhalen van publiceren in eigen beheer, een vorm die in het buitenland misschien slechts een gering aanzien kent, maar in onze situatie van kleinschaligheid zeer wel kan voldoen.
De promovendus van Jossy Tromp’s werk is zijn (ei)landgenoot J.L. (Joe) Fortin (San Nicolas 1967), die nu ook een verhaalbundel van kwaliteit in eigen beheer op de markt heeft gezet: City Store. De schrijver studeerde Latin American Studies aan de Universiteit van Leiden en heeft in het verleden ook op ons eiland en elders daarover lezingen verzorgd.
Lezers moeten zich door de eenvoudige vorm van deze uitgaven in eigen beheer niet laten bedriegen, want dat zegt in dit voorbeeld niets over de belangwekkende inhoud. Bij eerste lezing van de elf korte verhalen voelde ik hoe deze auteur ertoe kwam om juist de verhalen van Jossy Tromp voor een dissertatie onderzoek te kiezen. Beiden zijn sterk beïnvloed door het Latijns-Amerikaanse magische realisme, lo real maravilloso.
Inhoud
In de verhalen van Joe Fortin lopen realiteit en het magische van fantasie en droom dooreen. Neem nou bijvoorbeeld het titelverhaal van de bundel: ‘City Store’. Zo’n verhaal begint heel realistisch als een jeugdherinnering over een jongetje – de ‘ik’ van het verhaal – die als jongste kind thuis erg aan zijn moeder hangt en met haar boodschappen gaat doen bij de stoffenzaak van Uncle Louis. Heel herkenbaar. Maar meteen zegt de ik er dan bij dat hij zich niet thuis voelt in de donkere en sombere winkel, hij geeft de winkelier de naam van Daedalus en dwaalt er in het labyrint van stoffen op zoek naar de Minotaurus als zijn moeder haar boodschappen doet. Daarmee wordt het tot dan toe realistische verhaal in het mythologische getrokken, iets wat direct daarna weer wordt opgeheven door het dan weer realistische vervolg als ze weer buiten zijn en een aantal andere winkels bezoeken. Er ontstaat zo een realistisch beeld van San Nicolas in voorbije tijden. Maar de scène bij Uncle Louis blijft hangen in het lezersgeheugen. Realiteit en magie wisselen elkaar af.
Als moeder en zoon in de City Store van señor Violinus belanden, zegt deze tegen het jongetje dat hij dromen verkoopt: ‘ami ta bende soñonan’. Voor één gulden wil hij een droom aan de ‘ik’ verkopen, voor het jongetje natuurlijk een hoop geld, maar hij gaat sparen. Hij geeft na verloop van de tijd inderdaad de gespaarde gulden, maar … krijgt er niets voor terug! Denkt hij.
De tijd verloopt en na vele jaren sluit City Store bij gebrek aan clientèle. De nu jongeman geworden ‘ik’ heeft zijn droom nooit gekregen, maar dan … volwassen geworden constateert hij tot zijn verbazing dat City Store weer open is, geheel in de stijl van vroeger, alsof de tijd heeft stilgestaan. Hij gaat naar binnen en praat uitgebreid met señor Violinus en belooft spoedig terug te komen. Maar als de ‘ik’ dan buiten naar zijn auto gaat, ziet hij tot zijn schrik en verbazing dat de winkel geheel verwaarloosd toch nog steeds hermetisch gesloten is, waarbij in de beleving van de ‘ik’ verleden, heden en oneindige toekomst zich verenigen: ‘Mi a para babuca pa mira door di e bentana susha pa tempo y olvido. Paden tur cos tabata tapa cu stof di recuerdo. Tabatin un popchi sunu y tur sushi ta para mira cu wowonan di infinito.’ 
In de droom herleeft een momentje het verleden. Bij Uncle Louis aan het begin van het verhaal betrof dit misschien nog kinderfantasie, maar het visioen rond de City Store van señor Violinus betreft de herinnering van de volwassene.
Ook overige verhalen ademen een sfeer van het supra-natuurlijke, zoals het beginverhaal van een gelukkig huwelijk dat evenwel overschaduwd wordt door kinderloosheid – een realistisch gegeven dat echter eindigt op wrange bovennatuurlijke wijze. Andere verhalen betreffen een stervensproces, kinderangsten en verlangens, in jeugdjaren ervaren geheimzinnigheden en gedrag van volwassenen die zich bedreigend keren zich tegen de ‘ik’. Een verscheidenheid van onderwerpen maar steeds met een ondergrond van geheimzinnigheid en de ondoorgrondelijkheid van droom en werkelijkheid. Het slot van de bundel is daarvan een goed voorbeeld als een dubbelzinnig vampierverhaal over de instructie tot in de kleinste details hoe deze een naaimachine gebruikt om de juiste kleding te naaien voor zijn nachtelijke werk, zoals een spin zijn prooi vangt in zijn web: “Ta mescos cu un cas di haraña bo ta traha.”.
Een personages als Marianita zwerft over het eiland en door de mondi – su perigrinacion infinito – nadat haar man verdronk bij Boca Mahos, waarna allerlei geheimzinnige folkloristische veronderstellingen van volksgeloof rond haar persoon en haar verlaten en verwaarloosde huis ontstaan: “Kisas e alma di Marianita a podera die cas pa asina forma un simbolo di e ultimo indjan di e tribo ca tabata biba na e isla.”
Intertekstualiteit
Door intertekstuele verwijzingen uit de mondiale literatuur verbindt Fortin het eiland met de wereld. In het verhaal ‘Autosugestion’ spreekt de ik-verteller met een van de Franstalige surrealisten bij uitstek, Comte de Leautrémont, over diens bekende werk Les Chants de Maldoror, dat gaat over een misantropisch en volstrekt kwaadaardig satanische figuur. Het verhaal eindigt met de waarschuwing: “Si bo sigui mi bos lo bo bira un persona tristo.” Comte de Leautrémont was het pseudoniem van de uit Uruguay afkomstige Isidor-Lucien Ducasse (1846-1870), bekend om zijn surrealisme. Daarmee geeft Fortin een heldere hint hoe hij zelf zijn werk gelezen wil zien.
Voor het gegeven van ‘E yamada di leu’ verwijst de verteller de lezer nadrukkelijk naar Jorge Luis Borges’ verhaal ‘El otro’ waarin een oudere auteur een jongere versie van zichzelf ontmoet. Fortin draait dit gegeven om door van de jongere uit te gaan die een droomvisioen van zelfconfrontatie krijgt over wie hij in zijn ouderdom zal worden.
In het verhaal over transgender en homoseksualiteit ‘Flor y sumpiña’ zijn echo’s van de tele-novela Topacio, die in de jaren tachtig door de Venezolaanse televisie uitgezonden werd. Carnaval biedt de twee vrienden Flor en Sumpiña de mogelijkheid uit de kast te komen, maar omdat ze overigens maatschappelijk volstrekt niet worden geaccepteerd besluit Flor te migreren.

Zo bieden de elf verhalen in de bundel een grote verscheidenheid aan onderwerpen, waarbij de verteller in weinig pagina’s mysterieuze en intrigerende verhalen weet neer te zetten. De meeste verhalen zijn in de ik-vorm, maar er zijn ook enkele verhalen in de derde persoon. Jeugd en herinnering spelen een belangrijke rol. De auteur hanteert daarbij een verzorgde taal in een eenvoudige schrijfstijl, met mooie beschrijvingen van locaties en personages.

We hebben hier te maken met een relatief kleine in eigen beheer eenvoudig uitgegeven bundel, maar met een inhoud die er wezen mag. Aruba heeft er een schrijver bij.
J.L. Fortin: City Store
Imprenta: Lulu.com
2013
91 pagina’s

Carubbian Festival: a neo-baroque creation in Sunrise City

by Joe Fortin

Every Thursday there is something going on in San Nicolas, Aruba. Maybe for some it is a celebration of life, while for others it refers to a feast of forgetting sorrow. But what is this Carubbian Festival really?

First some facts. During this celebration there are several entertainment shows, music bands and local people selling food, snacks and cakes. This party is an invention in order to give this ‘ghost town’ an economic boost, because since the closure of the oil refinery there is almost no commercial activity in this town also known by the local population as Chocolate City. How different it was between the 1950’s-1980’s. San Nicolas was a real cosmopolitan city with different shops, bars and dancing halls. Because of its multi-ethnic population, San Nicolas was a real creole Caribbean town where you could hear different languages from all over the world and taste a variety of foods and drinks that the English West Indians brought with them. Nowadays the main street is almost desolated. However, you can still find some shops and bars and taste the wealth of an opulence past. During the daytime you can find groups of local men sitting and chatting in front of The White Star bar and some ‘chollers’ (addicts) looking for a car to wash for money; at night the prostitutes take over the street, while looking bored and void at possible clients.
Tourists can buy tickets to assist the Carubbian Festival. This includes transport in air-conditioned luxury busses, seats during the shows and masks so that they can participate in the festivities. When they arrive at the festival plaza, near the barbed wired fences of the abandoned refinery, which during the day, is a desolated parking lot, they are guided to their seats enclosed in a barricaded terrain. On the plaza there is a podium with musical instruments, a lot of movement, and people going up and running down from the stage. This is only a prelude that foretells that something is going to happen soon. On the main street, near the parking lot, local people are gathering in small groups, chitchatting and laughing feverishly. They are well dressed and perfumed and ready for the evening. Small merchants and people with local stores ‘shap’ are installing their food and their handicraft on small tables. Stiltwalkers from The Party Animals are entertaining people, while greeting and waving to their acquaintances and making publicity for the popcorn machine.
Meanwhile, the show-master is announcing the local stars that are going to entertain the crowd. There is a variety of steel drums, traditional Aruban music and dance, like the well-known ‘ribbon dance’ (baile di cinta) on Caribbean mazurka or polka. There is a limbo dancer that brings us back in time with his hypnotizing dance of fire and several other typical Carubbian entertainments.
After these performances, some tourists are invited on stage in order to participate in a dance competition. At this point the locals are gathering and getting closer to the stage. On stage a local couple gives a demonstration on how to dance merengue, salsa, caiso or calypso, and afterwards, it is the turn of the visitors to try to make the same movements with their hips and shoulders. The show-master gives them instructions on how to move the hips and incidentally advises them on how to improve their amorous life. However, their movements are always too late or too soon. The witty, sharp and hilarious remarks of the show-master are cruel but never offensive. We can consider this festival as a mise en abyme, an infinite reproduction of an image. The visitors who paid money to watch a show, become part of the show. Some of them become performers on stage, while the rest, sitting and watching the show, are part of the festival as well. They are sitting on the plaza and are being watched by local people. Between the local people, you can find other tourists, looking at the locals, gazing at the tourists, watching the show.
Now it is the turn of all the invitees to participate in the local tradition of self-exposure in a street parade. The tourists get off their seats while walking in groups in the direction of the brass-band music coming from the main street. The locals, on the other side, are forming lines on the sidewalks to watch the upcoming parade. As the brass band is getting closer you can see a group of locals dressed in carnival costumes dancing to the rhythm of Caribbean sounds. Behind this group, you can see the tourists, some of them dancing, others trying in vain to swing, but most of them just walking like they have been zombified. Some of them wear their masks, which were included in the evening package; others are holding it in their hands, somewhat clumsy and waving to the gazing public, which now are the locals.
Sitting in their air-conditioned busses, satisfied and exhausted and somewhat surprised by an evening outside their confident and comfortable hotels and restaurants, the visitors are ready to return to their luxurious life. However, this is not the end of the fete… Now the locals are taking over the plaza, while the bands keep playing their music; people are dancing, children playing and scabbed mongrels sniffing and looking for some leftovers. Will the tourist ever know that when they left, the feast just started for the locals?
Now the meta-text. Interesting about this Carubbian bash is that it inverts the traditional standards and values. Generally it is the tourist that gazes at the local, ‘exotising’ him. The local becomes an object of fetish for the visitor, because he is strange, ‘other’, has another modus in quotidian life. As a passenger you can feel free to observe the other at ease. But now, at the Carubbian Festival, the tourist is the exotic one and he is being fetishized as the other. The local is free to look shameless at the tourist and laugh at him. At the same time, the local forms a mirror for the tourist, so he can look at his own image. Just like in the mirror-stage of Lacan, first he does not recognize himself. He thinks that his reflection is another person, the other. But then, he recognizes himself in the reflection and becomes aware that he is the other. But this reflection is fragmented, so it creates a partial double of himself. The tourist becomes the local: their separated life now comes very close to each other.
The Carubbian Festival creates another reality, an illusion, and a simulacrum of the Aruban reality. According to Baudrillard, simulacrum is a construction of a world that seems like ours but in reality doesn’t exist. Simulacra are copies that depict things that either had no reality to begin with, or that no longer have an original.[1]This bash is a simulacrum because it is a creation of a reality that at first did not exist. The shows and carnival parade are being organized firstly to give the ‘ghost town’ San Nicolas a boost (commercial invention) and secondly to give the tourist alternative entertainment (festivity invention). On the other side, this festival is also a simulation: it looks like something known, but it isn’t. It is a simulation of the carnival parade in February, but now in another setting as an invention for every Tuesday evening. It depicts real life during a weekly celebration. It is an intertextual reference to the ‘real’ carnival celebration, because it creates an allusion that seems like carnival, but in a totally different frame. On the other side, we can say that this festival is also metafiction, because it refers to itself as a fictional construction that is aware of its functionality. The audience (local and tourist), the show-master, the participants and the musicians all know that they are part of a constructed illusion.
Besides, we can say that the festival is an inversion of the reality. According to Bakhtin ‘[i]n carnival, laughter and excess push aside the seriousness and the hierarchies of “official” life. […] In Bakhtin’s work, the image of reversal symbolizes his intellectual ideal of rethinking: finding multiple levels of meaning in words, images, and tone.’[2]But the Carubbian Festival is an inversion of an inversion, a double-inversion. Now the local is playing the tourist who is looking at the tourist masqueraded (literally and figuratively) as the local.  In this setting, even the prostitutes and the chollers can be seen as part of the show; they are no longer considered as aberrant as they contribute to the inversion of the inversion of the reality.
The Carubbian Festival is a neo-baroque construction: it is an artificial reality and everybody is aware of this counterfeit. But on the other hand it is a space where you can be yourself by acting like the ‘other.’ The festival is a fiction that proposes a hyper reality: a reality that is even more real than daily life.
References:

Bakhtin, Mikhail.Rabelais and his World. Cambridge Massachusets: The M.I.T. Press, 1968.
Baudrillard, Jean. Simulacra and Simulation. University of Michigan Press, 1994.
Chiesa, Lorenzo. Subjectivity and otherness. A Philosophical reading of Lacan. Cambridge/ London: The Mitt Press, 2007.
Sarduy, Severo. Barroco. Buenos Aires: Editorial Sudamerica, 1974.
—. “Copy/Simulacrum”. In: Written on a Body. Lumen Books, New York, 1989.
Waugh, Patricia. Metafiction: The Theory and Practice of Self-conscious Fiction. Methuen, 1984.
Živković, Milica. “The Double as the ‘Unseen’ of culture: toward a definition of doppelganger.”
Facta Universitaties (121-128). Vol. 2– No 7, 2000.


[1]Robert Goldman; Stephen Papson. “Landscapes of Capital”, Information technology. St. Lawrence University, 2012.
[2] Shanti Elliot,  ‘Carnival and Dialogue in Bakhtin’s Poeticsof Folklore’, 1999.

Amatmoekrim kruipt in psyche Anton de Kom

door Stuart Rahan

 
Amsterdam – Je zou het de opening van het Caribische literatuurseizoen kunnen noemen. Wat literair Suriname, Nederland en het Nederlands sprekend deel van het Caribisch Gebied de voorbije maanden heeft mogen verwelkomen en ook wat er de komende periode van de hand van schrijvers met voornoemde achtergrond te verwachten is. Zondag sloegen de Vereniging Ons Suriname, de Werkgroep Caribische Letteren en de Leerstoel West-Indische Letteren van de Universiteit van Amsterdam de handen ineen onder de noemer Letterendag.
 
 
In het jaar dat Nederland en Suriname 150 jaar afschaffing van de slavernij herdenken, komt er van de hand van schrijfster Karin Amatmoekrim een boek over Anton de Kom. Van zijn hand is Wij slaven van Suriname, een spiegel die De Kom beide samenlevingen voorhoudt.
 
 
Opname De Kom
Wat velen over Anton de Kom weten, is zijn verzet tegen de Nederlandse overheersing in Suriname, zijn gevangenschap in Fort Zeelandia gevolgd door verbanning uit zijn geboorteland. In Nederland sloot hij zich aan bij het verzet tegen de Duitse overheersing tijdens de Tweede Wereldoorlog om uiteindelijk in het concentratiekamp Neuengamme te sterven.
Terloops is bekend dat Anton de Kom tijdelijk was opgenomen in een psychiatrische inrichting vanwege overspannenheid. Dat is het moment waarop Amatmoekrim in de psyché kruipt van de verzetsheld en eindigt het verhaal als hij drie maanden later uit de inrichting wordt ontslagen. ‘De man van veel’ zoals de titel luidt, komt begin oktober uit. Zij las als voorproefje een stuk voor, dat enthousiast werd ontvangen. Sommigen kunnen niet wachten tot het boek uit is.
 

Versurinamiseren
Opmerkelijk tijdens deze middag was de verantwoording door de Pakistaans-Indiaas-Nederlandse schrijver Saiye Safdar Zaidi over zijn boek De suiker die niet zoet was. Zaidi vertelt dat er een Surinaamse versie komt waarin het gevoelige woord ‘neger’ of foute benaming ‘pannenkoek’ vervangen zullen worden door bijvoorbeeld ‘Afro-Surinamer’ en ‘roti’. Maar de hilariteit ontstond toen de schrijver vertelde dat voor de Surinaamse versie hij toestemming gegeven heeft aan Robby ‘Rappa’ Parabirsing het fictieverhaal uit te breiden met nog eens vijftig pagina’s omdat er volgens Rappa ook enkele feitelijke onjuistheden in zouden voorkomen. Daarmee zou het verhaal ‘Surinaamser’ worden.

 
De dag bood promovendi, die onderzoek doen bij de Leerstoel West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam, de gelegenheid een uiteenzetting te geven over hun huidige onderzoek. Schrijver Ellen de Vries, die eerder publiceerde over kunstenares Nola Hatterman, onderzoekt de rol van de Nederlandse en Surinaamse media in de periode 1982 1992. Haar vertrekpunt is de Decembermoorden met een nadere focus op de Binnenlandse oorlog.
 
 
[uit de Ware Tijd, 10/09/2013]
 
Sanne Landvreugd sloot de middag stemmig af met werk van Jobim. Foto @ Michiel van Kempen

Zondag: Opening nieuwe letterenseizoen

 
Zondag 8 september, vanaf 14.00 bij de Vereniging Ons Suriname: opening van het nieuwe letterenseizoen
 
Met lezingen van Benoît Verstraete,  Joe Fortin en  Ellen de Vries
 
 
Boekenmarkt
 
met Stephan Sanders – Rudie Kagie – Saiye Safdar Zaidi – Diederik Samwel – Antoine de Kom – Karin Amatmoekrim
 
 
 
Muzikale omlijsting door de saxofoniste Sanne Landvreugd.
 
 
 
Klik hier voor meer informatie
Sanne Landvreugd. Foto © Michiel van Kempen

Opening van het letterenseizoen bij Ons Suriname

Op zondag 8 september 2013 presenteren de Vereniging Ons Suriname, de Werkgroep Caraïbische Letteren en de Leerstoel West-Indische Letteren van de Universiteit van Amsterdam een Letterendag bij Ons Suriname in Amsterdam.

 
 
De dag begint met drie lezingen van promovendi die onderzoek doen bij de Leerstoel West-Indische Letteren (prof. Michiel van Kempen). Zij presenteren delen van hun onderzoek en geven het publiek alle gelegenheid tot vragen stellen.
 
 
Inloop 13.30 uur.
14.00 Benoît Verstraete – Over de Deens/Surinaams/Nederlandse zendeling/schrijver P.M. Legêne
14.30 Joe Fortin – Over de verhaalkunst van de Arubaanse schrijver Jossy Tromp
15.00 Ellen de Vries – Over de rol van de media ten tijde van de Binnenlandse Oorlog in Suriname
 
Vanaf 15.30 uur
 
 
Boekenmarkt
 
 
Met korte interviews met de volgende schrijvers:
Rudie Kagie – Bikkel
Saiye Safdar Zaidi – De suiker die niet zoet was
Diederik Samwel – Jelaya
Stephan Sanders – Iets meer dan een seizoen (over Anil Ramdas)
Antoine de Kom – Ritmisch zonder string
Karin Amatmoekrim leest uit haar nieuwe, nog te verschijnen roman
 
Alle schrijvers signeren hun boeken! Boekentafels aanwezig.
 
 
Muzikale omlijsting door de saxofoniste Sanne Landvreugd.
 
Locatie: Vereniging Ons Suriname
Hugo Olijfveldhuis
Zeeburgerdijk 19a
1093 SK  Amsterdam
(nabij de molen en het KIT in Oost; vanaf CS stadsbus 22 stopt bij de Nicolaaskerk tegenover CS, richting Indische buurt, 8 min.)
Toegang 3,50.
Sanne Landvreugd. Foto © Michiel van Kempen

Promovendi Surinamistiek & Antilleanistiek bijeen

De Vereniging Ons Suriname bood gastvrijheid tijdens het vijfde promovendiweekend van de leerstoel West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam, op zaterdag 22 en zondag 23 september j.l. Uit alle windstreken waren de promovendi weer bij elkaar gekomen om op zaterdag te luisteren naar PHD-colleges van specialisten op terreinen die voor de post-koloniale literatuur van belang zijn. Op zondag kwamen de promovendi zelf met publieke presentaties. Daarvan hierboven een verslag.

Jossy Tromp maakt zijn halve dozijn publicaties vol met dertien nieuwe verhalen

door Wim Rutgers

“E personahenan mester por convence bo mes como escritor pero principalmente e lesado. Nan mester bira real bo dilanti. Bo mester por yora cu nan, hari cu nan, bo mester por hole nan y mi no sa kico mas, pareu cu bo ta lesa …”

Met zijn vijfde verhalenbundel onder de eenvoudige titel 13 cuenta heeft de Arubaanse auteur Jossy Tromp een aantal verhalen van uiteenlopende aard, lengte en kwaliteit gepubliceerd. Ik denk dat hij de vijf verhalen over het jeugdige meisje Flora beter apart had kunnen uitgeven. Dan was de bundel wel veel dunner geworden, maar zeker consistenter van inhoud en vorm.
Jossy Tromp geeft zijn werk uit in eigen beheer door middel van een vorm van publishing on demand waarbij een relatief klein aantal exemplaren wordt gedrukt en er vervolgens naarmate er vraag is, mondjesmaat wordt bijgedrukt. Zo slaagt hij erin weliswaar eenvoudige maar goed verzorgde uitgaven op de Arubaanse markt te brengen zonder met grote stapels onverkocht werk te blijven zitten – zoals nogal wat in eigen beheer publicerende auteurs tot hun narigheid overkomt. Dit concept vraagt dat de auteur zelf alles in eigen hand neemt: van manuscript tot lay out, omslagontwerp en –uitvoering en vervolgens druk- en bindwerk. Meestal is dat laatste bij Jossy Tromp een paar eenvoudig nietjes in de rug. Wel is de auteur daarbij zo verstandig steeds voor iemand te zorgen die de manuscripttekst becommentarieert en zo nodig corrigeert.

Jossy Tromp lezen vergt veel van de concentratie van de lezer. Op de achterkaft van deze dertien verhalen staat een lachende auteur en me lijkt het soms toe dat hij de lezer niet alleen welwillend toelacht maar ook een beetje uitlacht om al diens interpreterende spitsvondigheden. Ik waag me hierna desondanks toch aan een aantal impressies van mijn leeservaring.

Jossy Tromp is een schrijver van korte verhalen die het moeten hebben van een korte inleiding en een snel vervolg daarop, waardoor er vaak een contrasterende tweedeling in de vertelling ontstaat, die eindigt in een meestal nogal abrupt en onverwacht slot. Het loont de moeite om van de verschillende verhalen eens de begin- en eindzinnen apart te lezen. Ze trekken de lezer direct het verhaal binnen en sluiten het af op een manier die de lezer dwingt tot verder nadenken en filosoferen over wat er nu eigenlijk gebeurd is en hoe het verder zou kunnen gaan.

De auteur studeerde biologie en rechten. Het eerste speelt een grote rol in zijn verhalen door de vele natuurbeschrijvingen en de intense aandacht die hij in zijn verhalen voor plant en dier toont. Van de tweede studie ontdek ik tot nu toe niets in zijn literaire werk.

Het eerste en meteen het langste van de dertien verhalen in de ruim zeventig pagina’s tellende bundel is met de beschrijving van een dronkaard en diens in alcohol gedrenkte fantasieën nogal flauw en voorspelbaar voor de lezer. Hij veronderstelt in zijn dronkenmansverdriet dat zijn vrouw hem een oor aannaait.

Maar dan komen we direct daarna het verhaal ‘E suplador di tabaco’ tegen dat aansluit bij de sfeer en thematiek van de vorige bundels: intrigerend en voor de literatuur van Aruba uniek in taal en stijl. De verteller verbindt traditie en moderniteit in dit verhaal waarbij het oude en traditionele Aruba niet vrij van moralisme wordt afgezet tegen dat wat voor moderniteit moet doorgaan, maar dat de vernietiging van alles wat ooit van waarde was inhoudt. Maar het roken van ‘tabak’ biedt anderzijds ook een mogelijke interpretatie als de ironisering van een gedroomd groots verleden – in de Arubaanse literatuur een nagenoeg onuitroeibaar thema.

De auteur benadrukt in zijn verhalen gebruiken en tradities waaromheen hij een vertelling fabriceert die naar het einde toe een heel eigen wending neemt. Zo gebruikt hij traditionele Arubaanse folkloristische elementen op een nieuwe en verrassende manier en blijft hij niet steken in een kritiekloze weergave van traditionele gegevens – die vaak foutief als cultuur gekarakteriseerd worden – maar verwerkt hij deze oude gebruiken creatief tot nieuwe gezichtspunten en promoveert de folklore op die manier tot in de traditie gewortelde vernieuwende culturele elementen.

Het mooiste voorbeeld daarvan is volgens mij het korte verhaal ‘Despues di despues’ dat in zijn metakarakter, waarbij de verteller zich rekenschap geeft van zijn eigen schrijfmogelijkheden en voorkeuren, die naarmate het slot van het verhaal in zicht komt een voorspellende waarde blijken te hebben voor de vertellende persoon zélf in het verhaal – terwijl de primaire verteller op een veilige afstand toeschouwer blijft. Hij gaat daarbij al vertellend een verbond met de lezer aan door soms even uit het verhaal te stappen en zich rechtstreeks tot de lezer te richten met observerende opmerkingen. Dat gebeurt vaker. Zo is het eerste verhaal ‘E soldachi shorombo’ een ik-verhaal waarbij de verteller dit ik-perspectief enkele keren onderbreekt door als observator van buiten opmerkingen over de vertellende ‘ik’ te maken, zoals “Atrobe el dal un hari duro.”

In de meer eenvoudig opgezette verhalen neemt de auteur de lezers mee naar specifieke en veelal nogal onbekende plekken op het eiland, vaak ver weg naar afgelegen gebieden en plaatsen in de mondi – nooit naar de stad. Op die plaatsen situeert de verteller zijn verhalen die aansluiten bij oude al dan niet bestaande legendes waarbij fantasie en werkelijkheid zo intens verweven zijn dat ze voor de lezer niet of nauwelijks uit elkaar te houden zijn, zoals in het slotverhaal met de legende van Catashi over de vroeg negentiende-eeuwse goudkoorts op het eiland. De verteller begint dit verhaal dan ook met ‘Alle legendes hebben een kern van waarheid behalve die van Catashi’ en dan begint hij te vertellen over Willem Rasmijn en zijn vondst van het goud in Rooi Fluit – een verhaal dat in de huidige tijd uitloopt op als volkomen realiteit gebrachte volstrekte fantasie. Zo eindigt ook het verhaal ‘E bruid di Teng’ over een tegen de wil van de familie gesloten huwelijk tussen een losbol en een verliefd meisje in en mysterieuze verdwijning van het paar.

‘Bula morto’ – waarin een van moord beschuldigde de traditionele psychologiserende rechtspraak moet ondergaan om over het lijk te moeten springen – is een op historische gegevens van de Curaçaose auteur en cultuurkenner Elis Juliana gebaseerd gegeven van slavernij en gruwelijke wreedheid van een slaveneigenaar en slavenopzichter ten aanzien van zijn onschuldige slaven die het slachtoffer worden van het overspel van de plantage eigenares, waardoor een onschuldige vrouw wordt opgehangen en een mannelijke tot slaaf gemaakte wordt doodgeschoten. De auteur noemt ‘Bula morto’ geen verhaal maar een verslag – daarmee het werkelijkheids- en het waarheidsgehalte benadrukkend.

Genoeg geciteerd uit de inhoud van de verhalen. Ik schreef al dat de verhalen concentratie van de lezer vereisen. De auteur is in zijn verhalen zowel beschouwer als verteller. Zijn schrijfstijl en woordkeus zit vol met herhalingen en metaforen in een vaak gecompliceerde zinsbouw – alhoewel dat laatste minder ingewikkeld dan in eerdere bundels. Enkele sprekende voorbeelden hiervan zijn “Lo demas, ta sa bo mester sa pa sa con pa haya sa bo sa, n’ta berdad?” en “bo ta cacho di pasto. Pues, no bin cu ‘bo’ riba don Pedro. Mi no ta bo ‘bo’. Tampoco mi ta Bo-Bo.” Jossy lacht ons met dit soort voorbeelden van gecompliceerde, ironiserende stijlfiguren van het achterkaft toe als hij zich dergelijke taalbouwsels permitteert.
De verteller gebruikt vertelvormen die op de orale structuur van vertellen gebaseerd zijn door in het raamwerk van een verhaal een secundaire verteller te introduceren. Het gebruik van gezegdes en vaste uitdrukkingen versterkt dat orale karakter.

De verhalen geven aanleiding tot allerlei beschouwingen en opmerkingen van de lezer. De verteller stuurt de lezer allerlei kanten op, waardoor het lezen noodzakelijkerwijs een actieve en creatieve bezigheid van de lezer wordt waarbij je echter nooit volledig weet of je nu tot een juiste lezing volgens de bedoeling van de auteur – zodat dat al mogelijk zou zijn – of tot een sluitende interpretatie komt.

Het verhaal ‘Despues di despues’ past in een voor de Arubaanse literatuur unieke internationale postmodernistische traditie. Jossy Tromp’s werk blijft zo intrigeren, dat het dan ook niet zo verwonderlijk is dat aan de Universiteit van Amsterdam de Arubaanse hispanist Joe Fortin een proefschrift voorbereidt op het werk van Jossy Tromp vanuit een narratologische methodologie en het theoretische uitgangspunt van de imagologie – de eerste dissertatie die bij mijn weten aan een Arubaanse auteur gewijd wordt. In de pas verschenen essaybundel Iguana’s Newfound Voices geeft Joe Fortin al een mooie voorproef met zijn analyse van twee door Jossy Tromp in zijn eerste bundel Cetilalma verschenen verhalen.

Jossy Tromp, 13 cuenta. [Aruba] 2011. 72 pagina’s

Joe Fortin: Uncanny Paradise: Imagology of Aruba in the work of Jossy Tromp. In: Nicolas Faraclas e.a. (red.): Iguana’s Newfound Voices; Continuity, Divergence and Convergence in Language, Culture and Society on the ABC-Islands. Curaçao – Puerto Rico: FPI – UNA – UPR 2011, pagina 161–172. ISBN 978 99904 2 308 2

Jossy Tromp (1954) studeerde biologie in Nederland en rechten in Aruba. Hij publiceerde de verhalenbundel Cetilalma y otro cuentanan arubiano (Charuba 1988) en in eigen beheer E biento di atardi y otro cuentanan Arubiano (1998), Un anochi y otro cuentanan Arubiano (2005), E barbulet preto y otro cuentanan Arubiano (2007) en de dichtbundel Gabilan (2009) Onlangs verscheen een nieuwe verhalenbundel onder de korte titel 13 cuenta.

Caraïbische promovendi bijeen

In het weekend van 28 en 29 mei kwamen alle promovendi die vallen onder de leerstoel West-Indische Letteren van de Universiteit van Amsterdam (prof. Michiel van Kempen) bij elkaar voor hun jaarlijkse promovendiweekend.

read on…

De Caraibische zeemeermin

door Joe Fortin

Sirena Selena vestida de pena (2000) (letterlijk: Selena de Zeemeermin gekleed in zonde) is geschreven door de Puerto Ricaanse auteur Mayra Santos-Febres. Het is het verhaal van een arme jonge homoseksueel die wat geld probeert te verdienen door op straat boleros te zingen. Zijn echte naam weten we niet, maar in het verhaal wordt hij Junior genoemd. Junior wordt op straat ontdekt door de oudere travestiet Martha Devine die betoverd raakt door zijn mooie stem. Martha wil van Junior een echte artiest maken en hem helpen in de wereld van de showbizz in de hoop als impresario geld te verdienen. Met dat geld wil Martha de operaties bekostigen om van geslacht te kunnen veranderen om eindelijk het lichaam van een vrouw te kunnen bezitten. Junior verlangt naar een beter leven en gaat akkoord met Martha’s plannen om ook als travestiet op te treden en boleros te zingen. Junior krijgt zijn artiestennaam Sirena Selena en de ervaren Martha leert hem hoe hij zich moet opmaken, aankleden en acteren als een artiest. Selena ziet zijn transformatie als een spel om van zijn ellendige situatie bij zijn arme grootmoeder te ontsnappen. Met zijn metamorfose betovert hij en met zijn androgyne lichaam en mooie stem verleidt hij anderen. Selena voelt zich, in tegenstelling tot Martha, een man en wil niet van geslacht veranderen. Hij ziet zijn rol als travestiet alleen als een performance, een spel om te verleiden. Martha voelt zich een vrouw en verafschuwt zijn mannelijkheid. Hij camoufleert zijn uiterlijk door make-up en heeft een aversie voor zijn mannelijke geslachtsdeel dat hij wegstopt in vrouwenkleren.

Als eerste zal ik de functies van simulatie en verleiden in het verhaal Sirena Selena vestida de pena benoemen waarna ik het simuleren en verleiden in relatie breng met het Caraïbisch gebied.

1. De travestie en de verleiding
In de travestie bestaat er een conflict tussen het echte lichaam en het (zelf)beeld ervan. Er is een verlangen zich te presenteren als vrouw met het lichaam van een man. Dit kunnen we zien in het hybride lichaam van Selena, die gelukkig is met zijn ‘dubbele’ seksualiteit: vrouwelijk, maar groot geschapen. Martha Devine echter, ziet zijn lichaam als een fout van de natuur en wil zijn mannelijkheid deconstrueren door het gebruik van make-up, vrouwenkleding en geslachtsverandering.

De travestiet is afwijkend in een bipolaire man/vrouwsamenleving omdat hij niet duidelijk te definiëren is. Hij is geen man en maar ook geen vrouw of beide tegelijkertijd. Hij veroorzaakt verwarring en onzekerheid. Bovendien kan hij tegelijkertijd afstoten en aantrekken. De metamorfose heeft vaak als doel het verleiden door een spel met het (zelf)beeld.

Het woord travestie komt uit het Latijn en betekent ‘zich anders kleden’. Hierdoor zijn er andere vormen van transformaties mogelijk waarbij men zich steeds anders presenteert, afhankelijk van de situatie waarin men zich bevindt. Het gaat om een imitatie of een kopie van een beeld waarnaar men streeft en dit hoeft niet persé een vrouwelijk beeld te zijn. Door ons anders voor te doen dan we ‘echt’ zijn, proberen we bepaalde doelen te bereiken: we verleiden door te simuleren.

Volgens Severo Sarduy kopieert de travestie de vrouw niet. De travestiet is bewust van het feit dat het gecreëerde beeld niet overeenkomt met het beeld van een echte vrouw. Dus het gaat om een fictieve creatie van een vrouw en hierdoor is er geen sprake van kopie, maar van simulatie. Sarduy is van mening dat de travestiet de mannelijkheid tijdelijk onzichtbaar maakt om plaats te maken voor het beeld van een vrouw (Martha Devine). Andere critici zijn van mening dat travestie geen doel is, maar slechts een voorbeeld van performance en hierdoor is de mannelijkheid altijd latent aanwezig. Het gaat juist om het spel met de hybriditeit (anders/afwijkend), waardoor de aantrekkingskracht versterkt kan worden (Sirena Selena).

2. De verleiding van Sirena Selena: lichaam en stemHet concept van travestie heeft te maken met erotiek van lichaam en gedrag. Erotiek speelt een belangrijke rol bij het verleiden. De verleiding van Selena bestaat uit zijn hybride uiterlijk en zijn mooie stem. Net als een zeemeermin kan hij anderen met zijn zang betoveren en manipuleren. Zijn verleidingskunst is dubbelop want hij verkleedt zich niet alleen als vrouw, maar ook als artiest. Hij gebruikt zijn stem en zijn lichaam om mensen te betoveren. Als artiest is Selena het middelpunt van alle aandacht, maar tegelijkertijd schuilt hij achter een masker van make-up. Door dit spel van uitdagen en schuilen, ontstaat er een verleidingsstrategie.

Travestie is een overdrijving van gender en sekse. Zowel de verleider als de persoon die zich laat verleiden beseffen dat het gaat om een spel en beide hebben een eigen rol hierin. De rol van de travestiet is passief en actief tegelijkertijd. Hij doet zich voor als vrouw (en de traditionele rol van de vrouw is passief), maar tegelijkertijd neemt hij een actieve rol in het verleiden en misleiden.

De actieve rol van de travestiet kunnen we duidelijk zien in Sirena Selena vestida de pena wanneer Selena de rijke macho Graubel verleidt. Selena misleidt en gebruikt hem vanwege zijn macht en geld, terwijl Graubel hevig verlangt naar zijn lichaam. Tijdens een vrijpartij is het Selena die een actieve rol inneemt in de liefdesdaad. Naast de andere personages, leidt ook Graubel een dubbel leven. Hij is een vermogend, gerespecteerde en invloedrijke getrouwde heteroseksuele man en is een latente passieve homoseksueel. Zijn leven met zijn vrouw en kind dient als een camouflage voor zijn gemaskerde homoseksuele verlangens. Het is Selena in zijn rol van vrouw die hem penetreert met zijn enorme penis. Dit illustreert een ruptuur met de traditionele concepten van de actieve man en de passieve vrouw.

Selena is op zoek naar een beter leven en Graubel naar bevrediging van zijn verborgen seksuele verlangens. Beiden weten hoe ze dit moeten bereiken: Selena met zijn lichaam en Graubel met zijn macht en geld.
.

3. De zeemeermin en de mythologie: vormen van verleiden
Kristian van Haesendonck heeft onderzoek gedaan naar de mythische rol van Sirena Selena en volgens hem behelst het concept van travestie meer dan alleen de seksualiteit. Hij is van mening dat de travestiet een culturele metafoor voor de zoektocht naar nationale identiteiten in het Caraïbisch gebied is.

Sirena verwijst naar de mythe van de zang van sirenen die de zeelui tot de dood verleiden. De naam Selena is afgeleid van Selene, een Grieks woord voor de maan. De maan is symbool van biseksualiteit en verwijst tevens naar de waanzin (lunatic). Plato beschrijft de maan bovendien als een androgyn hemellichaam. Het licht van de maan is indirect licht afkomstig van de zon. Hierdoor is de maan ook symbool van artificialiteit. Hier zien we verschillende kenmerken die zowel aan de maan als aan de travestiet toegekend worden: biseksualiteit, waanzin (loca (=gek) is een benaming voor homoseksuelen in Latijns-Amerika), androgyn en kunstmatig.

José Delgado-Costa relateert Sirena met de vrouwvogels uit de Griekse mythologie waarin sirenen dochters waren van de rivier Aquilo en de nimf Kalliope en die door Ceres betoverd werden tot vogels. De vrouwvogels verleidden anderen door hun zang om ze daarna te vangen en op te eten.

In Sirena Selena vestida de pena heeft de travestiet ook een dubbele rol in het spel van het verleiden. Hij verleidt met het doel zelf beter te worden eventueel ten koste van de anderen. Dit kunnen we zien in Martha Divine. Hij helpt Selena in de wereld van showbizz, maar doet dit om vooral zelf zijn financiële situatie te verbeteren.

Alberto Sandoval-Sanchez heeft een andere interpretatie voor de rol van de travestie afkomstig uit de bijbel. Hij ziet de travestie als de slang die Adam verleidt en zijn ondergang veroorzaakt. Dit kunnen we zien in de relatie van Selena met Graubel; hij riskeert zijn machtspositie en status door zijn relatie met Selena.

4. De simulatie en de Caraibische eilanden: de verleiding van het lichaam en van de eilanden
De personages in de roman nemen steeds weer een andere rol in door zich van uiterlijk te veranderen. Hierdoor is er een steeds een beweging en ontwikkeling van de personages. Ook is er transgressie van de ene ruimte naar een andere op zoek naar een beter leven. Zo vluchten Selena en Martha van Puerto Rico naar de Dominicaanse Republiek op zoek naar acceptatie en een gelukkiger leven.

Selena zong bolero om zijn verdriet als arm weeskind te verdringen en later om anderen te betoveren. Deze melancholische muzieksoort behoort tot de populaire cultuur van het Caraïbisch gebied en beiden hebben als kenmerken intimiteit, uiterlijk, illusie en simulatie. Selena is het symbool van de Caraibische eilanden: hij transformeert zich en verleidt door middel van een lichaam dat gecreëerd is door illusies. De Caraibische eilanden verkopen zich als luxe vakantieparadijs aan rijke toeristen, terwijl er vaak veel ellende en armoede schuil gaat achter deze façade. Net als de travestiet, transformeren de Caraibische eilanden zich als exotische (en erotische) bestemmingen en creëren ze een wereld van illusie en fantasie om bezoekers te entertainen en te plezieren.

De travestiet staat symbool voor de Caraibische eilanden vanwege de hybride identiteit van de eilanden. De Caraïben zijn deels onafhankelijk staten (Selena), maar in de praktijk sterk afhankelijk van Europa en de Verenigde Staten (Graubel). Ze hebben veel gemeen, maar zijn toch ‘anders’ De eilanden hebben de taal, religie en cultuur ‘gekopieerd’ van het rijke Westen, maar deze zijn toch ‘anders’ (creools). Hierdoor behoren de Caraïben wel en niet tot de Westerse samenleving, net als de travestiet die wel en niet man/vrouw is. De inwoners ‘verkleden’ zich en kopiëren de levenswijze van de toeristen. Ze zien de wereld van luxe hotels en casino’s als standaard voor hun eigen leven. Bovendien passen ze zich aan aan de normen van de rijke landen, maar aan de andere kant behouden ze hun exotische en folkloristische identiteit van de ‘andere’. Net als Selena en de boleros veranderen de eilanden in objecten van verlangen, illusie en consumptie.

5. Verleiden als onderhandelingsstrategieDe transformatie van Selena met de hulp van Martha, is een onderhandelingsstrategie voor beide. Selena heeft talent en Martha heeft levenservaring en kent de juiste personen om Selena een boleroster te maken. Beide willen iets bereiken met de performance van Selena in haar rol als travestiet. Martha wordt zijn impresario en noemt zich Miss Martha Divine. Haar wens is om zijn mannelijkheid te deconstrueren en een complete vrouw te worden. Hij is ontevreden met zijn lichaam en ergert zich aan zijn ambigue lichaam. Hij verkleedt zich en manifesteert zich als zakenvrouw om zo te kunnen onderhandelen. Hij vertegenwoordigt de ervaring, is handig met het creëren van illusies en is de juiste persoon om van Sirena Selena een ster te maken. Martha is overtuigd dat het beeld meer waarde heeft dan de werkelijkheid. Dit refereert aan de functie van literatuur, waarin fictie meer waarde heeft dan de ‘werkelijkheid’. De werkelijkheid kopieert de fictie.

Travestie moet niet alleen als een overlevingsstrategie gezien worden in het boek van Santos Febres. Niemand in de roman wordt uiteindelijk wat hij/zij graag had willen zijn. Misschien is dit ook niet het belangrijkste aspect in het boek, want het gaat uiteindelijk om overlevingsstrategieën an sich. Selena probeert te overleven door haar verleidingstactieken en speelt een strategisch en gevaarlijk spel waardoor ze zichzelf en anderen kan ontmaskeren.
Aan het eind van het boek vlucht Sirena Selena van zijn vorige leven en neemt de rol van impresario over wanneer hij een jonge onschuldige jongen ontmoet. Inmiddels is Selena zelf ervaren om een nieuwe illusie te kunnen creëren en exploiteren.

Delgado-Costa, José. “Fredi Veláscues le mete mano a Sirena Selena vestida de pena”, in: Centro Journal, Vol. XV Nummer 2, 2003.
Haesendonck, Kristian van. “Sirena Selena vestida de pena de Mayra Santos-Febres: ¿transgresiones de espacio o espacio de ansgresiones?” (sic). Centro Journal, Vol. XV Nummer 2, 2003.
Sandoval-Sanchez, Alberto. “Sirena Selena vestida de pena: A novel for the New Millenium and for New Critical Practices in Puerto Rican Literary and Cultural Studies”, in Centro Journal, Vol. XV Nummer 2, 2003.
Santos-Febres, Mayra. Sirena Selena vestida de pena. Mondadori, 2002.
Sarduy, Severo. “Copy/Simulacrum”. In: Written on a Body. Lumen Books, New York, 1989.

Derde bijeenkomst promovendi Caraïbistiek

“U heeft geluisterd naar het relaas van iemand die het begeleiden van proefschriften, meer nog dan college geven of artikelen schrijven de kern achtte van zijn hoogleraarschap. Immers, je helpt, ondersteunt,maar laat vooral vrij, jonge mensen die aan het bewijzen zijn, dat ze van de wetenschap houden en daar ook een bijdrage aan willen leveren. Dat deed ik tot een vijftal jaren na mijn emeritaat. Als mijn zondagochtendpreek U oubollig, achterhaald of bevoogdend in de oren heeft geklonken, beschouw mijn woorden dan als het beverig, maieutisch geprevel van een vroedvrouw uit een vervlogen academische tijd.”

Zo besloot prof. em. dr Wim van den Berg zijn slotreden op de bijeenkomst voor promovendi Literatuurstudies die van 28 tot 30 mei j.l. plaats vond. Van den Berg was uitvoerig ingegaan op alle mogelijke valkuilen die promovendi op hun weg naar het proefschrift kunnen tegenkomen. Het laatste weekend van mei troffen alle promovendi elkaar in Ermeton-sur-Biert in de prachtige Belgische Ardennen. Er waren bijzondere colleges/workshops, behalve van prof. Wim van den Berg, ook van dr Frans Blom, drs Adriënne Zuiderweg en prof. Michiel van Kempen. Alle promovendi gaven presentaties over hun onderzoek en kregen feedback van bovenstaande docenten en van prof. Elisabeth Leijnse. Er was ruime gelegenheid de contacten aan te halen en elkaar problemen voor te leggen.

De volledige tekst van de rede van Willem van den Berg is te lezen op de website van de Werkgroep Caraïbische Letteren, klik hier.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter