blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Ecury Nydia

Nydia Ecury

Portret van de Antilliaanse dichter Nydia Ecury, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 23 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. De foto op groot formaat is ook te bestellen bij de fotograaf; voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Nydia Ecury: ver weg en toch dichtbij

door Giselle Ecury

Zondagnacht, 4 maart 2012. De slaap wil niet komen. Hij vermijdt me, laat me barsten, stuurt me in de donkerte van de kamer vele gedachten, herinneringen, beelden, alles behalve het zwarte gat om in te vallen, de dromen. De torenklok in de verte luidt de 5emaart in. Het begint te regenen.
Ik word meegenomen naar Curaçao en denk aan mijn tante. Nydia Ecury. Haar huis aan de Karawaraweg, wanneer ik na een lange vlucht bij haar aankwam voor een vakantie, waarop we ons beiden lang verheugd hadden. Ik kan het uittekenen, zie ons in het avondlicht zitten op de witte plastic stoelen die ze heeft vastgeketend aan het traliewerk voor de openslaande deuren. De krant ligt tussen ons in. Op haar fornuis suddert onze maaltijd. Straks zullen we lunchen op haar porch, aan de ronde tafel. In mijn appartementje is de koelkast goed gevuld en het bed fris opgemaakt. Ze drukt me op het hart, dat ik de boel wel goed moet afsluiten. We hebben twee weken voor ons om samen te zijn. We weten allebei, dat we tegelijkertijd ook rustig onze eigen gang kunnen gaan. Ze zet mij ergens af – meestal bij Avila, onze meest geliefde plek aan zee, onder het palmendak in de “bear chairs” met een boek, doet wat ze moet doen en haalt me weer op.

We praten vooral over woorden en dichten, over wat zinnen sterk maakt en wat niet, over schrijven in het algemeen, literatuur en optredens, over mensen en de wereld. Over haar familiehistorie, waarvan ik gretig kennisneem, omdat ik hoop er iets van mijn vader (haar oudste broer) en van mezelf in terug te vinden. Ze is zorgzaam en gastvrij en soms een beetje streng. Het geeft niet, omdat ik dan – vijftig jaar oud – weer even kind ben en soms in de contramine: Tante Generaal!

“Pas op voor onze zon,” waarschuwt ze. “Je mag niet de hele dag bij Avila zitten. Wil je daar pas om 2 uur weg? Nee, meisje. Dat is te laat. Ik haal je op om 12 uur.” Punt uit. Twelve o’clock it is… Ach, wat dan nog?

Het weer moeten wennen aan Nederland. Ieder telefoongesprek met haar helpt. Frappant is, dat ik haar bel als zij juist aan mij denkt en dat zij bij mij binnen rinkelt, als ik net haar nummer wil intoetsen. “Verdad? ” vraag ze dan verrast. “Ay, waarom roep je mij?”

Dan komt – te snel – het moment, dat zij de geliefde berg, waarop ze woonde, heeft moeten verlaten. De aanleunwoning die ze heeft betrokken, biedt haar veiligheid. Ze laat het ons trots zien, ze kent haar buren al, maakt een praatje. Er wordt gelachen – Nydia ten voeten uit. Maar bij het afscheid houdt ze lang mijn hand vast en ze zegt niet, zoals altijd, dat ik snel terug moet komen. Ze kijkt naar me, alsof ze me probeert te onthouden. Ik geef haar een brasa en nog één, hart tegen hart, snuif aan haar, zoals zij dat doet bij mij. Als tante versus nichtje en nichtje versus tante weten we allebei, dat het goed was en is en blijft. Als schrijvers weten we alles van de kunst van het weglaten. In dat moment lag meer besloten dan in een heel boek.

In de auto zijn we stil. Op de plaats van bestemming zeg ik tegen mijn dushi: “Dit is de laatste keer dat ik tante Generaal heb gezien.” Het is bewaarheid geworden.

Nu is het vroeg in de ochtend van 5 maart en de slaap wil niet komen. Hij vermijdt me, laat me barsten, stuurt me in de donkerte van de kamer vele gedachten, herinneringen, beelden, alles behalve het zwarte gat om in te vallen, de dromen.

“De doden moet je met rust laten,” zei tante Nydia me vroeger wel eens. “Mensen moeten hen niet gaan aanroepen voor allerlei flauwekul. Laat ze toch rusten in vrede!” Nu denk ik aan haar en wens ik haar het licht toe en heel veel van die rustige vrede. Ik weet dat het goed is. Ze heeft me toch verteld dat ze niet bang is om te sterven, noch voor “the world beyond”?
Eindelijk houden al mijn gedachten op te bestaan tot de vogels via het geopende raam hun deuntjes bij ons naar binnen fluiten – is het al half negen? Aardig, dat Morpheus me dan uiteindelijk nog zo’n tijd onder zeil heeft gehouden. De dag begint.

Eerst is er een e-mail van mijn nicht Katy met daarin het verzoek haar een gedicht te sturen van onze tante. Ik loop naar boven, pak de bundels die ik heb. Een handgeschreven briefje uit 2001 fladdert eruit. “Dag lieverd,” is de aanhef. Dat komt aan. “Dag lieverd,” antwoord ik, hardop.

Ze vraagt van alles over hoe ik mijn eerste boek denk uit te brengen, schrijft over de prachtige rapportcijfers van haar oudste kleinzoon Richie (in totaal zal ze er vier krijgen en ze is heel erg trots op alle jongens) maar dat de juf hem wel wat slordig vindt: “De genen, de genen…” Ik hoor het haar zuchten.

Ook laat ze me weten dat zij is overgegaan van Word Perfect naar Word en dat gedeelte wil ik u zeker niet onthouden: “Ik krijg nu les om het onder de knie te krijgen en ik besef, dat het mij niet snel genoeg gaat. Soms heb ik zin om tegen het hele apparaat aan te schoppen, maar de tafel is net iets te hoog.”

Ten slotte lees ik, dat ze bezoek gehad heeft van mijn oudste neef en zijn vrouw. Zijn zus is kort daarvoor overleden. “Het was gezellig, maar ook pijnlijk, omdat Marjan er niet meer is,” staat in de brief. “Sindsdien mis ik jullie allemaal in dat verre en koude Nederland veel meer dan vroeger – ik zit op het zeeterras bij Avila te schrijven!” Ik zie het voor me, haar favoriete plek, de bear chairs. Ze heeft zich later door haar ziekte niet gerealiseerd, dat nog maar betrekkelijk kort geleden deze zelfde neef haar eveneens is voorgegaan.

Na de ochtendwandeling met de hond wil ik me terug trekken in mijn schrijfkamer. Ik werk aan een nieuwe roman. Ik besluit de box cd’s van Mahler mee te nemen, inspirerende muziek van een ongekende schoonheid, vind ik. Ik open de kast en mijn vijf stenen kerstengeltjes rollen eruit. Ik moet lachen – slordig, zou de juf zeggen, tja, toch ook die genen… Maar het meeste denk ik aan de collectie engeltjes die tante bijeen gespaard heeft en die nu even dwars door mijn eigen kleine heelal heenzweven.

En zo blijft de rest van deze dag mijn tante van tijd tot tijd bij me aanwaaien. Er is één heel korte reactie tussen de berichten in mijn mailbox n.a.v. mijn In Memoriam, dat deze krant heeft overgenomen van het blog Caraïbisch Uitzicht. Het is een mailtje van collega Eric de Brabander die de kunst van het weglaten eveneens zo goed heeft begrepen. Juist de eenvoud van die paar woorden, in combinatie met de gebeurtenissen op deze dag maken, dat ik het eindelijk echt besef.

De tante die mij het vaakste het dichtste bij liet komen, is nu nog verder weg gegaan. Het is nu definitief voorbij. Ik snap de impact van tantes woorden dat we hier zo op afstand zitten in het koude Nederland: het is me helaas onmogelijk om over te komen voor het laatste afscheid. Op de een of andere manier weet ik na vandaag, dat het is, zoals het is en dat het er niet toe doet. Wij, met onze Caribische-Nederlandse achtergronden, weten allemaal hoe het werkt. Hier of daar: ons hart komt aan waar het zijn moet. Het is de intentie, waarmee we degene die is overleden met onze gedachten begeleiden.

Eén ding zou ze prachtig gevonden hebben: dat ze de afgelopen dagen met de mooiste foto’s in alle kranten gestaan heeft. Het is haar zo van harte gegund en brengt haar dichterbij dan ooit.

[eerder verschenen in Antilliaans Dagblad, 10 maart 2012]

Nydia Ecury overleden

Willemstad — De Arubaanse artistieke duizendpoot Nydia Ecury (86) is vanochtend heengegaan. De Arubaanse woonde sinds 1957 op Curaçao. Ze was de zus van verzetsheld Boy Ecury, die in de Tweede Wereldoorlog ter dood werd veroordeeld omdat hij weigerde zijn kameraden te verraden. De dood van haar broer heeft een grote leegte achtergelaten in het gezin Ecury.

Nydia Ecury speelde toneel, vertaalde buitenlandse scenario’s in het Papiaments en schreef proza en gedichten in haar moedertaal, Nederlands en Engels. Ze verscheen in de film Almacita Di Desolato als Mama Grandi. Ze heeft vijf gedichtenbundels uitgebracht, waaronder Bos di Sanger, en schreef diverse kinderverhalen. Ze was een ambassadrice van de Antilliaanse literatuur. De spraakwaterval vertegenwoordigde de Nederlandse Antillen op literatuurfestivals in het Caribisch gebied, Nederland en de Verenigde Staten. Ze was vooral bekend door haar muzikale poëzievoordrachten. Ook verwierf ze faam met haar one-woman show Luna di Papel uit 1980. Vanwege haar culturele bijdragen heeft ze twee keer een lintje ontvangen van het Koninklijk Huis. Ecury was voorheen docent Engels. Dit beroep beoefende ze tot 1987. De bekende Curaçaose pianist Wim Statius Muller componeerde de wals ‘Nydia’ voor haar. Ecury, die de laatste jaren aan Alzheimer leed, verscheen dit jaar in de personality-kalender van New India Assurance. Dochter Caresse Isings was de ontwerper van de kalender. Ecury laat ook haar zoon, Alexander Isings, achter. Nydia, rust zacht.

[uit Amigoe, vrijdag 2 maart 2012]

In memoriam Nydia Ecury (1926-2012)

Nydia Maria Enrica Ecury werd op 2 februari 1926 op Aruba geboren uit een donkere vader en een blanke moeder. Op haar dertigste is zij op Curaçao gaan wonen. Ecury is gescheiden en moeder van twee kinderen. Aan de Nilda Pinto-school gaf zij lessen in het Engels en Papiaments. Daarna is zij gedetacheerd bij het Departement voor Onderwijs.

Als mede-oprichtster van de toneelgroep Thalia heeft Ecury geregisseerd, toneel gespeeld en enkele buitenlandse blijspelen bewerkt. Ook leidde zij een toneelgroep van kinderen tussen zes en twaalf jaar. Als cabaretière trok zij met haar ‘one woman show’, Luna di papel, papieren maan, volle zalen.

Van Nydia Ecury zijn vier poëziebundels uitgekomen. In 1972 verscheen Tres Rosea, drie ademtochten, die samen met Mila Palm en Sonia Garmers is geschreven. Het boekje gaat over alledaagse onderwerpen zoals kinderen, kindermeisjes en vriendschap. Meer diepgang heeft het gedicht ‘Sekura’, droogte, dat illusies en dood als thema’s heeft.
In februari 1976 publiceerde zij de bundel Bos di sanger, stem van het bloed. De dichteres is zich bewust geworden van haar veelzijdige afstamming. In 1978 publiceerde zij haar derde poëziebundel Na mi kurason mará’, aan mijn hart verknocht, en in 1984 een vierde bundel onder de titel Kantika pa mama tera ofwel ‘Song for mother earth’ met een Engelse vertaling naast de Papiamentstalige tekst.

Rekuerdo

Mi ta korda tempu di aña
ku solo su sombra djatardi ta largu
i souchinan ta bula pasa
desesperá
kasi raska tera
buskando kiko
Djo sa

Mi ta korda tempu di aña
ku Kuaresma ta den
i mucha bon mucha
n’ ta kome ni un mangel
ni un snup
i biento ta supla
manera chapara
riba lomba di tur mata ku tin

Mi ta korda tempu di aña
ku awa ta yobe
enbes di bai skol
nos ta para b’ei het sapatiá
Ranchero kañá
ta bringa ku otro
pa djis despues hasi bon
tumando mas beter ainda
bashando kansion
na Spañó

Mi ta korda tempu di aña
ku kosecha ta den
nan buriku mará
na porta di tienda
komadernan di Tanki Lender
i di Nòrt
ta ofrese pampuna
bonchi ku pinda
i maíshi di rabu
pa traha pan batí
riba kasuela
na fogón

Mi ta korda tempu di aña
ku tin alabansa pa Mama Maria
ainda mi boka ta purba
aroma di sensia
i mi ta sinti
kon bas di e orgel
ta lora, ta bini
te boltu
nèt den mi pechu

Mi ta korda tempu
ku aña t’ei kaba
i Marichi, mi wela
ta trese foi tienda
ròl di sèn pretu
i bòter di ròm
pa gradisi mei anochi
dandé
pa kantika bunita
i tur bon deseo

Mi ta korda…
Te dia ku sombra di solo
di mi bida
ta largu
lo mi sigui korda
tur tempu di aña
di ‘Ruba!

Pa Shon Kita Scholten (r.i.p.)
bondad en pasta

Herinnering

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer de middagschaduw van de zon lang is
en zwaluwen voorbijvliegen,
wanhopig,
bijna de grond rakend,
zoekend naar
God weet wat.

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer het Vasten is
en lieve kinderen
geen zuurtje
of snoepje eten
en de wind
als een gesel waait
over de ruggen van alle planten die er zijn.

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer het regent,
in plaats van naar school te gaan
staan wij onder de dakgoot te trappelen,
aangeschoten Rancho-bewoners
vechten met elkaar,
om het eventjes later weer goed te maken,
terwijl zij dan nog meer borrels nemende
liedjes in het Spaans
staan uit te kramen.

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer de oogst binnen is.
Met hun ezels vastgebonden
aan de poort van het winkeltje
bieden de commères van Tanki Leendert
en van Noort
boontjes en
pinda’s te koop
maïs aan de stengel
om broodjes van te maken
op de braadplaat
in de oven.

Ik herinner mij de tijd van het jaar
wanneer er lof wordt gezongen voor Moeder Maria.
Nog proeft mijn mond
de geur van wierook
en voel ik
hoe de bas van het orgel
weergalmt en dan precies
tegen mijn borst terecht komt
en zelfs weerkaatst.

Ik herinner mij de tijd
wanneer het jaar teneinde loopt
en Marichi, mijn grootmoeder,
vanuit de winkel
rollen munten van een cent meeneemt
en flessen rum
om te middernacht
de dandézangers te bedanken
voor de mooie liedjes
en alle goede wensen.

Ik herinner mij…
Tot aan de dag dat de schaduw
van mijn levenszon
lang is,
zal ik blijvend de herinnering koesteren
aan alle jaargetijden
van Aruba.

Opgedragen aan Mevrouw Kita Scholten (r.i.p.),
de goedheid zelve.

[Vertaling: D.M. van Schendel-Labega]

[uit Anton Claassen, De navelstreng van mijn taal, Amsterdam: In de Knipscheer, 1992]

Nydia Ecury is niet meer

In memoriam Nydia Ecury (Aruba, 2 februari 1926 – Curaçao, 2 maart 2012)

door Giselle Ecury

Twee uur geleden belde mijn neef Alexander Isings mij op om me te laten weten dat zijn moeder, Nydia Ecury, vanochtend is overleden.

Een legendarische vrouw, een bijzonder mens, een geweldige lerares Engels en Papiaments, schrijfster van kinderboeken, van bijzondere poëzie, een perfecte performer.

Een vrouw die al ruimschoots een vijftiger was en op een dag zei: “Ik ga een onewomanshow doen.” En ze deed het. Ze trok er volle zalen mee. Ze kreeg er heel veel lachers door op haar hand en echt erg veel mensen spreken me er nog altijd op aan. Bij de herinnering aan haar grappen alleen al schieten de tranen hen in de ogen. Als je beelden van die show ziet, begrijp je direct waarom. Alles klopt, qua kleding en timing, mimiek, en types die ze uitbeeldt. Zelfs als je de taal niet verstaat, is het geestig.

Een vrouw die zich redde in een mannenmaatschappij. Ze voedde twee kinderen op en kon dit eenoudergezin goed onderhouden, bakte bolo, vierde verjaardagen, leerde hen waar het in dit leven om draait.

Haar huis stond open voor iedereen die het aandeed.

Deze bijzondere vrouw was vooral ook: mijn tante.

Zij was het die me op mijn 18e vijf dagen van Aruba haalde, waar ik voor het eerst sinds 12 jaar logeerde, omdat ze vond, dat ik ook Curaçao moest leren kennen. Wat ze misschien wel bedoelde, was, dat ik háár moest leren kennen, plus haar zoon en dochter, mijn neef en nichtje, mijn familie op dat eiland waar zij zoveel van hield en waar ze zo thuis was.

Zij nam me vele jaren later mee naar het huis waar in 1911 mijn vader geboren werd: het huidige Museum Kurá Hulanda.

Ik zal nooit vergeten hoe ze de werkzame bouwvakkers daar voorzag van grappen en een privé onewomanshow.

Hoe ze altijd wel voor iedereen die ze op straat zag, veelal gewoon vreemden, iets aardigs zei: “Wat zie je er vandaag mooi uit, wat zit je haar leuk, ach, wat staat die jurk je leuk!” En zonder dat ze het wist, dacht ik dan aan mijn vader, die dat ook altijd deed.

Bij haar logeerde ik zeer regelmatig en daar verheugde ze zich op. Ze belde me dan om me te laten weten, dat ze een aantal keer moest optreden en daar was elke keer wel een bezoek aan de Gouverneur bij. Dan drong ze erop aan, dat ik vooral nette kleren meenam. Stond ik – zelf inmiddels een jaar of 40 – dan vóór haar op zo’n bewuste avond, bekeek ze me om vervolgens mijn doorgaans keurig nette outfit vrijwel direct af keuren.

“Ga je zó naar de Gouverneur? Met open schoenen? Met blote schouders? Dat kan niet. Zó kun je niet mee!” In discussie ging ik niet. Ik leende een paar nette hakken en een omslagdoek van haar en zo maakte ik haar gelukkig.

Op een dag stribbelde ik toch vrolijk een beetje tegen. “Tante Generaal” noemde ik haar.

Misschien was ik de enige, die zoiets ongestraft kon zeggen, die haar zó durfde te noemen. Ze gooide haar hoofd in de nek en lachte er hartelijk om. Het werd een eretitel. Het was bekend, dat zij vanaf dat moment mijn Tanta Generaal was, mijn dushi tanta… General!

En werden haar geregel en restricties héél erg, dan keek ik haar aan en noemde ik haar Tanta Generalissimo. Dat ontlokte helemaal een hoop plezier en vooral één uitroep: “Ai, Ecury yu!”

Zij organiseerde mijn eerste optreden, toen mijn debuutdichtbundel uit was, bij haar op de porch. Ze was trots en blij, dat nu iemand van de volgende generatie eveneens poëzie schreef, dat “het werd doorgegeven”, zoiets vond ze belangrijk.

Nu is ze er niet meer. Eigenlijk al langere tijd niet, omdat haar doorgaans ijzeren geheugen haar sinds een paar jaar in de steek liet. Een moeilijke tijd – dementie is in het laatste stadium vooral voor de mensen uit de omgeving van de patiënt erg moeilijk. Dat hele proces heb ik met mijn moeder meegemaakt. Het gevoel is dubbel, als de dood daar dan op volgt. Het is voorbij – een opluchting, maar vooral: wat definitief. Want ze is wel die moeder en oma, die vriendin. En voor mij: mijn tante Generaal. Ik heb er alle vertrouwen in, dat zij goed is aangekomen bij allen die haar zijn voorgegaan en die van haar hielden.

Nydia Ecury.

Alleen haar naam zegt eigenlijk meer, dan alles wat ik hier zomaar, zonder pauzeren, heb opgeschreven.

Nydia Ecury – Sekura/Droogte

Sekura

Ata ‘wó
m’a keda so
maner’ un mata
ku su raiz
kobá, ranká
ta seka
warda morto

Den mi kabei
para preto
di ultratumba
a sinta traha neshi
pa nan fika

Dje yobida di antaño
ay, un keda ni un gota
pa alivia e gran sekura
den mi alma

Ata ‘wó
e mata skur y seku
ku ta mi mes
ta persiguimi
henter dia
y den mi soño
para preto
ku nan gritonan
salvahe
ta koba, ranka, piki
den dje tiki
ku a resta
di mu kurazon
kibrá…

 

Droogte

Kijk, hier sta ik dan,
alleen,
als een plant
met uitgegraven, uitgetrokken
wortels
uit te drogen,
wachtend op de dood.

In mijn haren
hebben zwarte vogels
van gene zijde van het graf
zich een nest gebouwd
om te overnachten.

Van de regen van weleer,
ach, daarvan rest geen druppel
om de grote droogte
in mijn ziel te lessen.

Kijk, hier sta ik dan:
die donkere, dorre plant
die ik zelf ben
vervolgt mij
de hele dag door,
en in mijn dromen
graven, trekken, plukken
zwarte vogels
met hun woeste kreten
in dat kleine beetje,
dat nog is gebleven
van mijn gebroken
hart…

[Vertaling Daphne van Schendel-Labega]

Gedichten over eilanden (II)

Aruba

door Albert Hagenaars

[Vaar naar de vuurtoren is een anthologie met gedichten en volksliederen over álle eilanden van het Koninkrijk der Nederlanden. Vandaag aandacht voor Aruba.]

Aruba, qua oppervlakte net iets kleiner dan Walcheren en qua inwoneraantal dan Den Bosch, heeft een bonte en dus boeiende geschiedenis. Zo was Aruba het eerste eiland dat met de Status Aparte een land werd binnen het Koninkrijk der Nederlanden, op 1 januari 1986.

Het imago van de op 30 december 2010 overleden entertainer Roberto Alfonso ‘Bobby’ Farrell, voor het grootste deel van z’n carrière het gezicht van Boney M. (een groep die 150 miljoen platen wist te verkopen) is dankzij de speling van het lot het bekendste van het eiland afkomstige cultuurproduct.
Niet toevallig leverde Aruba, na Curaçao, de meeste gedichten voor het boek. Die zijn van: Nena Bennett, Frida Domacassé, Giselle Ecury, Nydia Ecury, Helena Engelbrecht-Fornara, Henry Habibe, Ireno Ricardo Kock, Clyde Lo-A-Njoe, Quito Nicolaas, Roberto Henriquez en Ramón Todd Dandaré, aangevuld door Juan ‘Padú’ Lampe, bijgenaamd tata di nos cultura, die de tekst voor het volkslied schreef op muziek van Rufo Wever. Het heet ‘Aruba dushi tera’ (wat ‘heerlijk land’ betekent). Omdat het Papiaments de overheersende thuis gesproken taal is (70% tegenover ruim 6% Nederlands) en het onafhankelijkheidsstreven altijd sterk was, moest ook van de Arubaanse bijdragen een aantal vertaald worden, maar liefst 7 stuks. Gelukkig is zowel het origineel als de vertaling opgenomen.

Alle teksten verschenen eerder; sommige in de aan de Benedenwindse eilanden gewijde anthologie De kleur van mijn eiland: Aruba, Bonaire, Curaçao, II (2006), andere in de verzameling De navelstreng van mijn taal – Poesía bibo di Aruba /Levende poëzie van Aruba (1992).

Is ‘eilandgevoel’ het sleutelwoord van de anthologie in z’n geheel, voor Aruba zijn, gezien de frequentie, woorden als heet, zon, wind, zout, steen en zee, die bij de meeste participanten in telkens andere combinaties terugkeren, het belangrijkst. Deze en enkele andere, soortgelijke motieven vormen als het ware het lexicale skelet van Aruba. Samen bieden ze meer dan genoeg om de fantasie te prikkelen en de poëzie in werking te zetten. Die komt dan ook sterk opzetten in het aan Aruba gewijde deel van het boek, sterker dan je op basis van de beperkende omstandigheden zou verwachten. Als we het in andere opzichten aansprekende volkslied buiten beschouwing laten, valt het nog niet mee om zo objectief mogelijk de tekst te kiezen die poëtisch het meest te bieden heeft. Daarom verlaat ik me maar op m’n eigen, uiteraard hoogst subjectieve oordeel en neem ik ‘Paradise lost’ over van Giselle Ecury, dat met weinig omhaal van woorden dusdanig de beschrijving en het lot van een kind van zes mee weet te ontstijgen dat het niet alleen verdrietig en schrijnend genoemd mag worden. Het raakt, met name in de slotstrofe, aan een staat van zijn die veel verontrustender is, die namelijk zelf in het geding is. De vervreemding zet echter al in met het neologisme in ‘palmend groen’, met de originele beeldspraak van ‘in rafels zwaaien’ en ook met de tegenstelling tussen ‘stil’ en ‘zwaaien’:

Paradise lost

buiten stond het palmend groen
stil langs de startbaan
in rafels te zwaaien
toen ik moest gaan
eilandskind

de wind draaide zich
de zee verbleekte
liep kolkend leeg
lucht wolkte vormeloos uiteen
de pop op mijn arm huilde
tranen van steen
warmte hield haar adem in
de zon ging uit
ik verdween
kind van zes

het vliegtuig vloog mij uit elkaar
nergens kwam ik aan
ik ben
alleen
niet van hier
niet meer van daar
ertussenin
ontdaan

De vraag naar de identiteit of het besef van verlies daarvan, raakt in het vacuüm van het vliegtuig dat bij geen enkel land hoort, in een ruimte die zelfs primaire herkenningspunten als lucht en zee verliest, vervlochten met thema’s als emigratie/immigratie, heimwee maar evengoed een onbestemd verlangen, en initiatie.
De eerste en laatste regel van deze strofe zijn subliem. De slotregel bestaat maar uit één woord maar telt voor twee vanwege de dubbele betekenis; ook het voltooid deelwoord van ‘ontdoen’ schemert er toepasselijk doorheen.

Een groter verschil dan met de eveneens bewondering afdwingende slotstrofe van het gedicht ‘Lago Heights’ van Frida Domacassé is haast niet denkbaar. Na elf kwatrijnen van gedetailleerde beschrijvingen van de eigen buurt (zie titel) en de benoeming van de bewoners daar, gezien het gebruik van de verleden tijd deels gebaseerd op herinneringen, sluit Domacassé af met een lofzang van slechts twee regels die echter wel twee keer zo lang zijn. Met de elfde strofe erbij, luidt die:

pronkend strompelend op gouden muiltjes
dansen op cubaans’ muziek
tot we onder een grote klamboe
sliepen van het spelen moe.

vijf stille straten in het maanlicht driehonderd huizen ingedut
tientallen dromen van geluk min lago heights op een voetstuk.

Wat de gedichten van Ecury en Domacassé en zoveel andere dichters in dit boek wel delen is het terugkijken op een geluksperiode die samenvalt met zowel de jeugdjaren als met de kleine ruimte waar die hun beslag in kregen. Een uitstekend voorbeeld levert Nydia Ecury, die haar bijdrage niet voor niets ‘Herinnering’ noemde. Het woord ‘herinnering’ komt er maar liefst zeven keer in voor, in telkens de eerste regel van evenzoveel strofen. Elk daarvan is gevuld met prachtige beelden. Om er slechts twee te kiezen, maar nu in het Papiaments:

Mi ta korda tempu di aña
ku tin alabansa pa Mama Maria
ainda mi boka ta purba
aroma di sensia
i mi ta sinti
kon bas di e orgel
ta lora, ta bini
te boltu
net den mi pechu

Mi ta korda tempu
ku aña t’ei kaba
i Mariachi, mi wela
ta trese foi tienda
ròl di sèn pretu
i bòter di ròm
pa grandasi mei aanochi
dandé
pa kantika bunita
i tor bon deseo

Ecury toont hiermee tevens treffend aan hoe geschikt het Papiaments, mede dankzij de diverse bronnen waaruit de Portugese humuslaag bevloeid wordt, voor poëzie is. In de Nederlandse vertaling van Lucille Haseth en Aart G. Broek luiden de betreffende fragmenten: De tijd van het jaar herinner ik mij / van het Lof voor Moeder Maria / mijn mond proeft nog / de geur van wierook en ik voel nog / hoe de bas van het orgel / komt aangerold tot hij precies / in mijn borst over de kop slaat. // De tijd van het jaar herinner ik mij / wanneer ’t ten einde loopt / en mijn grootmoeder Mariachi / uit haar winkel rollen zwarte centen / en flessen rum meebrengt / om te middernacht / de zangers van dande te bedanken / voor alle mooie liederen en alle goede wensen.

Henry Habibe richt zich in ‘De verbeeldingsdans’ op al die verschillende invloeden. Hier is, in de vertaling van D.M. van Schendel-Labega, het laatste deel van zijn gedicht:

Estreya, Estreya,
geheel in het geel gekleed
waar men zoenoffers brengt:
de troepiaal van onze samenleving.

Portugezen als straatvegers,
baboes als wasvrouwen,
Chinezen als strijkbazen,
San Nicolas als koperblazers.

Mensen en nog eens mensen,
hoeden versierd met zwarte linten,
dat is nou Aruba
dat is nou Aruba.

Zo danst men daar
de verbeeldingsdans,
de verbeeldingsdans.

Niet misschien de beknoptste maar zeker de krachtigste regels vinden we aan het slot van ‘Vlammend Eiland’ van Roberto Henriquez, die nog beter hun werk doen door de geslaagde syntactische verknoping:

en elke dag
van elk jaar
wringt wreed
tot zweet
het vuur mijn land

Het is moeilijk niet nog meer te citeren maar de andere eilanden wachten en die weten weliswaar maar al te goed wat uithoudingsvermogen is maar willen evenmin als Aruba hun geduld te lang laten beproeven.

Alle teksten in Vaar naar de vuurtoren werden in de originele taal afgedrukt, die in het Fries en Papiaments tevens in vertaling, de Engelse om begrijpelijke redenen niet.

Het resultaat is hoe dan ook een in alle opzichten afwisselend boek dat velen zal boeien én zelfs de koffers doen pakken!

Vaar naar de vuurtoren – gedichten over eilanden. Samenstelling en redactie: Klaas de Groot. Uitgeverij In de Knipscheer. ISBN: 978-9062-656585.€ 18,50

 

Giselle Ecury over Nydia Ecury

Giselle Ecury over het gedicht ‘Herinnering’ van Nydia Ecury

In de bloemlezing Vaar naar de vuurtoren (verschenen bij In de Knipscheer, november 2010) is in de afdeling Aruba zowel een gedicht opgenomen van Giselle Ecury als van haar tante Nydia Ecury (still, rechts). Bij gelegenheid van de Haarlemse presentatie van deze bundel in ‘Mondiaal Literair’ sprak Tico Vos van Nosteve over Nydia Ecury’s gedicht Rekuerdo/Herinnering met Giselle Ecury. In het interview vertelt Giselle Ecury ook over haar grootouderlijk huis op Aruba.

Het gesprek is te zien op you tube, klik hier
en ook hier

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter