blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Fanon Frantz

Tango Karibeño (2)

door Fred de Haas

De slavernijgeschiedenis moet, zegt de Martinikaanse schrijver Aimé Césaire, zo worden onderwezen dat kinderen er geen complex aan overhouden en dat er geen haatgevoelens worden gekweekt ten aanzien van Europeanen. Ook moet worden vermeden dat door een suggestieve manier van vertellen kinderen in een slachtofferrol worden gepraat. Wederom de verantwoordelijkheid van de leerkrachten en hun opleiders. read on…

Why Caribbean History Matters

by Lillian Guerra

Over the years, I have had dozens of conversations on the question of whether Caribbean history “really matters” and for whom it matters. I’ve heard the region’s history dismissed due to the relative size of Caribbean societies, historians’ supposedly excessive preoccupation with slavery, and a questioning of what lessons can be learned from such allegedly dysfunctional societies. read on…

Bolo ta di pueblo (6 en slot)

Fred de Haas over Frantz Fanon

Geweld en ‘Nation Building’

Frantz Fanon was geen gewelddadig persoon, geen voorstander van geweld. De toon in Les damnés de la terre kan soms oorlogszuchtig klinken, maar we moeten begrijpen dat Fanon de eerste was die begreep dat een vorm van geweld genezend kan werken voor mensen die onderdrukt zijn.

De Franse filosoof Jean-Paul Sartre, die het Voorwoord schreef van  Les damnés de la Terre in de uitgave van 1961, drukte zich in dit opzicht wel heel fel uit:

‘Je moet doden: met het elimineren van een Europeaan sla je twee vliegen in één klap’.

read on…

Bolo ta di pueblo (5)

Fred de Haas over Frantz Fanon

Schuldgevoel: niet nodig
Bijna niemand onder de weldenkende mensen in de zwarte/gekleurde gemeenschappen binnen en buiten Afrika zit erop te wachten dat degenen die zich in het verleden schuldig hebben gemaakt aan kolonisatie en slavenhandel snikkend op de knieën vallen en berouwvol om vergiffenis smeken. Van belang is alleen dat nu en in de toekomst iedereen met hetzelfde respect wordt behandeld, dat de historische waarheid niet wordt verdoezeld en dat nieuwe generaties zich bewust blijven van wat er in het verleden is gebeurd.
Op bladzij 185 van Peau noire, masques blancs zegt Fanon zelf: ‘Ik, gekleurde mens, heb niet het recht om de blanke man een schuldgevoel tegenover mijn ras op te dringen. Ik, gekleurde mens, heb niet het recht om na te denken over middelen die het mij mogelijk zouden maken om het gevoel van eigenwaarde van de oude Baas te vertrappen […]. Moet ik soms van de blanke man van vandaag vragen zich schuldig te voelen over de slavenhandel van de 17eeeuw?’ read on…

Bolo ta di pueblo (4)

Fred de Haas over Frantz Fanon    

Op een Nederlands forum voor Creolen vond ik de volgende twee uitspraken uit 2011:   – ‘Ik vindt het triest dat sommige creoolse of hindoestaanse vrouwen hun gezicht bleken. Soms zie ik dames die ik nog ken uit mijn schooltijd en ik weet dat ze van nature donker waren. Maar plotseling zie je ze na jaren met een lichtere tint in hun gezicht terwijl de rest van hun lichaam nog donker is. Of ze bleken hun hele lichaam. Hebben deze mensen een complex of zo? Waarom kan je niet mooi zijn als je donker bent? Weten ze niet dat het bleken van je huid heel gevaarlijk is? Nep om te zien man!’ – ‘de media maakt ons nog steeds wijs dat je niet mooi ben als je donker ben’   Fanon was het hiermee eens en vond dit soort gedrag (zoals het gladmaken van kroeshaar en bleken van de zwarte huid) ook ongelofelijk dom.  

Julian Coco en Helmin Wiels

Ik herinner mij in dit verband (nooit ontkennen dat je zwart bent) de gewoonte van Julian Coco, de onlangs overleden zwarte meestergitarist uit Curaçao, om een kamer vol blanken binnen te komen met de woorden: ‘wie wil er een kus van deze zwarte lippen?’ Julian wist dat de mensen hem erg zwart vonden en, geestig als hij was, nam hij altijd de vlucht naar voren. Hij was iedereen vóór door de aandacht te vestigen op zijn kleur en kreeg altijd de lachers op zijn hand. Dat had, vond ik, altijd iets tragisch. Maar zo deed Coco het nu eenmaal en, in zekere zin, was dat een effectieve zelfbescherming. Julian Coco had trouwens helemaal geen hekel aan de Hollanders. ‘Ik heb een zwak voor die Makamba’s, ’ zei ie altijd. Hij was trouwens met een getrouwd.  

Iemand die ook zijn kleur niet onder stoelen of banken stak was Helmin Magno Wiels, de leider van de Curaçaose volkspartij, de Partido Soberano. Herinnert u zich nog dat Helmin een video-opname had laten maken waarin hij achter tralies een banaan zat te eten? Hij deed dit om op een meedogenloze – maar geestige – manier te laten zien hoe blanken over zwarten konden denken. Dat tafereel (ik heb er verschrikkelijk om moeten lachen) was duidelijk geïnspireerd door wat Fanon schreef op bladzij 90 van Peau noire, masques blancs (een boek dat Helmin Wiels waarschijnlijk in een Nederlandse of Engelse vertaling  onder zijn hoofdkussen had liggen):    

‘Ik wierp een objectieve blik op mezelf, ontdekte mijn zwartheid, mijn etnische eigenschappen en op mijn schedel voelde ik woorden beuken als: kannibalisme, achterlijkheid, fetisjisme, raciale gebreken, slavenhalers en vooral, vooral de reclameboodschap ‘Y’a bon Banania!’  

Y’a bon Banania

Toen ik in mijn jonge jaren veelvuldig gebruik maakte van de Parijse metro viel me altijd één affiche op dat op elk station minstens één keer voorbijflitste. Dat affiche was banaangeel en er stond een forse, zwarte soldaat op die lachend de boodschap ‘Y’a bon Banania’ ( = wat is die Banania toch lekker!) verkondigde. Het feit dat ik me dat nu nog steeds herinner betekent dat de reclamejongens van 1912 – zo oud is het merk Banania al –  voortreffelijk werk hadden gedaan.   Drie jaar lang heeft er op het Banania affiche uit 1912 een Antilliaanse vrouw gestaan, maar in 1915 werd ze vervangen door een zwarte Senegalese soldaat. Dat was de man die ik steeds had gezien in de ondergrondse. De slogan ‘Y’a bon Banania’ was een verzonnen soort pidgin-Frans dat Afrikanen en Antillianen geacht werden te spreken als ze hun Creoolse taal gebruikten. Het product Banania was een chocoladedrank in poedervorm van cacao, bananenmeel, tarwe, honing en suiker. Wel lekker. Je kon het met melk koken en het was in tien minuten klaar. Het was voedzaam en prima geschikt voor het leger.  

De soldaat op de affiche beantwoordde volledig aan het beeld dat de gemiddelde blanke zich toen maakte van de ‘neger’: een vriendelijke maar domme Afrikaan met dikke lippen en een grote mond die nogal onnozel lachte en eruitzag als een groot soort kind. En hij sprak natuurlijk (!) geen algemeen beschaafd Frans. Kortom, hij was het perfecte symbool van de Creools sprekende onderdaan uit de Franse koloniën. De tekening wekte de lachlust op en zorgde ervoor dat het product Banania gretig aftrek vond bij het grote publiek.   De firma heeft die reclame lang weten te handhaven en pas in 2011 vaardigde de rechtbank van Versailles op verzoek van de  ‘Beweging  tegen het racisme en voor de vriendschap tussen de volken’ het verbod uit   om het product Banania nog langer te verkopen met de slogan ‘Y’a bon’. Op straffe van 20.000 euro per overtreding per dag.  

Fanon merkte al op dat de zwarte man op die affiche eigenlijk gereduceerd was tot een voorwerp temidden van andere voorwerpen.   Wie het Banania-effect wil vergelijken met de Zwarte Piet discussie in Nederland is ver van huis. Zolang er nog niet op elk treinstation in Nederland 24 uur per dag een Zwarte Piet en een Sinterklaas te zien is valt het allemaal nogal mee in onze gebieden.  

Racisme en intolerantie

Vreemdelingenhaat, racisme en intolerantie zijn verwante zaken die meestal moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden. Tegenwoordig schuilen ze nog wel eens onder de vlag van ‘strijd tegen het terrorisme’. Die camouflage werkt goed, want niemand wil natuurlijk terrorisme, behalve de terroristen zelf.   In Nederland zijn velen bang voor ‘geestelijke terreur’ van de kant van fanatieke Moslims en zijn daarom gauw bereid beledigende opmerkingen aan het adres van moslims te vergoelijken. De Nederlandse PVV politicus Wilders heeft ooit voorgesteld belasting te heffen op het dragen van Islamitische hoofddoekjes onder de naam ‘Kopvoddentax’. Met dit verbaal nogal beledigende voorstel heeft hij de vrije meningsuiting wel erg hoog in het vaandel geheven. Vanwege dit soort uitspraken wordt hij dag en nacht bewaakt. Obsessie, ijdelheid en moed gaan bij hem hand in hand. Opvallend is ook zijn laatste politieke streek: een anti-islamsticker die je bij hem kan bestellen. De sticker stelt de vlag van Saoedi-Arabië voor met daarop een Arabische tekst die o.a. de volgende inhoud heeft: “De Islam is een leugen. Mohammed is een boef’.  

Dit lijkt me niet de juiste manier om geesten rijp te maken voor een open discussie. Wat zou hij ervan zeggen als ze in Saoedi-Arabië gingen rondlopen met de Nederlandse vlag waarop stond: ‘Jezus is een oplichter en de Paus is zijn profeet’?   Het vervelende bij Wilders is dat ie ook wel eens gelijk heeft met zijn uitspraken. Zo is hij van opvatting dat je niet zó tolerant moet zijn dat je anderen de volledige vrijheid moet geven om intolerant gedrag te vertonen. Geen speld tussen te krijgen…    

Frantz Fanon stelde in zijn tijd dus al vast dat racisme, intolerantie en geweld overal aanwezig waren. In zijn tijd kreeg de Franse schrijfster Simone de Beauvoir nog een officiële waarschuwing omdat ze gearmd met de zwarte schrijver Richard Wright over straat liep.   Europa en Amerika blijven ook heden ten dage gewelddadig en racistisch. Denk aan de massamoord in het voormalige Joegoslavië. Denk aan de Verenigde Staten waar nog altijd stadswijken zijn waar alleen zwarten, Spaanssprekende Latijns-Amerikanen of Aziaten wonen. En nog niet zo lang geleden, in 1991, speelde de zaak Rodney King, de zwarte jongeman die op sadistische wijze werd afgeranseld door blanke politieagenten die hiervoor niet werden veroordeeld…  

Een donkere president Obama helpt wel een beetje en de woorden die hij in 2008 als presidentskandidaat richtte tot de Afro-Amerikaanse gemeenschap waren ongetwijfeld oprecht gemeend:   ‘[…] in feite hebben we geen keus als we willen voortgaan op de weg van een betere saamhorigheid. Voor de Afro-Amerikaanse gemeenschap betekent dit dat we de last van ons verleden moeten accepteren zonder er slachtoffer van te worden, dat wil zeggen dat we echte rechtvaardigheid moeten blijven eisen in alle aspecten van het Amerikaanse leven’.  

Meer dan vijftig jaar geleden zei Frantz Fanon hetzelfde en de omstandigheden waarin hij toen verkeerde waren heel wat slechter. Nog steeds heeft zijn boodschap niets aan kracht ingeboet en die boodschap geldt ook voor Latijns-Amerika waar de zwarte, gekleurde en Indiaanse gemeenschappen nog altijd zwaar worden gediscrimineerd (o.a. in Brazilië, Colombia, Peru enz.).  

[wordt vervolgd]

Bolo ta di pueblo (3)

Fred de Haas over Frantz Fanon
Het witte ‘ideaal’ en de ‘Makamba Pretu’
Europa, het rijke Westen, is in de verbeelding van de zwarte en gekleurde mens altijd een paradijs geweest. En de kleur ‘wit’ werd van oudsher (en nog steeds) geassocieerd met Europa en het ‘ideaal’. Fanon: ‘Voor een zwarte is er slechts één bestemming. En die heeft een witte kleur (Peau noire…, p. 139)’.
Het beste bewijs voor deze stelling is het verschijnsel dat veel gekleurde mensen in de loop der tijden hebben geprobeerd het witte ideaal van taal en cultuur zoveel mogelijk te verinnerlijken. Zo iemand noemde/noemt men op Curaçao een Zwarte Hollander, een Makamba Pretu.
De Makamba Pretu is het volmaakte product van de volmaakte kolonisatie.
De Curaçaose schrijver Frank Martinus die in zijn Afscheid van de Koningin (De Bezige Bij, 1975) een amusante en meedogenloze analyse maakte van het hypocriete postkoloniale denken schrijft over die ‘gearriveerde Neger’ het volgende (Afscheid van de Koningin, p. 97): “Die gearriveerde Negers beschikken soms over vooroordelen over hun eigen mensen, die alles slaan wat je uit de mond van de meest domme blanke kunt optekenen. Ze beschikken ook steevast over de simpele, liberale filosofie: wie hard werkt (en spaart) komt er altijd, een filosofie die natuurlijk heel moeilijk is te ontzenuwen als ze de algemene deugdelijkheid ervan alleen maar met zichzelf willen bewijzen: ‘Kijk-maar-naar-mij’. […]. Het vervelendste bij dit alles is, dat je nooit met al te harde argumenten hun illusies kunt doorprikken omdat je je hoe dan ook een beetje solidair met ze blijft voelen. Niet vanwege hun kleur, nee, maar omdat je weet dat ze niet zo lang geleden nog arm moeten zijn geweest.”
Op alle Caribische eilanden zijn er voorbeelden van dit fenomeen te vinden. Ook op de Franse Antillen waar de schrijfster Mayotte Capécia voor Fanon gold als een van die zwarte figuren die zo dicht mogelijk tegen de blanken en hun westerse cultuur wilden aanschurken en de blanken allerlei prachtige eigenschappen toedichtten.
Fanon gruwde van mensen die uit infantiele overwegingen een blanke man of vrouw aan de haak wilden slaan. Hij zegt nogal bot: ‘De liefde is verboden terrein voor de Mayotte Capécia’s van alle landen’ (Peau noire… p. 36). Niet dat die uitspraak veel heeft uitgehaald.
Een groot aantal Antillianen, bijvoorbeeld, zijn in die tijd om studieredenen de Oceaan overgestoken en in Nederland getrouwd met blanke vrouwen. Terug op Curaçao moesten ze spitsroeden lopen onder de spottende blikken van hun landgenoten (bij die Nederlandse vrouwen had je immers geen ‘pakkes’) en soms duurde het niet lang of zo’n huwelijk liep op de klippen.
Onbewust wilde men door dat soort gemengde huwelijken het ‘zwarte ras witter maken’. Op Curaçao heette dat ‘drecha rasa’ (= het ras / de kleur verbeteren) en in Latijns-Amerika heeft men het over ‘afinar la raza’, wat op hetzelfde neerkomt. Fanon had er een eigen, spottende term voor: ‘lactification’ (= vermelking). De kleur van melk is bekend.
Wat Fanon dacht van de ‘Makamba Pretu’, de zwarte die van binnen wit was, heeft hij op niet mis te verstane wijze te kennen gegeven. Een voorbeeld uit Afrika.
Een van de Afrikaanse leiders op wie hij vanwege diens ‘witte’ gedrag heftige kritiek had, was de voormalige, zwarte President van Ivoorkust, Félix Houphouët-Boigny (1905-1993) die hij beschouwde als een ‘stroman’ en een ‘handelsreiziger’ voor het Franse kolonialisme in Afrika: ‘Als een gekoloniseerde als de heer Houphouët-Boigny niet langer denkt aan het racisme, aan de ellende van zijn volk en aan de schaamteloze exploitatie van zijn land en zelfs niet meer in staat is om gehoor te geven aan de in zijn onderdrukte volk kloppende hartslag van de bevrijding en bovendien alle macht namens zichzelf uit handen geeft aan Bigeard en types als Massu (Franse generaals, FdH), moeten we niet aarzelen te zeggen dat we hier te maken hebben met verraad, medeplichtigheid en een verkapte aansporing tot moord’ (Pour la Révolution africaine, p. 120).
In sterk afgezwakte vorm zou je deze kritiek ook kunnen toepassen op figuren uit de vroegere Antilliaanse politiek van na 1954.
Toch moeten we niet vergeten dat ook deze mensen kinderen van hun tijd waren en hen achteraf niet te hard vallen om hun houding. Zoals Fanon al zei: het is beter om je niet bezig te houden met wat er allemaal in het verleden is vertoond en het verdient de voorkeur om door te gaan en aan de toekomst te werken.
Tegenwoordig proberen jongeren in Afrika vanwege een schrijnend gebrek aan mogelijkheden om zich te ontwikkelen via een relatie met een blanke Europeaan/ Europese naar Europa te komen. Internetcafé’s worden om die reden druk bezocht. Als ze contact maken hebben ze vaak geen idee wat daarachter verborgen kan zitten. Dat kunnen heel goed seksueel gestoorden zijn of schurken die hen in een prostitutienetwerk willen lokken onder mooie beloftes van andersoortig werk. Jonge Afrikaanse vrouwen gaan op die manier een duistere toekomst van moderne slavernij tegemoet, een nachtmerrie waaruit ze bijna niet meer kunnen ontwaken.
Ook jonge, Afrikaanse mannen proberen zo aan een miserabel leven in hun land te ontsnappen. Hun ultieme doel is een visum voor Europa te bemachtigen. Ook zijn ze bereid tot concessies en te trouwen met alle blanke vrouwen die maar voorhanden zijn.
In zijn hoedanigheid van psychiater zegt Fanon: ‘de zwarte lijkt in zijn gedrag op een geobsedeerd type mens. […] de gekleurde mens probeert zijn identiteit te ontvluchten en zijn aanwezigheid op de wereld tot nul te reduceren’ (Peau noire…, p. 48).
Fanon zag in Frankrijk genoeg voorbeelden van jonge Afrikanen die voor een visum zelfs bereid waren om van seksuele oriëntatie te veranderen: ‘in Europa hebben we een paar vrienden aangetroffen die pederast zijn geworden. Passieve pederasten, weliswaar. In dat geval was er geen sprake van een neurotisch soort homoseksualiteit; het was voor hen gewoon een middel waar ze hun toevlucht toe namen zoals anderen souteneur werden’. (Peau noire…, p. 146).
Ook haalt Fanon voorbeelden aan van het gedrag van Antillianen die geobsedeerd zijn door hun verlangen om seks te hebben met een blanke vrouw: ‘als ze nog maar net in Le Havre (een havenplaats in Noordwest Frankrijk, FdH) zijn aangekomen, gaan ze naar de bordelen. En als ze dan dat inwijdingsritueel tot de ‘echte mannelijkheid’ hebben volbracht, nemen ze de trein naar Parijs’ (Peau noire…, p. 58). Een paar bladzijden verder zegt hij wat ie ervan denkt: ‘deze seksuele mythe – het zoeken naar een blank lichaam – mag niet langer vanwege een vervreemde psyche een levend begrip voor elkaar in de weg staan’. (Peau noire…, p. 66).
De zwarte mens moet, zegt Fanon, dus nooit ontkennen dat hij zwart is. Dat is verraad aan zichzelf en leidt tot ontgoocheling. Tegenwoordig zien we nog steeds symptomen van dat verlangen om blank te willen zijn. In de Amsterdamse Bijlmer zijn tal van (verboden) middeltjes achter de toonbank te koop om een zwarte huid lichter van kleur te maken. En er wordt nog steeds druk gebruik van gemaakt…
Een kapster uit de Bijlmer vertelde het volgende aan het Parool (november 2009): de meeste vrouwen met kroeshaar hebben liever geen kroeshaar. Ze willen Europees haar: steil en glad. Het is niet dat ze niet trots zijn op hun afkomst. Het is vooral praktisch: met Europees haar kun je meer kanten op. Maar toch: ze ziet om zich heen dat veel donkere mensen in de Bijlmer bleekmiddelen gebruiken om een blanke huid te krijgen. Vooral Afrikanen hebben graag een lichtere teint. De bleekmiddelen zijn illegaal, kankerverwekkend en overal te koop.
[wordt vervolgd]

Bolo ta di pueblo (2)

Fred de Haas over Frantz Fanon

De racist is erop uit om de Ander te vernederen en, soms, zelfs te doden. We hebben dit gezien bij het geweld van de neo-nazistische en neo-fascistische groeperingen in Duitsland en Rusland dat onwillekeurig doet denken aan de dagen van de Ku-Klux-Klan in de Verenigde Staten.

read on…

Bolo ta di pueblo (1)

Fred de Haas over Frantz Fanon 
Curaçao is nog steeds gewikkeld in een voortgaand dekolonisatieproces, zo niet fysiek dan toch wat de geest betreft. Dat klinkt wat dramatisch, maar we zullen dit fenomeen met een opgewekte zin voor de realiteit bekijken. Het land Pais Kòrsou kan nog altijd met vrucht putten uit het gedachtegoed van de briljante, jonggestorven –  zwarte –  Martinikaanse schrijver Frantz Fanon die deze gedachten heeft neergelegd in zijn in vele talen vertaalde boeken Peau noire, masques blancs (Parijs, Editions du Seuil, 1952), Les damnés de la terre (Parijs, Maspero, 1961) en het postuum verschenen Pour la Révolution africaine (Parijs, Maspero, 1964).
Fred de Haas brengt het – vaak verkeerd begrepen –  gedachtegoed van Fanon in onderstaand artikel krachtig tot leven en nodigt u uit om de wijze en indringende lessen van de kleurling uit Martinique, voor zover dat binnen de Curaçaose context mogelijk is, toe te passen op het eiland dat sinds 1954 worstelt met zijn toekomst en nadenkt over een onafhankelijke status.
De auteur gaat op zoek naar de essentie van de ideeën die een groot en bijna vergeten politiek denker aan de wereld heeft nagelaten in boeken die de weg wezen naar de geestelijke vrijwording van de gekoloniseerde mens. Aan de orde komen o.a. thema’s als onderdrukking, racisme, vervreemding, bewustwording, tolerantie, intolerantie en onafhankelijkheid.
Frantz Fanon, schrijver, arts, psychiater en strijder voor de bevrijding van Algerije uit de koloniale greep van Frankrijk, stierf in 1961 op 36-jarige leeftijd aan leukemie.
door Fred de Haas
De blik van de Ander
Peau noire, masques blancs(Zwarte huid, witte maskers) is een essay waarin we tal van persoonlijk beleefde voorbeelden vinden van het racisme zoals dit tot uiting kwam in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw in Europa en de Europese koloniën. Zo vertelt Fanon op geestige wijze dat hij in een treincoupé in Frankrijk altijd het gevoel had dat ie voor drie telde omdat er naast hem altijd twee plaatsen open bleven…
In die tijd was er gewoonlijk nog sprake van een primitief en openlijk beleden racisme. Alle mensen die een donkere kleur hadden waren min of meer verdacht en alles wat afkeurenswaardig was werd belichaamd door de ‘Zwarte’, de ‘Neger’.
Maar laten we ons niet vergissen. In onze tijd steekt dit openlijk beleden racisme in het ‘beschaafde’ Europa vaak nog brutaal de kop op, hoewel onmiddellijk gezegd moet worden dat de Europese regeringen en landen (Rusland niet inbegrepen) die uitingen van racisme onmiddellijk de kop in proberen te drukken.
Hoewel in Frankrijk een racistische uiting zelfs een delict is waarvoor men vervolgd kan worden, trekt een aantal lieden zich daar heel weinig van aan, getuige wat er in november 2013 gebeurde in verband met de (zwarte) Franse Minister van Justitie Christiane Taubira, de intelligente politica uit Frans Guyana die al twee voortreffelijke wetten op haar naam heeft staan, waaronder de wet op het huwelijk dat in Frankrijk nu ook openstaat voor homoseksuelen. Christiane Taubira zal ongetwijfeld een glimlach van voldoening niet hebben kunnen onderdrukken toen die wet met moeite door het parlement was geloodst. En op die ‘glimlach’ viel een aardig woordspelletje te maken.
Het Franse blaadje Minuteplaatste na de aanvaarding van de Wet een grote foto op de cover met het opschrift: ‘Maligne comme un singe, Taubira retrouve la banane’ (die slimme aap van een Taubira vindt haar banaan / glimlach terug).
‘Avoir la banane’ is een gewone, volkse, Franse uitdrukking voor ‘breed glimlachen’, maar je kan het ook letterlijk vertalen en dan wordt het racistisch met een seksistische connotatie, vooral ook omdat Taubira met een banaan werd afgebeeld. Zelfs een groepje kinderen (!) scandeerde in Angers waar Taubira op bezoek was luidkeels: ‘la guenon, mange ta banane!’ (aap, eet je banaan op!). Een van die kinderen hield voor alle duidelijkheid een bananenschil omhoog. Frankrijk, 2013! Geen misverstand mogelijk.
Maar Minister Taubira was niet van plan zich er druk om te maken en zei: ‘Dat zijn uiterst gewelddadige woorden omdat ze ontkennen dat ik tot de menselijke soort behoor […] Ik kom er zelf wel overheen, maar voor mijn kinderen en mijn verwanten is het heftig, het is heftig voor iedereen die op mij lijkt’.
Een reactie waar Frantz Fanon trots op zou zijn geweest!
Christiane Taubira werd in diezelfde tijd ook nog geschoffeerd door een vrouw die op de lijst stond voor het Front National voor 2014 in Rethel, een gemeente in de Franse Ardennen. Deze vrouw had op haar Facebookpagina naast de foto van Taubira een aapje gezet dat Taubira moest voorstellen op de leeftijd van 18 maanden. Toen Radio France 2 haar om een toelichting vroeg zei mevrouw de kandidate over Taubira: ‘het is een wilde. Als ze over iets belangrijks spreekt op de TV dan glimlacht ze als een duivel […] Uiteindelijk zie ik haar liever tussen de takken van een boom hangen dan in de regering zitten’.
Zelfs het extreem rechtse Front National vond dit te gortig (ongetwijfeld omdat dit kiezers zou kosten) en haalde haar van de lijst.
Iets dergelijks overkwam de (zwarte) minister van Integratie in Italië, Cécile Kyenge Kashetu, van Congolese origine, die sinds 1983 als oogarts werkzaam was geweest in het Italiaanse Modena. In 2013 werd ze benoemd tot Minister van Integratie. Ze was de eerste zwarte Minister in Italië. En dát was kennelijk voldoende reden voor de vice-voorzitter van de Italiaanse Senaat, Roberto Calderoli, om op een feest van zijn (uiterst rechtse partij) de Lega Nord, de volgende uitspraak te doen in aanwezigheid van 1500 mensen: ‘Quando la vedo non posso non pensare a un orango’ (als ik haar zie kan ik niet nalaten om te denken aan een orang-oetang). Calderoli hoefde niet af te treden maar bood wel zijn excuses aan… Ja, ja.
Net als Christiane Taubira hield ook Kyenge de eer aan zichzelf: ‘Ik trek me de woorden van Calderoli niet persoonlijk aan, maar ik word er niet vrolijk van omdat ze zo’n slecht beeld van Italië geven’.
Een ander lid van de Lega Nord, Dolores Valandro, adviseuse van een district, schrijft in hoofdletters op Facebook zei naar aanleiding van een bericht dat een Afrikaan had geprobeerd een Italiaanse vrouw te verkrachten in Genua: “MA MAI NESSUNO CHE LA STUPRI, COSI’ TANTO PER CAPIRE COSA PUO’ PROVARE LA VITTIMA DI QUESTO EFFERATO REATO??????? VERGOGNA!” ( = ‘Waarom verkracht niemand haar (= Cécile Kyenge) eens een keertje, zodat ze begrijpt hoe een slachtoffer van zo’n misdaad zich voelt? Het is een schande!’
Italië 2013! Racisme tot in de ‘hoogste’ kringen.
[eerder verschenen in Amigoe Ñapa, 5 april 2014]
[wordt vervolgd]

De Caribische literatuur neigt naar onafhankelijkheid

door Quito Nicolaas

Dr. Artwel Cain promoveerde in 2007 op een studie naar de sociale mobiliteit van etnische minderheden in Nederland. Daarnaast is hij lange tijd directeur van het Ninsee, het Nationale Instituut voor het Slavernijverleden geweest. In 2009 verscheen onder zijn redactie het boek Tula, de slavenopstand van 1795 op Curaçao met bijdragen van verschillende auteurs. Tegenwoordig zwaait hij de scepter bij de Institute of Cultural Heritage and Knowledge. Vandaag een interview met hem over zijn leesgedrag en de boeken die hij leest.

Hoeveel boeken telt uw collectie?
Ik ga er van uit dat wij meer dan zo’n 1000 boeken hebben, dat zijn inclusief studieboeken en dan geschreven in vijf talen: Engels, Nederlands, Spaans, Frans en Papiaments.

In hoeveel tijd is deze verzameling opgebouwd?
Deze boeken zijn in een periode van ruim 35 jaar verzameld.

Wat is uw favoriete boek?
Mijn favoriete boek is moeilijk te noemen, omdat ik veel boeken ontzettend goed vind, maar als ik toch een moet noemen dan wordt het: Song of Solomon van Toni Morrison. Dat boek heb ik eind jaren zeventig gekocht. Op dat moment was ik vooral een muzikant die belangstelling had in boeken, vooral boeken geschreven door schrijvers uit het Caribische gebied en zwarte Amerikanen.

Ik begon het boek te lezen en was uit het lood geslagen. Ik had nooit eerder zoiets moois gelezen. Zij had ook stukjes van liederen in de tekst opgenomen en zij liet haar karakters praten net alsof ze bezig waren muziekinstrumenten te spelen. Daarna heb ik tot nu toe al haar boeken gekocht en gelezen. Tot dat moment had ik Richard Wright (bekend van Notes of a native son) en James Baldwin (bekend van Go tell it on the mountain) als mijn favoriete schrijvers. Toni Morrison is nog steeds mijn favoriete schrijfster. Uiteraard heb ik ook een aantal van haar essays.

Welke zijn de overwegingen die u neemt bij het kopen van een boek?
Ik ga af van een aantal punten; ken ik de schrijver en haar/zijn werk? Is hij/zij al door vrienden gelezen en hebben ze die aanbevolen? Wat was de toon en inhoud van de recensie die ik in een krant of een tijdschrift gelezen heb? Is deze schrijver een goede verhalenverteller? En tot slot wil ik mijn tijd met deze schrijver doorbrengen?

Welke indeling hanteert u om uw boeken te categoriseren?
Die bestaat in mijn collectie op dit moment niet. Ik ben ruim zes jaren geleden op onze tweede verdieping van een studeerkamer naar de andere verhuisd. Sindsdien heb ik geen tijd vrij gemaakt om alles op de juiste plek terug te zetten net hoe ik dat had in de eerste kamer. Er zijn trouwens in de tussentijd veel meer boeken bij gekomen en die zijn gewoon op de boeken planken voor de anderen gelegd. Wanneer wij na zo veel jaren uit dit huis verhuizen ben ik dan bereid de nieuwe studiekamer netjes in te richten en de boeken nogmaals te categoriseren.

Zijn er ook andere plekken in het huis, waar boeken worden verzameld?
Ja, er zijn andere boeken in de zolderkamer vanwaar ik verhuisd ben. Mijn vrouw Alida Kock heeft ook een werkstudio in huis en daarin zijn ook weer vele boeken.

Leest u naast fictie ook non-fictie of andersom?
In de laatste tien jaar lees ik meer non-fictie dan fictie. Dit vanwege studie en mijn werk. Het zou ondoenlijk zijn op dit moment om ze allemaal te gaan benoemen. De laatste goede fictie dat ik recentelijk heb gelezen is van Maryse Conde: Windward heights. Tussen de bedrijven door lees ik op dit moment Miles een autobiografie van Miles Davis samen met Quincy Troupe. Dat is non-fictie. Het leest ook lekker.

Wanneer leest u meestal, waar en wat (genre) leest u dan ?
Studieboeken lees ik overdag en fictie in het weekeinde of in de avonduren, indien ik thuis ben.

Leest u in het weekend andere boeken dan door de week?
Ja, dat doe ik. Door de week gaat het om wetenschappelijke literatuur en in het weekend leuke boeken, meestal romans.

Behoren tijdschriften ook tot de door u gelezen lectuur?
Op dit moment niet. Ik heb geen tijd ervoor in de laatste jaren vrij gemaakt. Dit is een bewuste keus.

Welk boek zou u voor een tweede keer willen lezen en waarom?
Dat zal Black skin White masks van Frantz Fanon zijn. Ik heb dit boek ruim veertig jaar geleden gelezen. Ik zal het nu beter begrijpen en kunnen analyseren. Intussen heb ik ontzettend veel studies hierover en citaten ervan gelezen. Wellicht is dat een van de redenen dat ik het nog niet herlezen heb. Ik gebruik de tijd om ander werk dat ik nog niet gelezen heb te lezen.

Welk boek beschouwt u als een miskoop en waarom?
Dat heb ik niet. Een boek dat wel in de buurt komt is A Bend in the River door V.S. Naipaul. In dat boek heeft hij een fictief Afrikaans land dat net onafhankelijk was geworden en haar inwoners op een beestachtige wijze neergehaald. Dat was in 1979. Daarvoor had ik al zijn boeken gelezen. Na het lezen van A Bend in the River, kwam ik tot de conclusie dat V.S. Naipaul niet schrijft voor mensen zoals ik en die op mij lijken. Een aantal jaren geleden heb ik A House for Mister Biswas nog een keer gelezen voor een boekenclub die wij in Capelle aan de IJssel hadden, maar daarna heb ik geen boeken meer van hem gekocht en gelezen, behalve Een half leven dat ik in 2001 gratis bij een boekwinkel gekregen heb.

Wie is uw favoriete schrijver/auteur en waarom?
Toni Morrison. Zij weet een verhaal te vertellen en zij heeft veel kennis van zaken. Een van haar boeken, Jazz, vond ik in eerste instantie moeilijk te lezen vanwege de wijze waarop het geschreven is, maar daarna dacht ik het boek niet voor niets Jazz heet.

Wat is zo bijzonder aan de Caribische literatuur?
De Caribische literatuur neigt naar onafhankelijkheid. Men houdt zich niet bezig met “the single story” Dat wil zeggen, datgene wat men denkt dat de lezers in het Westen over het Caribische volk willen lezen. De verhalen zijn meestal herkenbaar. Ze brengen je weer thuis. George Lamming en Maryse Conde zijn twee goede voorbeelden van schrijvers die dit doen. Het zijn twee schrijvers die trouwens nog levend zijn. In het geval van gedichten gaat dat ook op voor wat betreft het werk van Lasana Sekou en Derek Walcott. Uiteraard zijn er veel meer goede schrijvers in de diverse landen en eilanden. Ik kan mij met deze schrijvers identificeren. Ik voel mij thuis bij hun werk.

Hoe kijkt u naar de wereld der wetenschap/letteren?
Zowel bij de wetenschap als bij de letteren dienen Caribische mensen hun eigen verhalen in alle tonen en kleuren zelf te vertellen. Men moet niet meer de fout maken om zich slechts bezig te houden met de ‘master’s narrative’. Men dient de ruimte te nemen en te vullen met de eigen fictie en non-fictie.

Sandew Hira ‘in denial’

door Rolf van der Marck

Na mijn verontwaardigde reactie op de laatste column van Sandew Hira in 2012 op StarNieuws, getiteld Terugblik, was ik blij om vandaag op StarNieuws een weerwoord aan Hira te kunnen lezen van de hand van Hugo Essed, een van de Surinaamse juristen die de nabestaanden van de 8-december-moorden bijstaan, getiteld Amnestie vanuit welk perspectief?

Essed verwijt Hira, auteur van het boek Decolonising the Mind, het thema amnestie “vrijwel geheel te bekijken vanuit een Nederlandse bril”, een pijnlijk verwijt voor wie Sandew Hira ook maar een beetje kent. Waar Hira uitdrukkelijk de door Nederland in 1947 en 1971 verleende amnestie verwerpt voor de tussen 1945 en 1950 in Indonesië begane oorlogsmisdaden, concludeert hij volgens Essed ten onrechte dat Nederland zijn oorlogsmisdadigers beschermt “omdat macht geen moraal kent.”

Essed stelt daar tegenover dat het adagium “macht kent geen moraal” nu juist de eigenlijke rechtvaardiging is voor de Nederlandse regering en de ‘gemiddelde’ Nederlander voor hun amnestie aan zichzelf, “omdat het voor hun werkt als het sussen van een geest die zich historisch collectief schuldig voelt”, er onmiddellijk aan toevoegend dat dit hun amnestie natuurlijk niet minder verwerpelijk maakt. Na erop gewezen te hebben dat Nederland geheel anders staat tegenover Nederlanders die met de Duitsers hebben geheuld en die Nederlandse verzetsstrijders van het leven hebben beroofd, stelt Essed terecht dat een vergelijking met de in Suriname aangenomen Amnestiewet voor de 8-december-moordenaars met de Nederlandse amnestie inzaken Indonesië “behoorlijk mank gaat”, omdat in Suriname in 2012 amnestie is verleend aan Surinamers die Surinaamse verzetsstrijders hebben vermoord.

Concluderend stelt Essed: “De in Suriname in 2012 verleende amnestie wordt in Suriname totaal niet als het collectief dragen van een historische schuld beleefd. Duizenden hebben ondanks intimidaties gedurfd tegen die wet in verzet te komen en tot op heden werkt die wet gelukkig niet. (…) Ik betwijfel daarom of Suriname als natie bereid is voor de 8-december-moorden een collectieve schuld te dragen onder het adagium dat macht nu eenmaal geen moraal kent. Ik denk daarom dat in de traditie van denken van Anton de Kom, Frantz Fanon en Sandew Hira een heel ander kijk op de Amnestiewet 2012 open staat.”

Hira’s antwoord beneden de maat 

Esseds weerwoord werd vanmorgen om 07.00 uur gepubliceerd. Hira’s antwoord daarop kwam veel te snel, vanmiddag om 14.00 uur reeds, en mede daarom zeer teleurstellend. Inhoud en omvang zijn evenzeer teleurstellend, alsof hij er gedachten noch woorden vuil aan wil maken. Hij zegt getroffen te zijn (niet eens pijnlijk) door Esseds reactie, om vervolgens toe te geven dat deze met zijn kernargument dat macht moraal kan verslaan een punt heeft. Opmerkelijk is echter dat hij dan zegt: “Aan dat gevoel zouden we niet moeten toegeven.” Waarom hier opeens ‘we’, en wie zijn die ‘we’, en in welke stroming deelt hij zichzelf hier in?

Alhoewel hij het met twijfel uit, wéét hij dat hij en Essed het niet eens zijn “hoe je tegenover de hele amnestiekwestie moet staan”, om dan voor de zoveelste keer terug te komen op de drie door hem aangegeven mogelijk- heden: de weg van de huidige regering, de weg van een deel van de oppositie en zijn eigen voorstel, namelijk om amnestie laten geven door een waarheidscommissie en een proces van maatschappelijke en morele verwerking van de 8-december-moorden op gang brengen. In feite is het absurdistisch wat Hira hier stelt, want hij wil er kennelijk niet eens aan denken om het recht z’n gang te laten gaan, alsof hij het begrip ‘recht’ niet meer kent.

Al met al een hoogst onbevredigend antwoord van Hira, ik kan me niet aan het gevoel onttrekken dat hij laf probeert weg te kruipen, maar wat hij werkelijk denkt of van zins is blijft volstrekt duister.

His/her Tori over dekolonisatie van de geschiedschrijving

door Els Moor

In juni 2010 kwam het eerste nummer uit van His/her Tori. Het Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek (IMWO) bood de initiatiefnemers onderdak. Jerome Egger, Eric Jagdew en Hilde Neus-van der Putten vormden de redactie. Het doel, geformuleerd in het ‘Ten geleide’ van het nummer: ‘Het tijdschrift wil een forum zijn voor zowel docenten geschiedenis als studenten om te publiceren over de Surinaamse geschiedenis in de breedste zin van het woord […] Er wordt gezegd dat wij zelf onze geschiedenis moeten (her)schrijven. Er is nu een gelegenheid om dat inderdaad te doen.’    

Het is een geweldige prestatie van de redactie dat het tijdschrift nog bestaat. Vorige week kwam keurig op tijd nummer 3 uit. Je kunt wel mooie idealen hebben in dit land, maar de uitvoering ervan volhouden? Dat heeft deze redactie gedaan en daarvoor verdienen ze een groot compliment, temeer daar de kwaliteit alleen maar toegenomen is. Het tijdschrift ziet er aantrekkelijk uit, in A4-formaat, met een herkenbaar omslag en functionele illustraties. Bij elk artikel zijn bovendien de geraadpleegde bronnen duidelijk en correct vermeld.   Dit derde nummer is een themanummer. Centraal staat de vraag wat er in Suriname gebeurd is op het gebied van geschiedschrijving en opleiding van leerkrachten geschiedenis. Binnenkort start de bacheloropleiding geschiedenis aan de Anton de Kom Universiteit. Dat is een mooie aanleiding om een momentopname te maken van de ontwikkeling op het gebied van de geschiedschrijving en het geschiedenisonderwijs in Suriname. Behalve vijf artikelen in het kader van dit thema worden twee historici die lang hebben meegedraaid, in het zonnetje gezet: Eugène Gessel en ‘goeroe boeroe’ André Loor. Terecht: zij betekenen veel binnen de ontwikkeling van de eigen vastlegging van de Surinaamse geschiedenis.    

Het eerste artikel, van Eric Jagdew, slaat meteen de spijker op de kop met de titel: ‘Dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving’. Waarom is de dekolonisatie op dit gebied uitgebleven? Jagdew geeft een overzicht van de geschiedschrijving over de kolonie Suriname vanaf de 18de eeuw tot nu, bijna 37 jaar onafhankelijk. Waarom is er na de onafhankelijkheid zo weinig eigen geschiedschrijving uit de bus gekomen? Hierover bestaan verschillende meningen. Een voorbeeld: verscheidene wetenschappers in Nederland, onder anderen Gert Oostindie, beweerden in een publicatie van 1999 dat ‘Suriname meer consumeert dan produceert op dit gebied’. Sandew Hira gaf deze vraag een andere dimensie in 2009 door de beschuldiging aan Nederlandse historici dat ze ‘wetenschappelijk kolonialisme’ bedrijven. In een eigen artikel in dit nummer van His/her Tori gaat Hira dieper in op het begrip dekolonisatie, door de Franstalige ‘décoloniseur’ Frantz Fanon erbij te halen en zijn opvattingen en geschriften te vergelijken met wat er in Suriname gebeurt. Dekolonisatie is een kernbegrip binnen de stof  van deze His/her Tori.  

In zijn artikel geeft Jagdew veel overzichtelijke informatie over wat er sinds de 18de eeuw allemaal is vastgelegd en hoe dat gebeurde. Een belangrijk voorbeeld: tussen 1789 en 1955 zijn er 90 almanakken verschenen met veel informatie. Momenteel worden ze gedigitaliseerd. Binnen de Surinaamse ontwikkeling is de oprichting van de Surinaamse Historische Kring (SHK), in 1951 al, een belangrijke stap. Belangstelling kweken binnen Suriname voor de eigen geschiedenis en die van anderen is de kerndoelstelling van deze organisatie. Toen al werd aangedrongen op een eigen Nationaal Archief dat aan al de professionele voorwaarden zou moeten voldoen om het eigen archiefmateriaal te herbergen. Het feit dat het archiefmateriaal van de Surinaamse historie in Nederland was opgeslagen, was ook een minpunt dat de eigen ontwikkeling hier tegenwerkte. Mede door de grote inzet van Maurits Hassankhan is nu bereikt dat er in Paramaribo een Nationaal Archief is dat aan alle eisen voldoet en dat archiefmateriaal uit Nederland hier zijn plaats krijgt. Wetenschappers, leerkrachten en studenten kunnen voor hun onderzoek vaak al terecht in het Nationaal Archief aan de Jagernath Lachmonstraat. Ook Maurits Hassankhan noemt de grotere mogelijkheid tot onderzoek door het archief en Rita Tjien Fooh-Hardjomohamed, hoofd van het archief, besteedt er een artikel aan. Ze beschrijft de voorwaarden waaraan het archief moest voldoen, die Nederland stelde als medefinancier voor de bouw van het Nationaal Archief.      

Het artikel van Eric Jagdew geeft veel inzicht in wat er gedaan wordt in verband met de dekolonisatie van de geschiedschrijving en wat de problemen hierbij nog steeds zijn. Tekort aan wetenschappers die onderzoek kunnen doen vooral. Doordat er te weinig leerkrachten zijn voor de verschillende opleidingen, moet iedere historicus lesgeven. Hopelijk vermindert dit probleem binnenkort. De masteropleiding geschiedenis start immers aan de universiteit met 15 studenten. Over enkele jaren zal er meer mogelijk zijn. Over onderzoek gesproken: een probleem dat niet naar voren komt is dat van de recente geschiedenis, met name van de jaren ’80. De waarheid zal boven tafel moeten komen om vooral de jeugd inzicht te geven in onze recente geschiedenis. Een officiële uitspraak in de rechtszaak betreffende de Decembermoorden zou al een hele stap zijn.       In Maurits Hassankhans artikel is het belangrijkste onderwerp het Nationale Geschiedenissymposium van 1985. Behalve dat zijn er veel overlappingen met het artikel van Jagdew. Hij zou ‘het kort houden’, maar zijn bijdrage telt toch 13 pagina’s. Vanuit het symposium werden er veel aanbevelingen gedaan aan de regering, op het gebied van het archiefwezen (is gerealiseerd), onderwijs, goede investering van krachten in curriculumontwikkeling, met name wat betreft de samenstelling van geschiedenisboeken voor voj en vos (van voj is gerealiseerd), trainingen van leerkrachten, enzovoort. Ook werd aandacht gevestigd op het belang van ‘oral history’ en training in onderzoekstechnieken op dat vlak. Er zijn veel positieve ontwikkelingen geweest, maar de dekolonisatie van de geschiedenis is nog niet voltooid, aldus Hassankhan. De verschuiving van de geschiedschrijving vanuit het buitenland naar Suriname is daarbij een belangrijk punt.    

Het artikel van Jerome Egger gaat over de geschiedenisopleiding van het IOL. ‘Een dynamische opleiding’ staat al in de titel. Egger hield in 1996 het openingscollege van de opleiding, dat nooit gepubliceerd is. Hij gebruikt gegevens uit dat college voor zijn artikel. Hij beschrijft vooral hoe het geschiedenisonderwijs in Suriname, vooral aan toekomstige leerkrachten plaatsvond. Het Didactisch Instituut (DI), opgericht in 1966 neemt daarbij een belangrijke plaats in. In 1969 kwam de naamsverandering van DI naar IOL. Eugène Gessel en Jozef Siwpersad (1944-2007) zijn historici die een zeer belangrijke rol gespeeld hebben bij de dekolonisatie van het geschiedenisonderwijs. Siwpersad was een van de eerste studenten van Gessel op het DI. Later zette hij zijn studie voort aan de universiteit van Groningen en promoveerde op het proefschrift De Nederlandse regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij. In zijn artikel geeft Jerry Egger duidelijk aan dat de opleiding aan het IOL steeds meer gericht werd op het leraar-zijn. Dat is die dynamiek: theoretisch, maar vooral ook praktisch.   Dat er uitgebreid aandacht wordt besteed aan Eugène Gessel en André Loor, is goed. Hans Breeveld laat zien wie Eugène Gessel is. Hij belicht zijn rol binnen geschiedschrijving, onderwijs en politiek, van binnenuit. Over André Loor heeft Helga Banks een artikel en Hilde Neus een gesprek met hem. In dat gesprek is het gedeelte over ‘oral history’ interessant: wat is waar en wat is fantasie?    

Binnen het thema van dekolonisatie is het artikel van Sandew Hira belangrijk. Hij sluit aan bij de ideeën van  Frantz Fanon (1925-1962), afkomstig van Martinique, gestudeerd hebbend in Frankrijk en tijdens de periode van de strijd om onafhankelijkheid van de Algerijnen tegen Frankrijk, werkzaam als psychiater in Algerije. Hij stierf een jaar voordat Algerije onafhankelijk werd. Twee belangrijke boeken heeft Fanon geschreven: Zwarte huid, blanke maskers (1952), de titel is veelzeggend, en De verworpenen der aarde (1962). Wat betreft dekolonisatie was Fanon principieel. Bij dekolonisatie moet iedere relatie tussen het onafhankelijke land en de vroegere kolonisator zo zijn dat het gedekoloniseerde land op geen enkele manier meer van het vroegere moederland afhankelijk is. Dit gaat met ‘strijd’ gepaard, zoals in Algerije en andere Afrikaanse landen. Sandew Hira sluit daarbij aan. Decolonizing the mind is de titel van zijn boek.  

Hira onderscheidt twee benaderingen van wat dekolonisatie der geschiedschrijving is en achter elke benadering zit een visie op het kolonialisme. De eerste benadering is die vanuit vijf dimensies, de geografische, economische, politieke, sociale en mentale. De laatste houdt in dat het kolonialisme kennis over zichzelf produceert in een mens- en maatschappijbeeld, waardoor zijn ware aard van ‘onderdrukking en uitbuiting’ (kapitalisme? christendom? – E.M.) gemaskeerd wordt. Aan de dekoloniserende geschiedeniswetenschap dus de taak om te ‘ontmaskeren’. De tweede opvatting over het wetenschappelijk kolonialisme is die waarin het wordt gezien in termen van de vraag: ‘Wie produceert historische kennis?’ in plaats van: ‘Wat is de kennis die geproduceerd wordt als gevolg van dekolonisatie?’ Deze benadering hebben volgens Sandew Hira verschillende in Nederland wonende wetenschappers, onder anderen Gert Oostindie. Het verband met de taal is hierin een belangrijk element. Alle gekoloniseerde naties worden immers geconfronteerd met de taal van de koloniserende naties. Taal is vooral een begrippenkader dat de inhoud van de woorden bepaalt. Taal is niet neutraal!    

Sandew Hira geeft voorbeelden van titels van wetenschappelijke werken waaraan men kan zien of een werk koloniserend of dekoloniserend is. Van Gert Oostindie: De parels en de kroon. Het koningshuis en de koloniën, wijst in ieder geval naar een koloniale sfeer. Of van Armand Zunder: Herstelbetalingen. De “Wiedergutmachung” voor de schade die Suriname en haar bevolking hebben geleden onder het Nederlands kolonialisme. Of je het nu eens bent of niet met het principe van ‘herstelbetalingen’, de titel is duidelijk dekoloniserend! Hira geeft ook voorbeelden van werken waarin de slavernij als ‘wreedheid’ wordt opgevat. Sommige slavenhouders maken die opvatting waar, anderen niet. Wat is slavernij dan? Maar er zijn ook boeken waarin het gaat om het consequente ‘systeem’ van onderdrukking en uitbuiting.   Het artikel van Sandew Hira geeft veel stof tot nadenken over het principe van dekolonisatie. Niet iedereen zal het met hem eens zijn, maar het is een onderwerp dat veel aandacht behoort te hebben in publicaties, lezingen en uiteraard binnen het geschiedenisonderwijs. En het is daarbij goed om kennis te nemen van voorbeelden uit het verleden van andere landen, van voortrekkers in dekolonisatie. Het is tenslotte een universeel onderwerp, niet alleen Surinaams.   Een interessant tijdschrift, His/her Tori.Dit nummer geeft beslist een aanzet tot meer ‘dekolonisatie van de geest’ in wetenschappelijke publicaties en vooral ook in het onderwijs. Grantangi!    

IMWO, AdeKUS: His/her Tori, nummer 3, juli 2012

Ken Mangroelal – Panta rhei (9 )

Happy few

Even terug naar Dr. Jan Verhoeve. Waar heb ik die aantekening liggen. Nee, niet hier op m’n bureau in het hotel, maar ergens in een persoonlijk archief in de virtuele ruimte. Goed even met de snelheid van het licht daar naartoe. Gelukt. Ja hier is het: “..A few exceptional people… ome to great achievements, but they lose their nationality..” Ja, die zinsnede heeft mij aan het denken gezet. Ik heb de airco goed koel gezet zodat ik hier goed over kon nadenken. De weinige exceptionele burgers van dit land die iets groots hebben gepresteerd zijn burgers die hun nationaliteit zijn kwijtgeraakt. Wat een samenhang! De gevierde burger is de vervreemde burger. Vervreemding. Duits-filosofisch thema, Hegel, Marx, of Frans Existentialisme. Wacht even naar het archief, zoeken onder F. Ja hier heb ik het Frantz Fanon: “Pour le Noir, il n’y a qu’un destin. Et il est blanc.” (“Er is voor de Neger maar een bestemming en die is blank.”)

De burgers die de onafhankelijkheid van dit land zijn ontvlucht, reisden instinctmatig af naar hun blanke bestemming. Zij verkozen hun vervreemde staat boven die van een nationale identiteit. Ik geef ze geen ongelijk, want in de vervreemding sluimert het succes. Wat een feest als al deze vervreemden naar Suriname terugkeren. Wat een succes staat Suriname te wachten. Het wordt niet een remigratie van een ‘few’, maar van een halve natie exceptionelen zwanger van succes.

Ik denk dat dat praatje van Dr. Jan Verhoeve mij tot het volgende gedicht heeft geïnspireerd, geschreven in het Papiaments

 

 

Calculus y Asimilation

Si mi pensa mi mes
Asimilando
Mi sa cu tin un limite
Mi por acerca
Ma nunca alcanza
O transcende
Y e limite ta e Otro
Cu mi so por ta
Aproximadamente
Anto
Disasimilando
Mi por bira
Absolutamente
Mi mes

Infinitisimale rekenkunde en assimilatie

Als ik mijzelf assimilerend denk
Weet ik dat er een limiet is
Die ik kan naderen
Maar nooit kan bereiken
Of overschrijden
En de limiet is De Ander
Die ik slechts kan zijn
Bij benadering
Ergo
Disassimilerend
Kan ik
Absoluut
Mijzelf worden

[wordt vervolgd]

 
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter