Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Johan Ferrier Fonds
[Bericht van het Johan Ferrier Fonds]
December 2018
Lieve Donateurs en Vrienden,
Als bestuur van de Stichting Johan Ferrier Fonds kijken we dankbaar terug op een veelbewogen jaar.
Veelbewogen, al was het alleen al vanwege de prachtige Johan Ferrier Lezing die op 24 mei jl. in een volle Koningskerk in Amsterdam door niemand minder dan Sheila Sitalsing uitgesproken werd. Haar speech was prikkelend en humoristisch, zoals we dat van haar gewend zijn, maar dat verhulde de ernst van haar boodschap niet: Suriname heeft behoefte aan kritische burgers. read on…
Johan Ferrier Lezing 2018
Op donderdagavond 24 mei aanstaande, om 20:00 uur vindt de Johan Ferrier Lezing 2018 plaats. Zij wordt gegeven door Sheila Sitalsingh. read on…
Bakra op de bres
De neerlandica Els Moor begon eind jaren zeventig een nieuw bestaan in Suriname. Ze speelt er inmiddels een belangrijke rol in het literaire leven en wil vooral het creatieve Surinaams-Nederlands bevorderen.
door Lisette Lewin
Mijn bewondering voor de corpulente hindoestaanse chauffeur, met imponerende zwarte knevel, stijgt als hij zijn busje telkens weer rammelend vlot krijgt, nadat het bijna op z’n kant met één of twee wielen is weggezakt in de diepste, met modderig water gevulde gaten in de weg. De ragdunne oude Javaanse Surinamer aan mijn andere zijde, half op schoot, het `Hollands een beetje machtig’, vertelt me veel, bijvoorbeeld dat hij geen opleiding heeft maar toch een filosoof is: ,,De mens leeft maar een seconde en dan vergaat hij tot stof.” ,,Wind, water en zon, de grote krachten der schepping.” read on…
Succesvolle Johan Ferrier Lezing 2016 in A’dam
Gisteren vond de Johan Ferrier Lezing 2016 plaats in Amsterdam. De bekende Surinaams/Nederlandse radio en televisiepresentator Humberto Tan was hoofdspreker. De organisatie is bijzonder gelukkig dat Humberto Tan zijn persoonlijke, inspirerende en kritische visie wilde delen. Naast Tan belichtte een panel bestaande uit columnist Anousha Nzume, cabaretier Johan Fretz en Dave Ensberg van het Johan Ferrier Fonds de lezing vanuit diverse invalshoeken. read on…
Humberto Tan geeft Johan Ferrierlezing
Op vrijdag 20 mei vindt de Johan Ferrier Lezing 2016 plaats. De organisatie is bijzonder gelukkig dat Humberto Tan zijn persoonlijke, inspirerende en kritische visie op mens en maatschappij wil delen met het publiek. Het thema is 40 jaar relaties tussen de Republiek Suriname en Nederland. Een panel zal commentaar geven op de lezing. read on…
Surinaamse kinderliteratuur
door Els Moor
Cher, een slim meisje van negen jaar, komt vaak bij mij en dan leest ze Surinaamse kinderboeken. Ik heb ze bijna allemaal. Ik vroeg haar welk boek ze het mooiste of leukste vindt en of ze wil opschrijven waarom ze dat vindt. Ze kwam met een boek van Nowilia Tawjoeram-Sabajo, Shaggy de superhond. Het is een eenvoudig verhaal over een jongen, Ramon, die een hond heeft, Shaggy. Als Ramon een keer niet thuis is, ziet zijn moeder Shaggy nergens. Ze is ongerust. Als ze in Ramons kamer moet zijn, ziet ze dat Shaggy ligt te slapen op het bed van zijn baasje. Als Ramon weer thuis is, lachen ze allebei erom. Op iedere bladzijde van het boek staat een grote tekening, zonder kleuren. De lezertjes kunnen aan het kleuren slaan! ‘Ik vind het boek leuk omdat het verhaal leuk is en ik vind die tekeningen mooi. En ik zou ze graag willen kleuren. Alles ervan vind ik mooi’, is het commentaar van Cher. read on…
Mallemolen van Surinaamse personages en hun namen (1)
door William L. Man A Hing
Aangenomen kan worden dat de verrommeling van Surinaamse namen en persoonsgegevens door een vloed van publicaties op gang is gekomen na de opstand van 1980. Dat daarbij niet steeds zorgvuldig wordt omgesprongen met gegevens van bekende actoren laat een kleine bloemlezing zien. read on…
Praatjes voor de West: Promotie Jos de Roo
Op vrijdag 12 september verdedigt Jos de Roo zijn proefschrift Praatjes voor de West. De Wereldomroep en de ontwikkeling van de Antilliaanse en Surinaamse literatuur: 1947-1958. Dit gebeurt om 13:00 uur in de Aula van de Universiteit Amsterdam (de Oude Lutherse Kerk aan het Spui). Promotor is Prof. dr. Michiel van Kempen. Toegang vrij. read on…
‘Wat blijft is de onbreekbare kracht van vrouwen’
In memoriam Joan Ferrier
Op Internationale Vrouwendag 8 maart overleed een bijzondere vrouw: Joan Ferrier, voormalig directeur van E-Quality, kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit.
