blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Engelen Marcel van

Noraly Beyer in jury Brusseprijs 2015

Politiek journalist en commentator Ferry Mingelen wordt voorzitter van de jury van de Brusseprijs 2015, de prijs voor het beste journalistieke boek. De jury bestaat voorts uit journaliste en oud-presentatrice van het NOS-journaal Noraly Beyer en journalist en schrijver Marcel van Engelen, die afgelopen jaar de Brusseprijs won met Het kasteel van Elmina. read on…

Marcel van Engelen winnaar M.J. Brusseprijs 2014 met Het kasteel van Elmina

Marcel van Engelen heeft de M.J. Brusseprijs 2014, de prijs voor het beste journalistieke boek, gewonnen. Dit heeft de jury zojuist bekend gemaakt. Van Engelen ontvangt de M.J. Brusseprijs 2014 voor Het kasteel van Elmina. In het Spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika (De Bezige Bij).

Volgens het juryrapport gaat de M.J. Brusseprijs naar een boek: ‘…waarin engagement, nauwkeurigheid, moed en relativeringsvermogen samenkomen. Naar een boek dat gaat over de concrete pijnlijke geschiedenis van de slavenhandel die het heden kleurt maar die niet op het conto van één historische partij kan worden geschreven. read on…

Mohammed Benzakour wint E. du Perronprijs 2013

door Roland Samuëls

De E. du Perronprijs 2013 wordt toegekend aan Yemma (uitgeverij De Geus, 2013) van Mohammed Benzakour. Dat heeft de jury zaterdag 15 maart bekendgemaakt tijdens het Tilburgse literatuurfestival TILT.
De jury van de E. du Perronprijs nomineerde naast Mohammed Benzakour ook Marcel van Engelen voor Het kasteel van Elmina en Aukelien Weverling voor Het land. De prijs is een initiatief van de gemeente Tilburg, de School of Humanities van Tilburg University en brabants kenniscentrum voor kunst en cultuur (bkkc). Hij is bedoeld voor personen of instellingen die met een cultuuruiting in brede zin een bijdrage leveren aan de multiculturele samenleving.
“Met een Duperroneske pen fileert Benzakour de Nederlandse samenleving met een inzet van kennis, inzicht en een persoonlijke betrokkenheid die slechts bewondering kan oproepen,” aldus de jury onder voorzitterschap van prof. dr. Sjaak Kroon van Tilburg University.
In Yemma doet Benzakour verslag van zijn moeder die na een herseninfarct in de verpleegzorg terecht komt. Volgens de jury overstijgt hij daarin de grenzen van de journalistiek. “Zijn observaties en de gevoelens die bij hem opkomen zijn tegelijk maatschappelijk en algemeen én persoonlijk en intiem. Hij maakt van zijn documentaire een literaire prestatie van de eerste orde.”
De uitreiking van de E. du Perronprijs vindt plaats op 27 maart bij het brabants kenniscentrum voor kunst en cultuur (bkkc) aan de Spoorlaan 21 i-k. Sheila Sitalsing, freelance journalist en columnist bij de Volkskrant, zal bij die gelegenheid de E. du Perronlezing geven over nieuwe vormen van samenleven in de huidige maatschappij. Wilt u erbij zijn? Meldt u zich dan aan via het online formulier.

 

19:30
Ontvangst met koffie
20:00
Welkom door prof.dr. Herman Beck, jurylid
20:10
E. du Perronlezing door Sheila Sitalsing
21:00
Uitreiking van de E. du Perron prijs door Marjo Frenk
21:15
Dankwoord door de laureaat
21:30
Drankje/hapje
22:30
Sluiting

[van Tilburgers, 25 maart 2014]

Slavernij verbeeld

door Hilde Neus  

De afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam heeft dit jaar een speciale tentoonstelling gehouden met boeken over de slavernij. Gastconservatoren waren Kenneth Boumann en Carl Haarnack, allebei van Surinaamse origine en verwoede verzamelaars van antiquarische werken over Suriname. Naast werken uit de collectie van de Universiteit van Amsterdam zelf, hebben zij ook boeken en andere zaken tijdelijk beschikbaar gesteld. Deze zijn afgebeeld in een publicatie van De boekenwereld, die voor ongeveer de helft is gevuld met informatie over historische Surinaamse (en andere) werken, gerelateerd aan de slavernij.

read on…

Pletterij sluit met Goudkust herdenkingsjaar afschaffing slavernij af

In het kader van ‘Hoezo Haarlem & Slavernij’ en als afsluiting van ‘150 jaar afschaffing slavernij (1863-2013)’ houdt Marcel van Engelen op woensdag 11 december een lezing over de Nederlandse slavenhandel in Afrika. Met een gastoptreden van Wijnand Stomp.

read on…

Slavernij in Afrika: overwinnaars en slachtoffers

Zondag 22 september werd de grote tentoonstelling Slavernij verbeeld in de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam afgesloten met een debat over wat er voorafging aan de Middle Passage, de overtocht van Afrikaanse mensen naar de Nieuwe Wereld: de slavernij in het continent Afrika. Hoe schrijven we die geschiedenis en welke rol speelt daar de orale geschiedschrijving in? Hoe kwamen de slavenhandelaren aan hun slaven? Hoe lang bestond er al Afrikaanse slavernij? Zijn de Afrikaanse volkeren mede schuldig aan de slavernij, of moeten we dit zien als een historisch gegeven: de Ashanti voerden oorlog en de overwonnenen werden tot slaaf gemaakt?

Marcel van Engelen, auteur van Het kasteel van Elmina, de Ghanees-Nederlandse journaliste Alberta Opoku, en historicus Leo Balai, auteur van Het slavenschip Leusden; moord aan de monding van de Marowijnerivier, debatteerden onder leiding van Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren.

Natuurlijk waren er uiteenlopende meningen, al dan niet vanuit het standpunt van de roots-zoekers/ de nakomelingen van de slachtoffers van die tijd, of vanuit een meer neutraal geschiedenis-beschrijvend standpunt, of zelfs vanuit de “overwinnaars” van toen. Emoties spelen in zo’n debat altijd een rol. Maar gedachte-uitwisselingen als deze kunnen er niet genoeg zijn.

Debat: de Afrikaanse rol in de geschiedenis van de slavernij

Leo Balai, Marcel van Engelen en Alberta Opoku in gesprek over slavernij

Gratis toegang tentoonstelling Slavernij Verbeeld en zondagmiddagsalon

Op zondagmiddag 22 september spreken Leo Balai, Marcel van Engelen en Alberta Opoku met elkaar over de Afrikaanse rol in de geschiedenis van de slavernij. De tentoonstelling Slavernij verbeeld is in het weekend van 21 en 22 september gratis te bezoeken.

read on…

Elmina: kasteel of hellekrocht

door Hilde Neus

Het woord kasteel heeft iets romantisch, maar in het geval van Elmina gaat dat niet op. De vesting aan de Goudkust van West-Afrika (nu Ghana) die werd ingenomen door de West-Indische Compagnie (WIC) in 1637 was allerminst een prettig oord. De Nederlanders verzamelden er de slaven die verscheept werden naar de Nieuwe Wereld. Marcel van Engelen, de auteur van Het kasteel van Elmina. In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika, heeft het verhaal van het fort, zijn omgeving en de barbaarse slavenhandel opgetekend. Hij beschrijft naast de bouw en de strijd om het fort, de verschillende geschriften van mensen die over hun verblijf ter plaatse hebben geschreven, de rol van de mensen om fort en dorp heen, ook uitgebreid de rol die de Ashanti speelden in deze mensenhandel en de herkomst van de geroofden. Met het boek wil de auteur aantonen dat de historie niet zo zwart-wit is, maar veel ingewikkelder dan meestal wordt aangenomen.
Het is lastig om bij zijn les te blijven, omdat de schrijver allerlei gegevens door het boek strooit, in niet-chronologische volgorde. Nederland veroverde het fort in 1637 op pagina 21 en Sao Jorge da Mina werd door de Portugezen gebouwd in 1482 op pagina 23. Hij combineert harde feiten met eigen meningen, waardoor de lezer in verwarring raakt. Op pagina 27 verbaast de auteur zich over het feit dat er meer Afrikanen naar de Nederlandse koloniën zijn getransporteerd dan naar de Verenigde Staten.
Er is een uitvoerig onderzoek gedaan naar de bewegingen van de slavenschepen, vastgelegd in ’n uitgebreide, uitstekende en vrij volledige database,
(http://www.slavevoyages.org/tast/assessment/estimates.faces), deze wordt genoemd, maar er worden andere cijfers gebruikt. Daarnaast legt Van Engelen anderen heel wat uitspraken in de mond (‘Oh my god’, zei een blanke Amerikaanse vrouw toen ze weer buiten stond, p. 24), dit is erg storend omdat er verder geen uitleg aan wordt gegeven. Verder komt het woord ‘misschien’ erg vaak voor.
Van Engelen haalt heel wat bronnen boven water, doorbreekt heel wat stereotiepe beelden (de slavenhandel in Afrika ging nog lang door na de afschaffing van de handel in 1808, ook zonder de inbreng van de Europeanen) en bekijkt de geschiedenis van allerlei kanten. Hij prijst zichzelf met het feit dat hij heel wat bronnen heeft blootgelegd en verwerkt in zijn boek. (Terug in Nederland bezocht ik bibliotheken, raadpleegde ik historici en nam ik een duik in de archieven, p. 32). Maar wat is de meerwaarde daarvan als je de bronnen niet duidelijk in voetnoten verwerkt? Kleine moeite lijkt me zo. Een uitgebreide boekenlijst per hoofdstuk is dan leuk en aardig, maar de schrijver verwacht toch niet dat de lezer zelf gaat uitpluizen wat waar staat en wie wat geschreven heeft? Een grove misser mijns inziens, vooral omdat hij zulke interessante egodocumenten heeft gevonden, die ook belangrijk kunnen zijn als bron voor anderen.
In dit jaar van 150 jaar afschaffing van de slavernij zien we een grote productie in Nederland aan werken over dit onderwerp. Dit boek is bedoeld als populair-wetenschappelijke uitgave, voor een groot publiek. De schrijver heeft behoorlijk wat subsidie van diverse instanties ontvangen om het te schrijven. Misschien is zijn opdracht voorin het boek wel tekenend: ‘ter nagedachtenis aan mijn vader’, en niet ‘aan de mensen die zijn weggevoerd uit West-Afrika’. Ik ben een kritische lezer, en ondanks dat de auteur vermeldt dat hij 3 jaar een relatie had met een meisje van Surinaamse afkomst, betrap ik hem hier en daar toch op neerbuigendheid ten opzichte van de Afrikanen. Het boek is bruya, en ondanks alle invalshoeken zweemt het naar eurocentrisme. Misschien iets voor bij het volgende lustrum: een nazaat die over Elmina schrijft?
Dat dit niet a priori vol sentimentaliteit hoeft te zijn, bewijst Ellen Ombre. In een klein artikel in De Groene Amsterdammer van 13 juni 2013 schrijft ze over een schilderij van Willem Troost (1812-1893) met een romantisch zicht op Fort Elmina, dat aan haar werd vermaakt door Silvia de Groot (wetenschapper met veel kennis over de marrons, overleden 2009). Ombre geeft aan hoe het schilderij in haar bezit kwam, maar staat ook zeer kritisch ten opzichte van de toekomst van het kunstwerk: wat is de beste plek? Het verbaast haar dat de bijdrage van de Afrikanen aan de slavenhandel in Suriname vaak wordt verwaarloosd in het discours over slavernij. Zou ze van mening zijn dat Elmina voor haar voorouders een hellekrocht is geweest?
Marcel van Engelen: Het kasteel van Elmina. In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika.  Amsterdam: De Bezige Bij, 2013. ISBN 978 90 234 7704 4

Het Kasteel van Elmina: Europese slavenhandel minstens zo Afrikaans

door Stuart Rahan

Amsterdam – Met de presentatie van het boek Het kasteel van Elmina heeft schrijver en journalist Marcel van Engelen een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de discussie over slavernij en slavenhandel. De Nederlandse schrijver heeft de onderbelichte kant van slavernij en slavenhandel op het vaste continent van Afrika aan een nadere bespreking onderworpen.

read on…

Heb het ook over zwarte daders

We moeten de slavernijgeschiedenis ontdoen van het clichébeeld: witte daders en zwarte mensen als louter slachtoffers, schrijft Marcel van Engelen. Juist ook in Nederland, dat twee eeuwen lang in het hart van de trans-Atlantische slavenhandel opereerde.

door Marcel van Engelen

Gelegen aan wat ooit de Goudkust heette, is het kasteel van Elmina de oudste Europese stenen nederzetting in Afrika bezuiden de Sahara. De bouw ervan door de Portugezen, in 1482, was de eerste stap van de Europese kolonisatie van ‘Zwart Afrika’. Christoffel Columbus was zeer waarschijnlijk getuige van de uitbouw van het kasteel. Tien jaar later zou hij ‘Amerika ontdekken’ en de twee bases van de trans-Atlantische slavenhandel met elkaar verbinden.

Dat de commerciële uitbater van het West-Indisch Huis in Amsterdam de geschiedenis liever verborgen houdt, is misschien nog te begrijpen. Het fraaie herenhuis in het centrum was ooit het hoofdkwartier van de West-Indische Compagnie, het bedrijf dat een eeuw lang zijn Nederlandse alleenrecht op het kopen en verschepen van Afrikaanse slaven overzee beschermde. Maar dat hij die historie kan wegmoffelen zonder dat de meeste bezoekers daar iets van merken, is veelzeggend. Het tekent de onbekendheid van deze geschiedenis.

Terwijl dit verleden zo zichtbaar is: er wonen veel zwarte mensen in Nederland. Welk andere deel van de Nederlandse geschiedenis loopt zo zichtbaar over straat? Welk deel van de vaderlandse historie is zo duidelijk aanwezig als je de tv aanzet en bijvoorbeeld naar het Nederlandse voetbal kijkt of naar een Amerikaanse speelfilm?

Toegegeven, de aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden is de laatste jaren behoorlijk opgeleefd. Dat is een wonderlijk proces geweest. Een eeuw oude geschiedenis kwam opeens in de belangstelling te staan.

In 1990 zag de eerste uitgebreide studie naar de Nederlandse slavenhandel het licht (gemaakt door een Friese Amerikaan, geen toeval). En in 2002 verrees in Amsterdam een nationaal slavernijmonument, een kleine anderhalve eeuw nadat de slavernij in Suriname en op de Antillen werd afgeschaft.

Dat monument werkte als een katalysator. Er kwam een nationaal onderzoeksinstituut, tentoonstellingen werden georganiseerd, theatervoorstellingen gemaakt, er verschenen artikelen in de krant, het slavernijverleden werd opgenomen in de historische canon, het Historisch Nieuwsblad organiseerde ‘een dag van de slavernij’ en in 2011 was er zelfs een tv-serie van de publieke omroep. De Slavernij, gepresenteerd door Daphne Bunskoek en Roué Verveer, na De Oorlog de tweede grote historische serie van de NTR.

Nakomelingen van slaven joegen de oplevende publieke belangstelling aan. Wat daarbij hun – bewuste of onbewuste – strategie was: de wrede en dramatische kanten van deze geschiedenis benadrukken. Aanzetten. Soms ook overdrijven. In elk geval niet: relativeren. Toen de drijvende kracht achter het monument, Barryl Biekman, een ronde maakte langs Tweede Kamerleden om steun te krijgen voor haar plan vroegen de geschrokken parlementariërs: had het niet wat minder gekund? Nee, want dan hadden ze waarschijnlijk niet geluisterd. Het was nodig om de aandacht te krijgen.

Maar de strategie kon ook groteske vormen aannemen. De Surinaamse econoom Armand Zunder kwam in 2008 naar buiten met de claim dat Nederland 379 miljard euro compensatie moest betalen aan vooral nakomelingen van Afrikaanse slaven in Suriname. Hij baseerde dat bedrag op berekeningen die nogal wankel waren opgebouwd.

Zou het kunnen dat sommige mensen juist door dit soort claims weinig van de slavernijgeschiedenis willen weten? Dat ze juist daardoor deze geschiedenis niet serieus nemen?

Het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel was aanzienlijk. Het door historici becijferde percentage van 5 procent is verraderlijk, omdat dat is gebaseerd op de vlaggen waaronder Europese slavenschepen van Afrika naar de Nieuwe Wereld voeren. In West-Afrika waren de Nederlanders invloedrijker dan de 5 procent suggereert. Vanuit hun handelsposten – met als centrum het kasteel van Elmina aan de kust van huidig Ghana – werden ook Afrikaanse slaven geleverd aan Portugese schepen, soms aan Engelse schepen of aan Amerikaanse.

Ongeveer twee eeuwen lang, van 1637, toen de West-Indische Compagnie het kasteel van Elmina veroverde op de Portugezen, tot het begin van de 19de eeuw, opereerde Nederland in het hart van de overzeese handel in Afrikanen. Er was een periode, vanaf 1689 tot halverwege de volgende eeuw, dat Portugezen een handelspas in Elmina moesten halen om verderop aan de Afrikaanse westkust slaven te mogen kopen – zo hadden de landen het onderling afgesproken.

Hoofdschuldigen
Als je de trans-Atlantische slavenhandel wilt opdelen in schuldige Europese naties, dan waren er twee hoofdschuldigen (Portugal en Groot-Brittannië) en drie meelopers: Spanje, Frankrijk en Nederland. Al kun je misschien zeggen dat een onderscheid naar Europese landsgrenzen misleidend is, omdat de trans-Atlantische slavenhandel van meet af aan een West-Europese business was waarin allerlei belangen en verantwoordelijkheden door elkaar liepen.

