J.L. (Joe) Fortin (Aruba 1967) woont en werkt sinds een aantal jaren weer op zijn geboorte-eiland, waar hij naast zijn functie als bibliothecaris op het Colegio Arubano aan een dissertatie werkt over de verhalen van zijn Arubaanse collega auteur Jossy Tromp. In 2013 publiceerde Fortin de verhalenbundel, City Store, in 2016 volgde de poëziebundel Canto di lama, waarna onlangs de tweede verhalenbundel Tartamudo in eigen beheer verscheen.
Een cyclus van elke drie jaar een publicatie. Naar aanleiding van het prozadebuut schreef ik ‘Aruba heeft er een schrijver bij’. Maar nu kan ik daar de woorden ‘volwassen’ en ‘volwaardig’ aan toevoegen. De verhaalinhoud en de vertelwijze zijn van een volstrekte originaliteit, waarvan geen ander voorbeeld in de lokale literatuur is te vinden.
Glocal
Joe
Fortin is een goed voorbeeld wat ik bij gelegenheid wel als ‘glocal’ heb aangeduid:
een schrijver die vanuit een lokale, voor hem dus Arubaanse, beginsituatie en
uitgangspunten vervolgens in de internationale mondiale literatuur de
inspiratie vindt en die aan zijn persoonlijke creativiteit dienstbaar maakt.
In verschillende verhalen vindt de auteur zo parallellen
met personen en auteurs die zijn eigen thematiek versterken. In een
zelfwaarneming voor de spiegel denkt de verteller aan de homoseksuele wis- en
natuurkundige Alan Turing, diens veroordeling en uiteindelijke tragische
ondergang. Een dwaaltocht door een huis herinnert de verteller aan de
Amerikaanse auteur Mark Danielewski (1966) en zijn House of Leaves (2000). Hotel Bates (Bates Motel) is een Amerikaanse dramaserie met daarin de
voorgeschiedenis van de film Psycho
(1960) van Alfred Hitchcock. Patrick Bateman is de hoofdpersoon in American
Psycho (1991) van Bret Easton Ellis. Jean des Esseintes is
een excentrieke estheet in de roman À
rebours (1884) van J-K Huysmans, enzovoorts.
Joe Fortin, geheel rechts
Lezers worden beloond als ze de moeite nemen, als het
geheugen tekort schiet, om een beetje te googelen om de relaties te ontdekken
tussen deze verwijzingen en de verhaalinhoud om te ervaren hoe functioneel
verhelderend deze verwijzingen in de bundel werken. Ze sturen de lezer om het
betreffende verhaal in een literair historische en thematische context te
plaatsen.
Schrijven is expressie en communicatie. Deze schrijver
vergt dus nogal wat van zichzelf en van zijn lezers, maar is al direct door de
titel van zijn verhalenbundel, Tartamudo
wat ‘stotteren’ (Jossy M. Mansur) betekent, bescheiden, ook als hij op pagina
92 schrijft: Ik gebruik in mijn fictieve teksten theorieën zonder noodzaak om
de lezer te misleiden en te vervelen. Ja, maar daarin schuilt ook een zekere
valse bescheidenheid waaraan spiegeling aan het literaire symbolisme, een
zekere excentriciteit, decadentie, estheticisme en maniërisme niet vreemd zijn
waaruit de eruditie van een belezen auteur blijkt. Leven en literatuur zijn
daarbij met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar wederzijds. Alles wordt
uiteindelijk tot literatuur herleid als een streven naar het absolute dat nooit
bereikt wordt, in een proces waarbij de verteller zich én openbaart én
verbergt, zoals aan het slot van het eerste verhaal over bedrieglijke
herinnering: “loke ta, no lo ta. Y lo ke no lo ta, lo ta” met het woordspel met
loke (als één woord) en lo ke (los geschreven). In ‘Deseo ta un metonimia’
maakt de literatuur mogelijk wat in de werkelijke wereld onhaalbaar is. De
literatuur is hier placebo voor de realiteit.
Literatuur is een ernstig spel vol verrassingen dat de
lezer in verwarring brengt. Zo zijn het derde en vierde verhaal in Tartamudo helemaal aan elkaar gelijk in
een volkomen herhaling, maar met een essentiële afwijking aan het slot dat het
perspectief plotseling volledig omdraait. Het verhaal ‘E totalidad di un imagen
ta un menasa pa su fragmentacion’ is een variant op het titelverhaal in de debuutbundel
City Store. ‘Sirena den un soño’ met
de zee en het strand als metafoor voor eenzaamheid en het verlangen naar
contact, kan gelezen worden als een echo op de dichtbundel Canto di lama met zijn “canto na canto di lama”.
Joe Fortin biedt zijn boek aan mevrouw Astrid Britten, de directrice van de Biblioteca Nacional Aruba.
‘Estetica’
In
de laatste twee verhalen geeft de verteller zijn poëtica, zijn opvattingen over
het schrijven en lezen van literatuur, in de vorm van een luguber verhaal en
een quasi theoretische maar persoonlijke verhandeling als een handleiding voor schrijvers
en lezers, met de ironie van een onbetrouwbare verteller als wapen.
Di berdad mi mester acepta cu
mi ta un escritor mediocre cu ta purba di tur manera pa bira uno cu ideanan
filosofico y intelectual, pero ta parce cu tur e ideanan cu mi tin den mi
cabes no por sali di un of otro manera cu uno cliche y mal formula. Den mi
cabes e storianan ta cana bon, tin bon intriga y desaroyo y un final
envidioso, pero ora mi purba pone esaki riba e pantaya, e frasenan ta sali
mescos cu fruminga desordona for di nan neishi riba e papel digital. Nan ta
core sin rumbo ni destino manera den busca di un dios cu por uza e conopi di
delete pa scapa nan di e bida insoportabel y indesea. (Estetica)
Het
verhaal ‘Estetica’ begint als een soort misdaadverhaal, oftewel ‘un novela di
detective di calidad inferior’. De verteller ontmoet een echtpaar dat zijn
weerzin opwekt, vooral nadat ze aansturen op seksuele experimenten: ”Ora cu nan
a haya interes pa mi anhelonan profundo y scondi, mi fuse a bula.” (p. 74) Hij
besluit het echtpaar te doden. De nietsontziende moordenaar snijdt daarbij zijn
slachtoffers open en wisselt de organen van de slachtoffers tot een mooie
compositie. Dat leest gruwelijk en de vraag luidt waarom? Maar dan maakt het
bloederige verhaal plaats voor een poëticale beschouwing over het schrijverschap.
De bloederige geschiedenis blijkt een metafoor voor het schrijverschap. Zoals
de wellustige moordenaar zijn
slachtoffers ontleedt, zo fileert een auteur zijn personages, heet het. Maar de
realiteit te vangen in een verhaal blijkt te kort te schieten: “E imposibildad
di splica e estetica di un crimen. “ (p. 77-78) De schrijftechniek schiet
steeds te kort. En aan het ironische einde
van het verhaal is de verteller zélf aan de beurt als de lezer het werk van de
auteur fileert… Zo loopt een aanvankelijk misdaadverhaal uit op een analytische
beschouwing over het schrijverschap, een procedé dat de schrijver herhaaldelijk
toepast in deze ‘meta-bundel’ die in wezen een steeds terugkerende variatie op
het creatieve schrijfproces zélf beschrijft: “E geometria di e actonan
literario a duna mi e libertad pa compone un manera mas logico, mas estetico y
mas intenso.” (p. 81).
Maar
schrijven is bepaald niet probleemloos. De bundel heeft immers als titel ‘Tartamudo’
(stotteren). Voorbeelden van dat stotteren komen op essentiële plaatsen in de
verhalen zeven keer voor, ook aan het betekenisvolle einde waar de auteur zélf
verhaalpersonage dreigt te worden: “paso si si si si mi mi mi mi si si sis si
sigui scu scu scu scu scucha mi mes, mi lo lo lo lo bira un un un per per per …
persona … ay, leumay.” (p. 93)
Leven
en literatuur schieten beide te kort – de literatuur zal het nooit van het
leven winnen, maar omgekeerd schiet leven zonder literatuur eveneens te kort. “E
laberinto naratologico fortinesco” (p. 93) is een intrigerende bundel met verhalen
over tekorten, een labyrint van twijfels voor én auteur én lezer: “For truth is
always strange; stranger than fiction.” (Lord Byron) En dat voor een
onderzoeker die een dissertatie over een narratologisch onderwerp voorbereidt:
de verhalen van collega auteur Jossy Tromp.
J.L. Fortin: Tartamudo (2019) Print on demand Lulu.com ISBN 978 0 244 79112 4
Op zondag 30 oktober 2016 vierde de literaire groep Simia Literario haar derde lustrum in de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Een foto-impressie, met dank aan Libèrta Rosario, Enery de Cuba en Olga Orman. read on…
In Postkoloniaal Nederland; vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2010) bespreekt Gert Oostindie de begrippen bonding, bridging en belonging als karakteristiek voor de migrant in zijn relatie met de autochtone bevolking van een land, een sociologische indeling die ook op de literatuur toepasbaar is, ook op die van Arubaanse auteurs. De begrippen houden een dubbele oriëntatie in: de positie die de migrant zich in de nieuwe samenleving wenst en zoekt, maar ook de positie die deze migrant ervaart van de autochtone bevolking: wil de emigrant meedoen, krijgt de migrant van de autochtone bevolking de ruimte om in de nieuwe maatschappij te participeren. read on…
04.6.1 Jossy Tromp
Jossy Tromp (Aruba 1954) studeerde biologie en rechten. Hij was werkzaam aan het Colegio Arubano als docent biologie, conrector en rector tot aan zijn pensionering. Hij publiceerde in eigen beheer verhalenbundels en een gedichtenbundel. In 2005 presenteerde hij zijn werk op het literaire festival Crusa Lama. read on…
Hoewel het proza de laatste tijd in opkomst is, blijft de poëzie vooralsnog met meest populaire genre: gedichten zijn beknopt en laten zich bovendien gemakkelijker voordragen dan het voorlezen van relatief lange verhalen. Van het proza dat verschijnt is de vertelling die nog sterk in de orale traditie staat op zijn beurt weer populairder dan de dikke romans. read on…
Op zondag 14 september j.l. vond in het Arubahuis een literaire manifestatie plaats. Promovendi van de leerstoel Nederlands-Caraïbische Letteren van de Universiteit van Amsterdam (prof. Michiel van Kempen) gaven presentaties, terwijl de schrijvers Olga Orman, Giselle Ecury, Sonia Ruiz, Walter Palm en Charlotte Doornhein acte de présence gaven en voorlazen uit hun werk. Het publiek moest al vanaf de Laan van Meerdervoort aanschuiven, maar had de wachttijd graag over voor een prachtige culturele middag, die vlot aan elkaar werd gepraat door de Arubaanse literatuurdeskundige en hoogleraar prof. Wim Rutgers.Een fotoreportage van Michiel van Kempen. read on…
Op zondagmiddag 14 september 2014 vindt in het Arubahuis een literaire manifestatie plaats. Het is het publieksgedeelte van het promovendiweekend van de leerstoel Caraїbische letteren aan de Universiteit van Amsterdam (prof. dr Michiel van Kempen). Drie promovendi geven een korte presentatie van het onderzoek waar zij mee bezig zijn, daarna zijn er korte interviews met vier Arubaanse auteurs, zij dragen voor uit hun werk en signeren desgewenst hun werk. De middag begint om 15.00 uur en de toegang is gratis. De bijeenkomst zal een extra feestelijk tintje hebben omdat daags voor het promovendiweekend op 12 september de promotie plaats vindt van Jos de Roo. read on…
Verhalenbundel Onder de watapana van Jacques Thönissen
Inspiratie laat zich niet afdwingen
“De eerste alinea’s zetten de toon van het verloop van het geheel…”
door Wim Rutgers
Waar haalt een schrijver zijn inspiratie vandaan? Het titelverhaal van Jacques Thönissens verhalenbundel Onder de watapana is de geschiedenis van een schrijver en zijn schrijfwerkzaamheden, een metaverhaal dus dat over het handwerk van de schrijver zelf gaat. De schrijver in dit hij-verhaal loopt de mondi in als hij inspiratie zoekt voor een verhaal of als hij niet weet hoe zijn verhaal verder te schrijven: “om inspiratie op te doen bij het schrijven van een verhaal zocht hij niet eerder bewandelde veldweggetjes of geitenpaden op.” Als de benen bewegen, beweegt de geest.
Interessante stenen
De schrijver-hoofdpersoon hééft wat met stenen die hem inspireren. Onderweg neemt hij steevast zo’n steen mee die hem op weg hebben geholpen bij het schrijven. Zo komt hij bij een paar speciale stenen onder een grote watapana terecht, die hem, terwijl de verteller in een soort van trance verkeert, een prachtverhaal opleveren in perfect geschreven vorm, dat duidelijk over hem zelf als schrijver gaat: “Hij raakte in een toestand van vervoering. Toen hij weer tot zichzelf kwam, zat hij in de houding van ‘de Denker van Rodin’ op een van de keien. De hond had zich naast hem neergevlijd. Een behaaglijk, rustgevend gevoel overviel hem. Hij voelde aan dat hij onder deze watapana de inspiratie zou vinden voor het vervolg van zijn verhaal.”
Maar thuisgekomen blijken de pagina’s blanco te zijn, wat hem noodzaakt het verhaal nogmaals te gaan noteren. Maar als hij de bekende plaats onder de watapana weer opzoekt, blijkt het terrein schoon gebulldozerd te zijn en de stenen verdwenen. Het terrein wordt schoongemaakt voor archeologisch onderzoek, de stenen zijn gestort in de kuil van een afgraving voor zandwinning. De in zijn ogen kostbare speciale stenen worden ‘gered’ omdat de machinist van de bulldozer de verteller (h)erkent als de schrijver van verhalen die zijn vrouw aan de kinderen voorleest voor het slapengaan.
Historische roman
Het metaverhaal bevat nog een aantal trekjes over het schrijven en de positie van de schrijver. Inspiratie laat zich niet afdwingen en komt als bij toeval, want het archeologische materiaal dat in het schoongemaakte terrein rondom de watapana ongetwijfeld gevonden zal worden, zal hem nieuw materiaal opleveren voor een roman waaraan hij bezig is maar die niet wil vlotten over “de periode van de Spaanse overheersing van het eiland.”
Het is een toevalligheid die de schrijver in aanraking brengt met het noodzakelijke materiaal voor zijn volgende grote roman: “hier bevindt zich waarschijnlijk een vindplaats uit de vroeg koloniale periode … in de vorm van een nederzetting of begraafplaats.” Waar hij dacht zijn inspiratie kwijt te zijn, komt ze juist aan de oppervlakte: “De geheimen die de archeoloog niet aan de aarde weet te ontfutselen zal de kei aan mij prijsgeven. Mijn historische roman komt tot stand zonder kladbriefjes, zonder correcties achteraf. Het wordt een bestseller, geloof me. En mijn ervaringen van vandaag vormen een prachtig sluitstuk van het verhaal waarmee ik bezig ben.”
De schrijver als vroedvrouw
Een dergelijk verhaal van automatisch schrijven wordt wel met de term ‘majeutisch’ aangeduid, een term die weergeeft dat een auteur niet de eigenlijke schepper is van zijn verhalen, maar dat deze verhalen al bestaan en slechts door de schrijver aan het licht moeten worden gebracht, zoals een vroedvrouw een baby ‘haalt’. Het bekende gedicht van de Nederlandse dichter Martinus Nijhoff: ‘Het kind en ik’ met zijn beginregel ‘Ik zou een dag uit vissen’ is een mooi voorbeeld, waarbij onder de waterspiegel een klein kind de dichter als het ware voorschrijft wat de dichter ‘nog ooit te schrijven droomt’.
Ook deze schrijver onder de watapana is een dromer, zelfs een fantast, op zoek naar contact met stenen en de natuur, maar vindt thuis zijn evenwicht in de relatie met zijn realistische praktische echtgenote, die hem en zichzelf op een cruise stuurt voor de nodige rust en ontspanning, zodra zijn verhaal af is.
Oeuvre
Na de romans Tranen om de ara (1999 ), Eilandzigeuner (2001), De roep van de troepiaal (2004) en Devah (2010) en enkele jeugdboeken heeft Jacques Thönissen zich aan een verhalenbundel gewaagd. Onder de watapana bevat veertien verhalen van kort naar wat langer met een gemiddelde van zo’n twaalf bladzijden: het kortste enkele pagina’s, het langste ruim dertig, het titelverhaal een twintigtal.
Ze gaan over allerlei onderwerpen uit de Arubaanse realiteit. In hun lokale oriëntatie zijn ze wat je noemt dicht op de huid van de Arubaanse maatschappij geschreven, zoals de verteller die ziet. Behalve een verhaal over het begin van de Arubaanse ‘status aparte’ komen sociaal maatschappelijke aspecten aan de orde, zoals populair volksgeloof, een schijnhuwelijk, een kerstdiner, Nederlanders op het eiland, buitenlanders die een verblijfsvergunning aan de ambtenaar proberen te ontfutselen, drugsproblematiek en eilandelijke tradities, jonge en onervaren Arubaanse meisjesstudenten in Nederland en het gevaar van lover boys, waarna de bundel met een Compa Nanziverhaal besloten wordt.
De verteller in ‘Onder de watapana schrijft met de hand, hij gebruikt een vulpen met ouderwetse inktpatronen en moet niets hebben van een pc of laptop en dergelijke nieuwerwetsigheden: “schrijven was voor hem handwerk.” Maar dat wil niet zeggen dat de verteller zich niet zeer wel bewust is van zijn vakmanschap. Hij heeft de ambitie ooit een bekend auteur te worden. Daarom bewaart hij elk snippertje papier nauwgezet voor een toekomstige autobiografie.
We weten dat we hoofdpersonen in verhalen nooit met de persoon van de auteur mogen gelijkschakelen, maar in dit geval zouden we toch wel kunnen concluderen dat de schrijvende persoon Jacques Thönissen zich intussen terecht mag verheugen over een aardig rijtje publicaties in de boekenkast. Het is nu dus wachten op de historische roman tijdens de Spaanse conquista. Wie weet volgt hier de auteur de verteller wel.
Jacques Thönissen: Onder de watapana; Arubaanse verhalen
door Wim RutgersWanneer is of wordt een schrijver een schrijver? Volgens het Nederlandse Fonds voor de Letteren zijn schrijvers volgens de website onder voorwaarden subsidiabel nadat ze tenminste één boek bij een erkende uitgeverij gepubliceerd hebben. Dat lukt dan misschien nog als je in het Nederlands schrijft en uitgegeven wordt door een Nederlandse uitgeverij, zoals de laatste tijd nogal wat Arubaanse schrijvers die in Nederland wonen gedaan hebben en doen. Maar als je in het Papiamento schrijft, wat dan? Dan wordt het hooguit een afspraak met uitgeeforganisaties als freemusketeers.nl of lulu.com. waarbij auteurs dan terecht kunnen en daarbij zelf voorwaarden voor professionele begeleiding kunnen inroepen. Diverse websites van deze organisaties wijzen de weg naar zowel de mogelijkheden als de gevaren van deze methode.
Wie deze publicatiemogelijkheid niet wil, kan dan uiteindelijk kiezen voor publicatie in eigen beheer, waarbij de schrijver alles in eigen hand houdt: van manuscript tot gedrukte tekst, via een eigen lay out-ontwerp, illustraties, omslag en alle begeleidende noodzakelijke teksten, waarna nog de distributie naar boekhandel en bibliotheek volgt. Dan gaat vaak hopeloos mis, maar als een auteur echt kan schrijven en voldoende kritisch vermogen heeft, kan ook dit in onze situatie aardige resultaten opleveren.
Een schrijver ben je wanneer je de lezer iets inhoudelijks en thematisch interessants te bieden hebt en daarvoor dan ook een eigen persoonlijke stijl en doordachte structuur hebt weten te verwezenlijken. En dat zoiets prima in eigen beheer kan heeft Carel de Haseth wel bewezen met zijn Katibu di shon (1988), dat eerst in eenvoudige vorm in eigen beheer werd gepubliceerd en pas later bij een uitgever terecht kwam, vertaald werd in het Nederlands en Duits en het zelfs tot een operavoorstelling bracht.
Op Aruba publiceert Jossy Tromp in eigen beheer vanuit het principe van ‘Book on demand’ en ‘Publishing and print on demand’, een procédé dat steeds meer gebruikt wordt nu de technische mogelijkheden beschikbaar zijn om ook (heel) kleine oplagen te drukken. Zo bracht hij niet alleen vijf verhalenbundeltjes en een dichtbundeltje uit, maar is zijn werk momenteel ook onderwerp van een dissertatieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam bij hoogleraar Michiel van Kempen die daar West Indische letterkunde doceert. Twee succesverhalen van publiceren in eigen beheer, een vorm die in het buitenland misschien slechts een gering aanzien kent, maar in onze situatie van kleinschaligheid zeer wel kan voldoen.
De promovendus van Jossy Tromp’s werk is zijn (ei)landgenoot J.L. (Joe) Fortin (San Nicolas 1967), die nu ook een verhaalbundel van kwaliteit in eigen beheer op de markt heeft gezet: City Store. De schrijver studeerde Latin American Studies aan de Universiteit van Leiden en heeft in het verleden ook op ons eiland en elders daarover lezingen verzorgd.
Lezers moeten zich door de eenvoudige vorm van deze uitgaven in eigen beheer niet laten bedriegen, want dat zegt in dit voorbeeld niets over de belangwekkende inhoud. Bij eerste lezing van de elf korte verhalen voelde ik hoe deze auteur ertoe kwam om juist de verhalen van Jossy Tromp voor een dissertatie onderzoek te kiezen. Beiden zijn sterk beïnvloed door het Latijns-Amerikaanse magische realisme, lo real maravilloso.
Inhoud
In de verhalen van Joe Fortin lopen realiteit en het magische van fantasie en droom dooreen. Neem nou bijvoorbeeld het titelverhaal van de bundel: ‘City Store’. Zo’n verhaal begint heel realistisch als een jeugdherinnering over een jongetje – de ‘ik’ van het verhaal – die als jongste kind thuis erg aan zijn moeder hangt en met haar boodschappen gaat doen bij de stoffenzaak van Uncle Louis. Heel herkenbaar. Maar meteen zegt de ik er dan bij dat hij zich niet thuis voelt in de donkere en sombere winkel, hij geeft de winkelier de naam van Daedalus en dwaalt er in het labyrint van stoffen op zoek naar de Minotaurus als zijn moeder haar boodschappen doet. Daarmee wordt het tot dan toe realistische verhaal in het mythologische getrokken, iets wat direct daarna weer wordt opgeheven door het dan weer realistische vervolg als ze weer buiten zijn en een aantal andere winkels bezoeken. Er ontstaat zo een realistisch beeld van San Nicolas in voorbije tijden. Maar de scène bij Uncle Louis blijft hangen in het lezersgeheugen. Realiteit en magie wisselen elkaar af.
Als moeder en zoon in de City Store van señor Violinus belanden, zegt deze tegen het jongetje dat hij dromen verkoopt: ‘ami ta bende soñonan’. Voor één gulden wil hij een droom aan de ‘ik’ verkopen, voor het jongetje natuurlijk een hoop geld, maar hij gaat sparen. Hij geeft na verloop van de tijd inderdaad de gespaarde gulden, maar … krijgt er niets voor terug! Denkt hij.
De tijd verloopt en na vele jaren sluit City Store bij gebrek aan clientèle. De nu jongeman geworden ‘ik’ heeft zijn droom nooit gekregen, maar dan … volwassen geworden constateert hij tot zijn verbazing dat City Store weer open is, geheel in de stijl van vroeger, alsof de tijd heeft stilgestaan. Hij gaat naar binnen en praat uitgebreid met señor Violinus en belooft spoedig terug te komen. Maar als de ‘ik’ dan buiten naar zijn auto gaat, ziet hij tot zijn schrik en verbazing dat de winkel geheel verwaarloosd toch nog steeds hermetisch gesloten is, waarbij in de beleving van de ‘ik’ verleden, heden en oneindige toekomst zich verenigen: ‘Mi a para babuca pa mira door di e bentana susha pa tempo y olvido. Paden tur cos tabata tapa cu stof di recuerdo. Tabatin un popchi sunu y tur sushi ta para mira cu wowonan di infinito.’
In de droom herleeft een momentje het verleden. Bij Uncle Louis aan het begin van het verhaal betrof dit misschien nog kinderfantasie, maar het visioen rond de City Store van señor Violinus betreft de herinnering van de volwassene.
Ook overige verhalen ademen een sfeer van het supra-natuurlijke, zoals het beginverhaal van een gelukkig huwelijk dat evenwel overschaduwd wordt door kinderloosheid – een realistisch gegeven dat echter eindigt op wrange bovennatuurlijke wijze. Andere verhalen betreffen een stervensproces, kinderangsten en verlangens, in jeugdjaren ervaren geheimzinnigheden en gedrag van volwassenen die zich bedreigend keren zich tegen de ‘ik’. Een verscheidenheid van onderwerpen maar steeds met een ondergrond van geheimzinnigheid en de ondoorgrondelijkheid van droom en werkelijkheid. Het slot van de bundel is daarvan een goed voorbeeld als een dubbelzinnig vampierverhaal over de instructie tot in de kleinste details hoe deze een naaimachine gebruikt om de juiste kleding te naaien voor zijn nachtelijke werk, zoals een spin zijn prooi vangt in zijn web: “Ta mescos cu un cas di haraña bo ta traha.”.
Een personages als Marianita zwerft over het eiland en door de mondi – su perigrinacion infinito – nadat haar man verdronk bij Boca Mahos, waarna allerlei geheimzinnige folkloristische veronderstellingen van volksgeloof rond haar persoon en haar verlaten en verwaarloosde huis ontstaan: “Kisas e alma di Marianita a podera die cas pa asina forma un simbolo di e ultimo indjan di e tribo ca tabata biba na e isla.”
Intertekstualiteit
Door intertekstuele verwijzingen uit de mondiale literatuur verbindt Fortin het eiland met de wereld. In het verhaal ‘Autosugestion’ spreekt de ik-verteller met een van de Franstalige surrealisten bij uitstek, Comte de Leautrémont, over diens bekende werk Les Chants de Maldoror, dat gaat over een misantropisch en volstrekt kwaadaardig satanische figuur. Het verhaal eindigt met de waarschuwing: “Si bo sigui mi bos lo bo bira un persona tristo.” Comte de Leautrémont was het pseudoniem van de uit Uruguay afkomstige Isidor-Lucien Ducasse (1846-1870), bekend om zijn surrealisme. Daarmee geeft Fortin een heldere hint hoe hij zelf zijn werk gelezen wil zien.
Voor het gegeven van ‘E yamada di leu’ verwijst de verteller de lezer nadrukkelijk naar Jorge Luis Borges’ verhaal ‘El otro’ waarin een oudere auteur een jongere versie van zichzelf ontmoet. Fortin draait dit gegeven om door van de jongere uit te gaan die een droomvisioen van zelfconfrontatie krijgt over wie hij in zijn ouderdom zal worden.
In het verhaal over transgender en homoseksualiteit ‘Flor y sumpiña’ zijn echo’s van de tele-novela Topacio, die in de jaren tachtig door de Venezolaanse televisie uitgezonden werd. Carnaval biedt de twee vrienden Flor en Sumpiña de mogelijkheid uit de kast te komen, maar omdat ze overigens maatschappelijk volstrekt niet worden geaccepteerd besluit Flor te migreren.
Zo bieden de elf verhalen in de bundel een grote verscheidenheid aan onderwerpen, waarbij de verteller in weinig pagina’s mysterieuze en intrigerende verhalen weet neer te zetten. De meeste verhalen zijn in de ik-vorm, maar er zijn ook enkele verhalen in de derde persoon. Jeugd en herinnering spelen een belangrijke rol. De auteur hanteert daarbij een verzorgde taal in een eenvoudige schrijfstijl, met mooie beschrijvingen van locaties en personages.
We hebben hier te maken met een relatief kleine in eigen beheer eenvoudig uitgegeven bundel, maar met een inhoud die er wezen mag. Aruba heeft er een schrijver bij.
Every Thursday there is something going on in San Nicolas, Aruba. Maybe for some it is a celebration of life, while for others it refers to a feast of forgetting sorrow. But what is this Carubbian Festival really?
First some facts. During this celebration there are several entertainment shows, music bands and local people selling food, snacks and cakes. This party is an invention in order to give this ‘ghost town’ an economic boost, because since the closure of the oil refinery there is almost no commercial activity in this town also known by the local population as Chocolate City. How different it was between the 1950’s-1980’s. San Nicolas was a real cosmopolitan city with different shops, bars and dancing halls. Because of its multi-ethnic population, San Nicolas was a real creole Caribbean town where you could hear different languages from all over the world and taste a variety of foods and drinks that the English West Indians brought with them. Nowadays the main street is almost desolated. However, you can still find some shops and bars and taste the wealth of an opulence past. During the daytime you can find groups of local men sitting and chatting in front of The White Star bar and some ‘chollers’ (addicts) looking for a car to wash for money; at night the prostitutes take over the street, while looking bored and void at possible clients.
Tourists can buy tickets to assist the Carubbian Festival. This includes transport in air-conditioned luxury busses, seats during the shows and masks so that they can participate in the festivities. When they arrive at the festival plaza, near the barbed wired fences of the abandoned refinery, which during the day, is a desolated parking lot, they are guided to their seats enclosed in a barricaded terrain. On the plaza there is a podium with musical instruments, a lot of movement, and people going up and running down from the stage. This is only a prelude that foretells that something is going to happen soon. On the main street, near the parking lot, local people are gathering in small groups, chitchatting and laughing feverishly. They are well dressed and perfumed and ready for the evening. Small merchants and people with local stores ‘shap’ are installing their food and their handicraft on small tables. Stiltwalkers from The Party Animals are entertaining people, while greeting and waving to their acquaintances and making publicity for the popcorn machine.
Meanwhile, the show-master is announcing the local stars that are going to entertain the crowd. There is a variety of steel drums, traditional Aruban music and dance, like the well-known ‘ribbon dance’ (baile di cinta) on Caribbean mazurka or polka. There is a limbo dancer that brings us back in time with his hypnotizing dance of fire and several other typical Carubbian entertainments.
After these performances, some tourists are invited on stage in order to participate in a dance competition. At this point the locals are gathering and getting closer to the stage. On stage a local couple gives a demonstration on how to dance merengue, salsa, caiso or calypso, and afterwards, it is the turn of the visitors to try to make the same movements with their hips and shoulders. The show-master gives them instructions on how to move the hips and incidentally advises them on how to improve their amorous life. However, their movements are always too late or too soon. The witty, sharp and hilarious remarks of the show-master are cruel but never offensive. We can consider this festival as a mise en abyme, an infinite reproduction of an image. The visitors who paid money to watch a show, become part of the show. Some of them become performers on stage, while the rest, sitting and watching the show, are part of the festival as well. They are sitting on the plaza and are being watched by local people. Between the local people, you can find other tourists, looking at the locals, gazing at the tourists, watching the show.
Now it is the turn of all the invitees to participate in the local tradition of self-exposure in a street parade. The tourists get off their seats while walking in groups in the direction of the brass-band music coming from the main street. The locals, on the other side, are forming lines on the sidewalks to watch the upcoming parade. As the brass band is getting closer you can see a group of locals dressed in carnival costumes dancing to the rhythm of Caribbean sounds. Behind this group, you can see the tourists, some of them dancing, others trying in vain to swing, but most of them just walking like they have been zombified. Some of them wear their masks, which were included in the evening package; others are holding it in their hands, somewhat clumsy and waving to the gazing public, which now are the locals.
Sitting in their air-conditioned busses, satisfied and exhausted and somewhat surprised by an evening outside their confident and comfortable hotels and restaurants, the visitors are ready to return to their luxurious life. However, this is not the end of the fete… Now the locals are taking over the plaza, while the bands keep playing their music; people are dancing, children playing and scabbed mongrels sniffing and looking for some leftovers. Will the tourist ever know that when they left, the feast just started for the locals?
Now the meta-text. Interesting about this Carubbian bash is that it inverts the traditional standards and values. Generally it is the tourist that gazes at the local, ‘exotising’ him. The local becomes an object of fetish for the visitor, because he is strange, ‘other’, has another modus in quotidian life. As a passenger you can feel free to observe the other at ease. But now, at the Carubbian Festival, the tourist is the exotic one and he is being fetishized as the other. The local is free to look shameless at the tourist and laugh at him. At the same time, the local forms a mirror for the tourist, so he can look at his own image. Just like in the mirror-stage of Lacan, first he does not recognize himself. He thinks that his reflection is another person, the other. But then, he recognizes himself in the reflection and becomes aware that he is the other. But this reflection is fragmented, so it creates a partial double of himself. The tourist becomes the local: their separated life now comes very close to each other.
The Carubbian Festival creates another reality, an illusion, and a simulacrum of the Aruban reality. According to Baudrillard, simulacrum is a construction of a world that seems like ours but in reality doesn’t exist. Simulacra are copies that depict things that either had no reality to begin with, or that no longer have an original.[1]This bash is a simulacrum because it is a creation of a reality that at first did not exist. The shows and carnival parade are being organized firstly to give the ‘ghost town’ San Nicolas a boost (commercial invention) and secondly to give the tourist alternative entertainment (festivity invention). On the other side, this festival is also a simulation: it looks like something known, but it isn’t. It is a simulation of the carnival parade in February, but now in another setting as an invention for every Tuesday evening. It depicts real life during a weekly celebration. It is an intertextual reference to the ‘real’ carnival celebration, because it creates an allusion that seems like carnival, but in a totally different frame. On the other side, we can say that this festival is also metafiction, because it refers to itself as a fictional construction that is aware of its functionality. The audience (local and tourist), the show-master, the participants and the musicians all know that they are part of a constructed illusion.
Besides, we can say that the festival is an inversion of the reality. According to Bakhtin ‘[i]n carnival, laughter and excess push aside the seriousness and the hierarchies of “official” life. […] In Bakhtin’s work, the image of reversal symbolizes his intellectual ideal of rethinking: finding multiple levels of meaning in words, images, and tone.’[2]But the Carubbian Festival is an inversion of an inversion, a double-inversion. Now the local is playing the tourist who is looking at the tourist masqueraded (literally and figuratively) as the local. In this setting, even the prostitutes and the chollers can be seen as part of the show; they are no longer considered as aberrant as they contribute to the inversion of the inversion of the reality.
The Carubbian Festival is a neo-baroque construction: it is an artificial reality and everybody is aware of this counterfeit. But on the other hand it is a space where you can be yourself by acting like the ‘other.’ The festival is a fiction that proposes a hyper reality: a reality that is even more real than daily life.
References: Bakhtin, Mikhail.Rabelais and his World. Cambridge Massachusets: The M.I.T. Press, 1968.
Baudrillard, Jean. Simulacra and Simulation. University of Michigan Press, 1994.
Chiesa, Lorenzo. Subjectivity and otherness. A Philosophical reading of Lacan. Cambridge/ London: The Mitt Press, 2007.
Sarduy, Severo. Barroco. Buenos Aires: Editorial Sudamerica, 1974.
—. “Copy/Simulacrum”. In: Written on a Body. Lumen Books, New York, 1989.
Waugh, Patricia. Metafiction: The Theory and Practice of Self-conscious Fiction. Methuen, 1984.
Živković, Milica. “The Double as the ‘Unseen’ of culture: toward a definition of doppelganger.”
Facta Universitaties (121-128). Vol. 2– No 7, 2000.
[1]Robert Goldman; Stephen Papson. “Landscapes of Capital”, Information technology. St. Lawrence University, 2012.
[2] Shanti Elliot, ‘Carnival and Dialogue in Bakhtin’s Poeticsof Folklore’, 1999.
Amsterdam – Je zou het de opening van het Caribische literatuurseizoen kunnen noemen. Wat literair Suriname, Nederland en het Nederlands sprekend deel van het Caribisch Gebied de voorbije maanden heeft mogen verwelkomen en ook wat er de komende periode van de hand van schrijvers met voornoemde achtergrond te verwachten is. Zondag sloegen de Vereniging Ons Suriname, de Werkgroep Caribische Letteren en de Leerstoel West-Indische Letteren van de Universiteit van Amsterdam de handen ineen onder de noemer Letterendag.
In het jaar dat Nederland en Suriname 150 jaar afschaffing van de slavernij herdenken, komt er van de hand van schrijfster Karin Amatmoekrim een boek over Anton de Kom. Van zijn hand is Wij slaven van Suriname, een spiegel die De Kom beide samenlevingen voorhoudt.
Opname De Kom Wat velen over Anton de Kom weten, is zijn verzet tegen de Nederlandse overheersing in Suriname, zijn gevangenschap in Fort Zeelandia gevolgd door verbanning uit zijn geboorteland. In Nederland sloot hij zich aan bij het verzet tegen de Duitse overheersing tijdens de Tweede Wereldoorlog om uiteindelijk in het concentratiekamp Neuengamme te sterven. Terloops is bekend dat Anton de Kom tijdelijk was opgenomen in een psychiatrische inrichting vanwege overspannenheid. Dat is het moment waarop Amatmoekrim in de psyché kruipt van de verzetsheld en eindigt het verhaal als hij drie maanden later uit de inrichting wordt ontslagen. ‘De man van veel’ zoals de titel luidt, komt begin oktober uit. Zij las als voorproefje een stuk voor, dat enthousiast werd ontvangen. Sommigen kunnen niet wachten tot het boek uit is.
Versurinamiseren Opmerkelijk tijdens deze middag was de verantwoording door de Pakistaans-Indiaas-Nederlandse schrijver Saiye Safdar Zaidi over zijn boek De suiker die niet zoet was. Zaidi vertelt dat er een Surinaamse versie komt waarin het gevoelige woord ‘neger’ of foute benaming ‘pannenkoek’ vervangen zullen worden door bijvoorbeeld ‘Afro-Surinamer’ en ‘roti’. Maar de hilariteit ontstond toen de schrijver vertelde dat voor de Surinaamse versie hij toestemming gegeven heeft aan Robby ‘Rappa’ Parabirsing het fictieverhaal uit te breiden met nog eens vijftig pagina’s omdat er volgens Rappa ook enkele feitelijke onjuistheden in zouden voorkomen. Daarmee zou het verhaal ‘Surinaamser’ worden.
De dag bood promovendi, die onderzoek doen bij de Leerstoel West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam, de gelegenheid een uiteenzetting te geven over hun huidige onderzoek. Schrijver Ellen de Vries, die eerder publiceerde over kunstenares Nola Hatterman, onderzoekt de rol van de Nederlandse en Surinaamse media in de periode 1982 1992. Haar vertrekpunt is de Decembermoorden met een nadere focus op de Binnenlandse oorlog.
[uit de Ware Tijd, 10/09/2013]
Sanne Landvreugd sloot de middag stemmig af met werk van Jobim. Foto @ Michiel van Kempen
Deze website beoogt geen enkel winstoogmerk. Door middel van de website wil de Werkgroep het publiek kennis laten maken met nieuws uit en over de Caraïbische regio. De Werkgroep neemt daartoe onder meer berichten over van andere sites, zonder dat het ons altijd mogelijk is rechthebbenden vooraf te attenderen op de overname. Mocht iemand bezwaar hebben tegen overname van tekst- of beeldmateriaal, laat ons dit weten, dan verwijderen wij het materiaal.
Reacties op berichten worden alleen geplaatst indien voorzien van voor- en achternaam.