read on…Dieren in de Surinaamse kinderliteratuur: info voor jeugdbegeleiders
door Els Moor
Een Joods kolonisatieplan voor Suriname
door Hans Ramsoedh
Het Saramacca project is een studie over het plan van de Freeland League for Jewish Territorial Colonization (Liga) om dertigduizend Joden in de naoorlogse periode in Suriname te vestigen. De jurist en oud-Nederlandse diplomaat Alexander Heldring promoveerde eind 2010 op deze studie.
Rechts: de oprichter van de Freeland League, Isaac Nachman Steinberg in 1918
Als diplomaat op de Nederlandse ambassade in Polen begin jaren zeventig leidde Heldring een afdeling die verantwoordelijk was voor de afgifte van Israëlische visa aan Poolse Joden die door het communistische regiem het leven ernstig zuur werd gemaakt. Op verzoek van Jeruzalem behartigde de Nederlandse ambassade in Warschau de belangen van Israël. Begin jaren tachtig was Heldring werkzaam op de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Zijn aandacht werd getrokken door een bladzijde in de Encyclopedie van Suriname waarin summier naar het Joodse kolonisatieplan van de Liga in Suriname werd verwezen. Na zijn uittreden uit de diplomatieke dienst wilde hij een politieke thriller over dit kolonisatieplan schrijven. Uitgevers toonden echter geen interesse en Heldring besloot het hele onderwerp van een historische en feitelijke kant te beschrijven.
De Liga werd in 1935 in Engeland opgericht tegen de achtergrond van de steeds ernstiger wordende Jodenvervolging door de Nazi’s. Zij zocht naar een dunbevolkt gebied waar Joodse kolonisten zich zouden kunnen vestigen zonder daarbij te streven naar een onafhankelijke Joodse staat. Op grond van deze doelstelling noemde de Liga zich ‘territorialistisch’, dit in tegenstelling tot de zionisten die wel naar een onafhankelijke Joodse staat streefden. Palestina was voor de Liga geen optie, omdat het nog onder een Volkenbondmandaat van de Britse regering stond, die een beperkt toelatingsbeleid voor Joden toepaste. Met haar doelstelling werd de Liga de concurrent van de zionisten. De laatsten vreesden namelijk dat de Britse regering (en later de Verenigde Naties) de territoriale plannen van de Liga als een acceptabel alternatief voor een Joodse staat in Palestina zouden beschouwen. Op het hoogste niveau in zionistische kringen werden territoriale plannen van de Liga als een dreiging opgevat. Hun inspanningen richtten zich op het dwarsbomen van de plannen van de Liga. Zo verspreidden zionisten de fabel dat de Liga als doel had van Suriname een Joodse staat te maken die zich van Nederland zou afscheiden.
In Het Saramacca project ligt de focus op het ontstaan en het verloop van de onderhandelingen tussen de Liga en de Surinaamse en Nederlandse autoriteiten en op de factoren die uiteindelijk hebben geleid tot het mislukken van dit plan. Deze studie is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. In de inleiding bespreekt de auteur de keuze van de Liga voor Suriname en de bronnen die hij voor zijn onderzoek heeft gebruikt. In het tweede hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde: een eerder plan van de Liga om vóór de Tweede Wereldoorlog vijfenzeventigduizend Joden in Australië te vestigen, het Plan Mussert uit 1938 van de Nederlandse Nationaalsocialistische Beweging om een Joods Nationaal Tehuis in de Guyana’s te vestigen, de eerste besprekingen tussen de Liga en Nederland en het eerste debat in november 1947 in de Surinaamse Staten.
In het derde hoofdstuk behandelt de auteur de geëmotioneerde debatten in de Staten over de plannen van de Liga en de reacties in de Surinaamse pers. Hoewel de Staten in april 1947 met een kleine meerderheid akkoord gingen met de immigratie van dertigduizend Joodse kolonisten in Suriname was er tegenstand, vooral van de zijde van de Creoolse Nationale Partij Suriname (NPS). Deze partij vreesde een politieke en economische overheersing door de nieuwe Joodse immigranten en een verlies van haar leiderschapsrol in de Surinaamse politiek. De vrees bij de NPS werd ook nog gevoed door de zionisten die, zoals eerder gesteld, hun eigen agenda hadden.
In het vierde hoofdstuk gaat Heldring in op de financiële aspecten van het plan, de toenemende zionistische tegenstand, de groeiende weerstand in Den Haag tegen het kolonisatieplan, de ontwikkelingen in Palestina als gevolg van de stichting van de staat Israël in 1948 en de weerslag daarvan in Suriname. Aanvankelijk enthousiasme van Nederlandse zijde voor het Joodse kolonisatieplan maakte plaats voor groeiende weerstand die onder meer samenhing met de Koude Oorlog. De Nederlandse regering vreesde namelijk dat door de kolonisatie grote groepen politiek ongewenste elementen (lees communisten) Suriname binnen zouden komen.
In hoofdstuk vijf bespreekt de auteur het kantelpunt in het proces rond dit kolonisatieplan, waarna het bergafwaarts ging met de plannen voor het Saramacca-project. Daarbij ging het onder meer om de gewijzigde verhoudingen tussen Nederland en Suriname, de grotere invloed van de NPS in het Surinaamse politieke bestel na invoering van het algemeen kiesrecht in Suriname en spanningen binnen de Freeland League en met name tussen het hoofdkwartier in New York en de officiële vertegenwoordiger van de Liga in Nederland.
In het voorlaatste hoofdstuk behandelt Heldring de laatste fase van het Saramacca-project, een fase die de auteur typeert als ‘gerommel in de marge’. Tot februari 1956 koesterde de Liga de hoop dat het in Suriname nog zou lukken met haar kolonisatieplan. In februari 1956 schreef de toenmalige Surinaamse minister-president Ferrier aan de Liga dat de regering in Paramaribo het kolonisatievoorstel zou bestuderen: ‘Zodra een besluit tot stand is gekomen, zullen we u dit laten weten’ aldus Ferrier (p. 299). Ferrier nam hierna geen actie meer en zijn brief kan worden beschouwd als de slotscène in het drama van het Saramacca project. Hierna viel definitief het doek. Het laatste hoofdstuk is een slotbeschouwing waarin de auteur resumerend ingaat op de deelvragen in de inleiding.
Deze studie kent een aantal omissies. De eerste betreft de bestaansmiddelen van de Joodse kolonisten. Zij zouden zich gaan richten op agro-industriële ontwikkeling. De lezer blijft in het ongewisse wat voor soort agrarische en industriële activiteiten het precies betrof. Een tweede onderbelicht thema betreft de financiën. De Liga verwees naar invloedrijke Joodse organisaties en personen die grote belangstelling toonden voor de oprichting van een fonds, maar heeft nimmer namen van deze organisaties genoemd. Hoe serieus waren deze toezeggingen? Heldring gaat hier al te makkelijk aan voorbij door te stellen dat er geen financiers over de brug zouden komen zolang er geen bindende overeenkomst met de Surinaamse en/of Nederlandse regering bestond. De Liga had de totale kosten begroot op dertig miljoen dollar, dat wil zeggen duizend dollar per persoon, een irrealistisch bedrag voor een kolonisatie van een groep met een dergelijke omvang. En hoe zat het met het levensonderhoud in de beginperiode van de kolonisatie? De kosten gaan immers voor de baat uit. Een derde punt dat onderbelicht blijft, betreft de werving van Joodse kolonisten uit de overlevingskampen en uit Oost-Europa. Onduidelijk blijft hoe de Liga dacht de kolonisten te werven en te vervoeren naar Suriname. Een laatste aspect dat eveneens onderbelicht blijft en dat de slagingskans van dit kolonisatieplan zeer zeker in negatieve zin zou hebben beïnvloed, betreft de relatie met de concurrerende en invloedrijke zionistische beweging die zowel vóór als na de stichting van de staat Israël als doel had zoveel mogelijk Joden naar de nieuwe Joodse staat over te brengen. Het is niet ondenkbeeldig dat de kolonisatieplannen van de Liga bij een effectuering zouden zijn gedwarsboomd door de zionistische beweging, zoals zij dat in een eerder stadium had gedaan. Was het kolonisatieplan van de Liga daarom niet meer dan een hersenschim van enkele idealisten met oprechte en humanitaire bedoelingen? Na lezing van deze studie ben ik, in alle voorzichtigheid, geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden.
Ondanks deze tekortkomingen heeft de auteur een lezenswaardige studie geschreven. Heldring is erin geslaagd het Joodse kolonisatieplan in Suriname, zoals hijzelf schrijft, onder het vloerkleed van de geschiedenis te voorschijn te halen en een plek te geven in de Surinaamse, Nederlandse en Joodse historiografie. Een interessante vraag is uiteraard hoe de geschiedenis van Suriname zou zijn verlopen als het kolonisatieplan van de Liga wel was gelukt. Maar dit is meer een thema voor speculatieve fictie of een politieke thriller.
Alexander Heldring, Het Saramacca project; Een plan van joodse kolonisatie in Suriname. Hilversum: Verloren, 2011. 348 p., ISBN 978 90 8704 207 3, prijs € 35,00.
[uit Oso, 2011, nr. 2]
Zie ook The Saramacca Project
Waarom Surinamers beter Nederlands spreken dan Antillianen (2)
door Fred de Haas
Factoren die het gebruik van het Nederlands in Suriname stimuleerden
De Surinaamse assimilatiepolitiek werd flink gesteund door de Creoolse (in Suriname: inwoners van Afrikaanse origine) elite. Omdat er veel Creoolse kinderen in de stad Paramaribo woonden en de meeste Hindustani en Javanen in de buitendistricten, kregen de Creoolse kinderen het Nederlands makkelijker onder de knie dan de kinderen van de twee andere groepen. In de stad werd immers het beste onderwijs gegeven. En de affectie voor het Nederlands in de Creoolse bevolkingsgroep is sindsdien altijd blijven bestaan.
Het onderwijs in het Nederlands werd sterk bevorderd door Bestuur, wetgeving, missie, de kerk, de Sticusa (1955) en de media.
Ferrier
De latere president Ferrier had in zijn proefschrift (1950) al aangegeven dat hij de mening was toegedaan dat de taal met het meeste sociale prestige – in zijn ogen dus het Nederlands – moest worden gebezigd in het onderwijs. Bovendien was het Nederlands de beste keus omdat de keus voor een andere onderwijstaal maar animositeit zou opwekken bij de andere bevolkingsgroepen. Een bijkomend voordeel was dat de Creools-Surinaamse en Hindoestaanse bovenlaag al vertrouwd was met het Nederlands. De heer Ferrier zorgde er ook voor dat er een kleuterklas vóór het basisonderwijs werd opgericht waar de kinderen alvast konden wennen aan het gebruik van de Nederlandse taal, waardoor ze makkelijker het begin van het basisonderwijs zouden kunnen volgen. Voor die kleuterklassen werden speciale leerkrachten opgeleid.
Albert Helman
Ook de Surinaamse schrijver Albert Helman (ps. van Lou Lichtveld, die minister van onderwijs was van 1949-51) zei op een congres in 1956 dat het een conditio sine qua non was dat elke Surinamer minstens één cultuurtaal goed zou moeten kennen. En dat was nu eenmaal het Nederlands.
Standaardnederlands
In 1962 werd er, op initiatief van de Sticusa en de Surinaamse regering, een Taalbureau in het leven geroepen dat zich bezig zou gaan houden met de opleiding in de Nederlandse taal. In 1963 werd er op een congres van taalleraren besloten dat het Standaardnederlands de norm moest blijven. Wel moet worden gezegd dat men tolerant stond ten opzichte van de Surinaamse variaties op het Standaardnederlands. In 1967 kwam er een volledige, gedegen MO-opleiding die veel taalleraren aan het voortgezet onderwijs heeft afgeleverd.
Algemeen Leerplan
In 1965 verscheen het Algemeen leerplan voor het gewoon lager onderwijs in Suriname dat een ‘stabiele tweetaligheid’ beoogde met als doel ‘…enerzijds om de leerlingen uit te rusten tot volledige actieve en passieve deelname aan de eigen Surinaamse cultuur, voor zover die uitdrukking vindt in het Nederlands en anderzijds de leerlingen de sleutel te verschaffen tot de voor hen vreemde Nederlandse cultuur’. Verder zou het Nederlands moeten worden onderwezen als een vreemde taal, een voorschrift waar tientallen jaren de hand mee werd gelicht. Men bleef immers gebruik maken van moedertaalmethodes die uit Nederland werden ingevoerd. Tegen het einde van de 20e eeuw kwam hierin eindelijk verandering.
Venetiaan
De heer Venetiaan, de voormalige president van Suriname stelde in het voortgezet onderwijs het Nederlands en Engels verplicht. De andere talen werden facultatief. In 1974 schreef de heer Venetiaan in een nota dat op lange termijn wellicht het Nederlands als officiële voer- en schooltaal zou worden vervangen door een andere.
Conclusie
Deze geschiedenis maakt duidelijk dat het Nederlands in Suriname betere kansen heeft gehad dan het Nederlands op de Antillen. Het gebruik ervan werd in Suriname aan alle kanten gestimuleerd en de bevolking werd gemotiveerd om zich het Nederlands eigen te maken om goed te kunnen functioneren in de Surinaamse maatschappij en voorbereid te zijn op verdere studie.
[vervolg klik hier]