De Nederlandse geschiedenis van slavenhandel en slavernij ligt niet alleen in Suriname of op de Antillen, maar ook in bijvoorbeeld Brazilië. De compagnie verscheepte tussen 1636 en 1645 bijna 25.000 Afrikaanse slaven naar toenmalig Nederlands-Brazilië. En in de 18de en 19de eeuw voeren Portugees-Braziliaanse schepen rechtstreeks naar Elmina om daar, en verderop in West-Afrika, slaven te kopen. Weggevoerde Afrikaanse slaven en hun nakomelingen waren tot ver in de 19de eeuw de grootste bevolkingsgroep in de Nieuwe Wereld, bouwden die wereld op – dat is ook Nederlandse geschiedenis.

Hoe die geschiedenis tot op de dag van vandaag doorwerkt, is in Brazilië goed te zien. Het land is niet de vrolijke meltingpot waarvoor het vaak wordt gehouden. In Brazilië hanteren de publieke universiteiten nu raciale quota: ze zijn verplicht een vastgesteld aantal studieplekken te reserveren voor jongeren met een zwarte of gekleurde huid. Het is een erfenis van de (Nederlandse) slavenhandel en slavernij.

Een kleine tweeënhalve eeuw, van 1637 tot 1872, was het kasteel van Elmina in Nederlandse handen en in die tijd groeide het uit tot een van de voornaamste centra van de slavenhandel in West-Afrika. Het kasteel is nu een bezienswaardigheid die bij bezoekers uit de hele wereld hevige emoties losmaakt, niet in de laatste plaats bij Afro-Amerikanen, Jamaicanen of Surinamers op zoek naar hun roots. Het gebouw was een bewaarplaats van hun voorouders die uit het Afrikaanse binnenland werden aangevoerd en als vee werden bewaard in kale stenen holen, alvorens ze naar de Europese schepen werden geleid.

Het kasteel van Elmina was ook het regiecentrum van de Nederlandse slavenhandel die langs de hele West-Afrikaanse kust plaatsvond – vanuit deze plek werd die mensenhandel grotendeels aangestuurd.

Bij de opgeleefde aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden begint het verhaal vaak bij de verscheping van de samengepakte en geketende Afrikanen – het gruwelijkste deel van deze trans-Atlantische historie. Verder gaat het vooral over de slavernij in Amerika en het Caribisch gebied, waar de weggevoerde Afrikanen voor 80 procent in suikerrijke gebieden belandden, merendeels om er te werken op de plantages. Het zijn de nakomelingen van de slaven die deze geschiedenis levend houden, en het grootste en meest recente deel ligt daar.

Wat daaraan vooraf is gegaan, hoe het allemaal is begonnen, hoe de slavenhandel in West-Afrika verliep, blijft almaar schimmig. Er wordt weliswaar geregeld gewezen op ‘Afrikaanse collaborateurs’ die de slaven hebben verkocht aan de Europeanen, maar hoe die contacten verliepen en wat de rol van Afrikanen zelf was, wordt nooit helemaal duidelijk. Er is veel minder over bekend. Afrikaanse volken die in het binnenland oorlog voerden of uit commercieel gewin mensen roofden, lieten geen archieven of handelscorrespondentie na. De Europeanen die dat wel deden, kwamen tot het einde van de 19de eeuw het binnenland niet in.

Er speelt nog iets anders. Bij degenen die aandacht vragen voor deze geschiedenis – in Nederland vooral mensen van Surinaamse en Antilliaanse herkomst – proef je weinig behoefte om naar de Afrikaanse zijde te kijken.

De geschiedenis van slavernij in Amerika en het Caribisch gebied is voor velen zo pijnlijk en heeft zo lang weinig aandacht gekregen, tenminste hier in Nederland, dat eerst en vooral de grote schande ervan wordt belicht – begrijpelijk. Daarbij wordt een overzichtelijke tweedeling gemaakt: mensen van Afrikaanse herkomst zijn eeuwenlang geknecht en vernederd, en mensen van Europese afkomst maakten zich daaraan schuldig.

Ook in de Verenigde Staten wordt de Afrikaanse rol in deze geschiedenis vaak genegeerd, schreef Henry Louis Gates in 2010 in The New York Times. De geromantiseerde geschiedversie die volgens hem sterk leeft: voorouders van zwarte Amerikanen werden uit Afrika weggeroofd door evil white men.

Als je je verdiept in hoe leven en (slaven)handel in en rond het kasteel van Elmina zijn verlopen, ontdek je echter dat de Nederlanders, de Europeanen, tot aan het einde van de 19de eeuw weinig tot niets hadden te vertellen in West-Afrika. Ze verbleven in hun forten en handelsposten aan de kust, met enkele tientallen mannen, of hooguit een paar honderd. Ze kwamen het moeilijk doordringbare en levensbedreigende binnenland niet in. Dat hoefde ook niet, want de (slaven)handel kwam naar hen toe. Afrikanen hadden de slavenhandel volledig in handen tot het moment dat de slaven aan de Europeanen werden overgedragen.

Slavernij en slavenhandel waren al alom aanwezig op het continent voordat de Europese zeevaarders subsaharaans Afrika bereikten. Afrikanen vielen in slavernij door oorlog (gevangenen), door een veroordeling van een lokale leider of door een schuld. Het land gold als gemeenschappelijk bezit; slaven daarentegen waren een vorm van privébezit. Voor West-Afrikaanse volken was het niet vreemd om slaven te ruilen tegen spullen. Zo kon de trans-Atlantische slavenhandel beginnen en grootschalig en langdurig doorgaan.

Afrikaans systeem
De Amerikaanse afrikanist John Thornton gaat zelfs zo ver de trans-Atlantische slavenhandel door westerlingen ‘de uitgroei’ van een Afrikaans systeem te noemen. Hij draait het om. Hij bekijkt deze geschiedenis vanuit Afrika, in plaats van vanuit Europa of Amerika. Hij zegt in wezen: neem de Afrikaanse rol in deze trans-Atlantische geschiedenis eens serieus. Pas dan begrijp je hoe deze verstrekkende mensenhandel zich heeft kunnen voltrekken, zonder dat de Europeanen de mankracht en de militaire middelen hadden om Afrikaanse leiders en koopmannen hun wil op te leggen.

Historici in Ghana zeggen min of meer hetzelfde: de trans-Atlantische slavenhandel is niet los te zien van het inheemse, Afrikaanse systeem van slavernij. Ze waren met elkaar vervlochten. Toen vanuit Europa de trans-Atlantische slavenhandel werd beëindigd (formeel aan het begin van de 19de eeuw; in werkelijkheid staken slavenschepen zeker tot 1866 de oceaan over) bleef het inheemse systeem bestaan. Tot 1900 bestonden in het binnenland van de Goudkust nog markten waar mensen als vee werden verhandeld.

Uit oude ooggetuigenverslagen blijkt nog iets sterkers: de voornaamste leveranciers van slaven vanuit het achterland van de Goudkust, de Ashanti, waren verbolgen dat de Europeanen aan het begin van de 19de eeuw wilden stoppen met de slavenhandel. De koning van de Ashanti wilde graag doorgaan. Het was lucratieve business. En waar moest hij anders heen met zijn oorlogsgevangenen en de mannen en vrouwen die in het noorden werden geroofd en die hij als centrale macht ontving? Ashanti-koning Osei Bonsu vroeg zich in 1820 tegenover de Britse gezant Joseph Dupuis ook af: waarom vinden de Britten de handel in mensen opeens slecht terwijl ze die eerst goed vonden?

De Afrikaanse betrokkenheid, voor alle duidelijkheid, doet niets af aan de Europese of Nederlandse rol. De West-Europeanen die in Afrika mensen opkochten en verscheepten, cultiveerden een dubbele moraal: wat thuis niet mocht, mocht ver van huis wel. Ze zetten hun eigen ethiek aan de kant, uit economisch gewin. En ze ontwikkelden een racistische ideologie om de mensenhandel en slavernij goed te praten.

De Afrikaanse betrokkenheid maakt deze geschiedenis voor de slachtoffers en hun nakomelingen ook niet minder pijnlijk – eerder pijnlijker. Maar een serieuze geschiedenis verdient serieuze aandacht. Dat betekent ook het loslaten van verhullende stereotypen over witte daders en zwarte mensen die louter slachtoffer waren. Ook de geschiedenis van de trans-Atlantische slavenhandel is grijs.

Marcel van Engelen (1971) is journalist en schrijver, onder meer van Het kasteel van Elmina dat vrijdag uitkwam bij uitgeverij De Bezige Bij.

[uit de Volkskrant, 18/05/13]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter