blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Debrot Cola

In de straten van de hemel

Derde Cola Debrot-lezing, a.s. vrijdag 21 juni 2013
Antoine de Kom, forensisch psychiater, dichter en kleinzoon van Anton  de Kom, houdt a.s. vrijdag de derde Cola Debrotlezing onder de titel ‘In de straten van de hemel’.
Twee citaten uit zijn tekst:
“Ik beschouw het probleem van de slavernij voor het gemak maar even als een zware zaak. Ik heb jarenlang zware zaken mogen doen zoals het heet. Ik onderzocht verdachten van ernstige misdrijven. Eigenlijk doe ik dat nog steeds, en deze zaak, die van de slavernij, een misdaad tegen de menselijkheid, is daar een voorbeeld van.
 
 
Slavernij heeft mentale gevolgen die de nazaten van slachtoffers en daders blijven beperken. Deze kunnen door culturele symboolvernieuwing en een onbaatzuchtige levenshouding worden geneutraliseerd. De trans-Atlantische Surinaamse gemeenschap kan verenigd blijven en in het land van de voormalige overheerser een voorbeeld zijn.”

Derde Cola Debrotlezing door Antoine de Kom

Joan Ferrier inleider bij derde Cola Debrotlezing
 
U I T N O D I G I N G / 
H E R I N N E R I N G
 
BESTEL NU NOG KAARTEN VOOR 21 JUNI!!
De opening zal worden verricht door mevr. Joan Ferrier, voorzitter van de Stichting Herdenking Slavernijverleden 2013.
De Werkgroep Caraïbische Letteren heeft de eer u  uit te nodigen voor de derde Cola Debrotlezing op vrijdag 21 juni a.s.  in het Theater van het Woord, Amsterdam. De lezing zal worden gegeven door forensisch psychiater en dichter Antoine de Kom.
Antoine de Kom bracht een aantal van zijn jeugdjaren door in Suriname. Die als paradijselijk ervaren tijd, kwam in een geheel ander daglicht te staan, toen hij de gruwelen las die zijn grootvader Anton de Kom beschreef in Wij slaven van Suriname. Sindsdien zijn de vragen van menselijke worteling en identiteit, van de betekenis van etniciteit en historie, van slavenleed en Caraïbische levensvreugde niet meer uit het denken van Antoine de Kom weg geweest. Zij werden de motor van een rijke verbeelding in poëzie en verhalen, en uiteindelijk in breder verband ook van een beschouwing van het kwaad in het menselijke brein. Als kleinzoon van de man die de geschiedschrijving van Suriname een definitief ander aanzien gaf, geeft Antoine de Kom een hoogst persoonlijke reflectie op zijn eigen positie en die van de twee culturen waarmee hij zich verbonden weet: de Caraïbische en de Europese. De herdenking van 150 jaar afschaffing van de slavernij geeft aan zijn lezing nog een bijzondere kleur.
Eerder werd de lezing gegeven door Nobelprijswinnaar Derek Walcott en de Amerikaans-Cubaanse romanschrijfster Ana Menéndez.
De derde Cola Debrotlezing vindt plaats op vrijdag 21 juni 2013, aanvang 20.00 uur. Als moderator treedt op Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar Caraïbische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam.
Plaats: Theater van het Woord, in de Openbare Bibliotheek Amsterdam, Oosterdokskade 143, 1043 DL Amsterdam, op wandelafstand van het Centraal Station.
Reserveren kan uitsluitend door overmaking van € 7,50 op ING bank 3027698 t.n.v. Werkgroep Caraibische Letteren, Leiderdorp. Vermeld duidelijk naam, postcode en huisnummer! Alle eerste 125 reserveerders krijgen gratis een verhalenbundel over de slavernij!
Deze avond komt tot stand met steun van de Stichting Herdenking Slavernijverleden 2013.

Antoine de Kom geeft derde Cola Debrot-lezing

Dichter en forensisch psychiater Antoine de Kom houdt de derde Cola Debrotlezing op vrijdag 21 juni 2013. De Kom bracht een aantal van zijn jeugdjaren door in Suriname. Die als paradijselijk ervaren tijd, kwam in een geheel ander daglicht te staan, toen hij de gruwelen las die zijn grootvader Anton de Kom beschreef in Wij slaven van Suriname. Sindsdien zijn de vragen van menselijke worteling en identiteit, van de betekenis van etniciteit en historie, van slavenleed en Caraïbische levensvreugde niet meer uit het denken van Antoine de Kom weg geweest. Zij werden de motor van een rijke verbeelding in poëzie en verhalen, en uiteindelijk in breder verband ook van een beschouwing van het kwaad in het menselijke brein. Als kleinzoon van de man die de geschiedschrijving van Suriname een definitief ander aanzien gaf, geeft Antoine de Kom een hoogst persoonlijke reflectie op zijn eigen positie en die van de twee culturen waarmee hij zich verbonden weet: het Caraïbische en het Europese. De herdenking van 150 jaar afschaffing van de slavernij geeft aan zijn lezing nog een bijzondere kleur.

Antoine de Kom debuteerde in 1991 bij Querido met de virtuoze poëziebundel Tropen. Daarna volgden De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001), Chocoladetranen (2004) en De lieve geur van zijn of haar (2008). Hij publiceerde met regelmaat in tijdschriften als  De Gids,  De Revisor en Hollands Maandblad. Zijn beschouwingen over delinquente geesten van alle tijden bundelde hij in Het Misdadige Brein : over het kwaad in onszelf (2012). Zomer 2013 verschijnt nog steeds bij Querido zijn zesde dichtbundel Ritmisch zonder string.
De Cola Debrot-lezingen worden georganiseerd door de Werkgroep Caraïbische Letteren en werden eerder gegeven door Nobelprijswinnaar Derek Walcott en de Cubaans-Amerikaanse schrijfster Ana Menéndez.
De derde Cola Debrotlezing vindt plaats op vrijdag 21 juni 2013, aanvang 20.00 uur.
Als moderator treedt op Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar Caraïbische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Het publiek wordt in de gelegenheid gesteld vragen te stellen aan de spreker.
Plaats: Theater van het Woord, OBA, Oosterdokskade 143, 1043 DL Amsterdam.
Reserveren kan uitsluitend door overmaking van  7,50 op ING bank 3027698 t.n.v. Werkgroep Caraibische Letteren, Leiderdorp. Vermeld duidelijk naam, postcode en huisnummer!
Bij reserveren: gratis boek!
Voor de eerste honderd mensen die reserveren ligt bij de entree een exemplaar klaar van Een zweem van weemoed, verhalen over de Curaçaose slaventijd van Cornelis Ch. Goslinga.

Slapjanussen en markante persoonlijkheden

 door Henk den Heijer
Op 10 oktober 2010 viel het doek voor de Nederlandse Antillen als land binnen het Koninkrijk. De zes eilanden die sinds de zeventiende eeuw met Nederland verbonden zijn, liggen nog steeds op dezelfde plaats en zijn nog steeds onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden, maar hun staatkundige positie is een andere geworden. In plaats van één land hebben de kleinste drie – Bonaire, Sint Eustatius en Saba − de status van gemeente gekregen, en de overige drie die van afzonderlijke landen binnen het Koninkrijk. De verzelfstandiging van Curaçao en Sint Maarten – Aruba had al een status aparte − werd in oktober 2010 feestelijk gevierd, maar inmiddels is er van die feestvreugde weinig meer over. Een jaar na de verzelfstandiging presenteerde Paul Rosenmöller een rapport over het bestuur van Curaçao, waarin de integriteit van minstens drie ministers ter discussie werd gesteld. Het rapport veroorzaakte op Curaçao veel onrust en ongenoegen. Ook op de andere eilanden werd gemord over de negatieve effecten van de bestuurlijke veranderingen.
In het onder redactie van Gert Oostindie verschenen boek De gouverneurs van de Nederlandse Antillen sinds 1815 wordt niet ingegaan op de huidige bestuurlijke perikelen, maar teruggeblikt op de dertig gouverneurs die het eilandenrijk tussen 1815 en 2010 in opdracht van Den Haag hebben bestuurd. Oostindie schetst in het inleidende hoofdstuk in kort bestek de bestuurlijke geschiedenis van de Antillen onder het Koninkrijk die aanvankelijk als wingewest, maar al vrij vroeg in de negentiende eeuw als financieel blok aan het been werden ervaren. De door de Nederlandse regering aangestelde gouverneur moest in de West op de koloniale winkel passen en zorgen dat de begrotingstekorten daar niet te hoog opliepen. Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw was hij door Den Haag met vrijwel autocratische bevoegdheden bekleed. Pas na de moeizame voltooiing van het ‘Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden’ in 1954 kregen de Antillen een gelijkwaardige, en daarmee een bestuurlijk autonome positie binnen het Koninkrijk. Vanaf dat moment was de gouverneur vooral een symbolische figuur, te vergelijken met een constitutionele monarch in een parlementaire democratie.
De gouverneurs in het boek zijn in vier opeenvolgende tijdvakken ondergebracht die door evenzoveel auteurs worden beschreven. Wim Renkema behandelt de periode 1815-1866 die gekenmerkt wordt door slavernij, koloniale experimenten en uiteindelijk de afschaffing van de slavernij in 1863. Het daarop volgende tijdvak met de veelzeggende titel ‘Dood tij’ (1866-1919) is van de hand van Ronald Donk. In deze periode werd met wisselend succes gepoogd de economische positie van met name de Benedenwindse eilanden op te vijzelen door fosfaatwinning en experimenten in de landbouw die nauwelijks effect sorteerden. De gouverneurs hadden het regelmatig met de Venezolaanse regering aan de stok, die de eilandbewoners van wapenleveranties aan rebellen beschuldigden. Dirk Tang tekent voor de periode van modernisering (1919-1951), waarin de raffinage van Venezolaanse olie eindelijk geld in het laatje bracht.
Leonardus Fruytier was in dit tijdvak de meest tragische gouverneur. Gedurende zijn eenjarige ambtstermijn drong een groep Venezolaanse revolutionairen onder leiding van Rafael Simón Urbina het Waterfort op Curaçao binnen, veroverde daar een partij wapens en gijzelde Fruytier. De gouverneur werd gedwongen om de revolutionairen met het schip Maracaibo naar Coro te brengen. Na zijn terugkeer op Curaçao werd Fruytier slap optreden verweten en riep de regering hem in oktober 1929 terug naar Nederland. De gouverneurs in de periode van statutaire autonomie (1951-2010) zijn door Aart Broek geportretteerd. Anton Struycken en Antonius Speekenbrink hadden in de beginfase van die bestuurlijke verandering duidelijk moeite met hun uitgeklede machtspositie. De markantste gouverneur uit deze periode was Nicolaas (Cola) Debrot, de op Bonaire geboren intellectueel die als de grondlegger van de Antilliaanse literatuur wordt beschouwd. Tijdens zijn ambtstermijn vond eind mei 1969 op Curaçao een geweldsuitbarsting onder Afro-Curaçaoënaars plaats die Nederland tot militair ingrijpen dwong. Vanaf Debrot waren alle gouverneurs van de Antillen afkomstig.
In het laatste hoofdstuk laat kunsthistorica Renske van der Zee haar licht schijnen over de geschilderde gouverneursportretten die het gouverneurshuis in Willemstad sieren. De negentiende- en begin twintigste-eeuwse gezagsdragers werden waarschijnlijk in opdracht van gouverneur Nicolaas Brantjes (1921-1928) door de Haagse fotograaf Ton Blom geschilderd. Historisch gezien zijn de in galakostuum en met onderscheidingen afgebeelde gouverneurs ongetwijfeld interessant, maar in artistiek opzicht valt van deze stereotiepe portretten een stuk minder te genieten. Dat geldt niet voor de schilderijen die na 1929 zijn vervaardigd. Bijzonder zijn die van Leonard Peters en Nicolaas Debrot, die door de magisch-realistische schilder Carel Willink zijn vervaardigd. De koele blauwgrijze tonen en de Antilliaanse scènes op de achtergrond geven deze schilderijen een beklemmende aanblik.
De dertig biografische schetsen van vier á vijf pagina’s per gezagsdrager hebben een vaste opbouw, waarin achtereenvolgens het geloof, de opleiding, de carrière en de bestuurlijke daden van de betreffende gouverneur de revue passeren. Opvallend is dat Den Haag tot ver in de negentiende eeuw de voorkeur gaf aan in Nederland geboren gouverneurs van protestantsen huize. In 1890 werd voor het eerst een katholieke bestuurder aangesteld. Aanvankelijk koos men militairen als ambtsdrager, maar geleidelijk werden steeds vaker gouverneurs met een bestuurlijke achtergrond aangesteld. De titel van het boek suggereert dat het over de bestuurders van de Nederlandse Antillen gaat, maar de nadruk ligt wel erg op het hun functioneren op Curaçao. In de negentiende eeuw bezochten de gouverneurs de andere eilanden niet of nauwelijks. Dat had deels te maken met de lastige bereikbaarheid van de Bovenwinden met zeilschepen, maar ook na de introductie van stoomschepen bleef de focus op Curaçao gericht. Hoe moeten we dit werk beoordelen? Een overzicht van de bestuurlijke ontwikkeling van Curaçao of de Nederlandse Antillen is het niet, hoewel die in grote lijnen wel uit de biografische schetsen te destilleren valt. Dat was natuurlijk ook niet de opzet van het boek. Van markante gouverneurs had ik graag meer willen weten en van slapjanussen minder, maar de keuze voor een beperkt aantal woorden per bestuurder heeft dat jammer genoeg geblokkeerd. De gouverneurs van de Nederlandse Antillen sinds 1815 is desalniettemin een nuttig naslagwerk. Per biografie is een beknopt overzicht van bronnen en literatuur toegevoegd, dat een mooi startpunt vormt voor degenen die behoefte hebben aan meer informatie.
Gert Oostindie (red.), De gouverneurs van de Nederlandse Antillen sinds 1815. Leiden: KITLV Uitgeverij, 2011. 251 p., isbn 978 90 6718 344 4, prijs € 29,95.
[uit Oso 2012.1]

Pierre Lauffer: nationaal auteur

Morgen wordt de biografie van Pierre Lauffer gepresenteerd (klik hier voor meer informatie). Wim Rutgers blikt vooruit.

door Wim Rutgers

Pierre A. Lauffer (1920-1981) behaalde in 1936 zijn diplo­ma van de Sint-Thomas Muloschool, waar hij les kreeg van onder meer frater F. van Dieten en F. Linnartz (G. Gorris), die hem stimuleerden tot lezen. Hij was een veelle­zer, die las wat toegestaan en wat verboden (de index met bijvoorbeeld Zola en Boccaccio) was.

read on…

Colá Debrotprijs 2012 voor Fina Fereirra

Danseres en choregrafe Fina Fereirra heeft in Curaçao de Colá Debrotprijs 2012 gekregen.
Hieronder het juryrapport gevolgd door een woordje van Jeroen Heuvel.

read on…

Cola Debrot

Portret van de Antilliaanse schrijver, dichter, essayist, toneelschrijver, arts en oud-gouverneur Cola Debrot, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 14 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. De foto op groot formaat is ook te bestellen bij de fotograaf; voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Tentoonstelling Driehoeksreis in Curaçaosch Museum

De tentoonstelling Driehoeksreis werd in het Curaçaosch Museum op 29 januari jl. geopend. De succesvolle respons zorgt inmiddels voor een verlengde openstelling tot eind april. De reeks etsen van Bert Kienjet bestaat uit tientallen portretten van ‘personages’ die de driehoeksreis bevolk(t)en. Deze reis van Europa via West Afrika naar het Caraïbisch gebied en weer naar Europa werd in de 17de eeuw door de West-Indische Compagnie begonnen. Deze reis wordt door Kienjet als metafoor gebruikt voor de sociale, culturele en bestuurlijke beïnvloeding en banden tussen Westerse, Afrikaanse en Caraïbische culturen. Kienjet opende de tentoonstelling met een voordracht die hier ingekort volgt.

(Links) Johannes van den Bosch / naar portret van Johannes van den Bosch, ets/aquatint, 15 x 10 cm; (rechts) Tula / portret naar een beeldje in de slavernijafdeling van het Museum Kura Hulanda, ets/aquatint, 15 x 10 cm

 

door Bert Kienjet

Damas i caballeros di Korsou, bonnochi,

Ik ben als toerist op uw mooie en fascinerende eiland. Toerist weliswaar, maar niet het type dat niet verder komt dan Kontiki beach, het Seeaquarium en een visje eten bij Jaanchi. Ik ben gewend om goed om mij heen te kijken en te begrijpen wat ik zie en hoor. Zo is het mij niet ontgaan dat het nu op Curaçao carnavalstijd is. In Leiden waar ik vandaan kom, wordt dat feest nauwelijks gevierd. Wat we wel hebben is 3 oktober. Op die dag wordt in Leiden elk jaar gevierd dat we in 1574 ontzet werd van de Spaanse belegeraars.
Volgens de overlevering mochten de Leidenaren in 1574 kiezen. Als beloning voor hun heldhaftige verzet tegen de Spaanse belegeraars van hun stad hadden ze de keuze tussen tien jaar geen belasting betalen of een eigen Universiteit. Ze kozen de Universiteit. Direct, vanaf het jaar van oprichting, bewees dit wetenschappelijke steunpunt van de Stadhouder al zijn belang. Opgejaagd door Spaanse furie vluchtten niet alleen de lakenwevers maar ook, en vooral, de vrijdenkende elite en rijke koopmansstand van Antwerpen in de zuidelijke Nederlanden naar het noorden en kregen een warm onthaal in de vrije Hollandse steden Amsterdam en Leiden; zoals ook mijn Antwerpse voorvaderen Quinget in die jaren de weg naar het noorden zochten en vonden.

In 1585, na de definitieve val en de te verwachten teloorgang van Antwerpen, vestigden de ouders van de toen vierjarige Johannes de Laet – zijn vader was een rijke Antwerpse koopman – zich Leiden. Hij zou er een mooie toekomst tegemoet gaan. De Laet studeerde in Leiden van 1597 tot 1602, filosofie, Grieks en Romeins en alle andere toen gangbare academische vakken en verkeerde in de kringen van de meest eminente Europese geleerden van die tijd. Later zou hij een van de meest vooraanstaande oprichters van de WIC worden; bevelvoerder namens de stad Leiden in de kamer van Amsterdam.
In 1633 besloten de Heren XIX van de WIC in de Caribische zee een militair steunpunt in te richten ten behoeve van de kaapvaart op Spaanse schepen en zoutvaart op de Caribische kusten. Begin 1634 meldde zich Jan Janssen Otzen bij de Heren XIX – een West-Indiër in Hollandse dienst. Hij had in Spaanse gevangenschap op het eiland Curaçao verfhout moeten kappen en kon de Heren informeren over de geografische ligging en de voortreffelijke gesteldheid van het eiland.
Op 6 april 1634 besloten de Heren in vergadering bijeen dat het Curaçao moest worden. Al op 8 april kregen Johan van Walbeeck, expeditieleider, en Pierre le Grand, militair commandant, de commissie van de Heren XIX om het eiland te veroveren op de Spanjaarden en zich daar te vestigen.
Genius van de Hollandse vestiging op Curaçao was de Leidse kamergeleerde, steile contraremonstrant, WIC-ideoloog en wraakzuchtige papenvreter Johannes de Laet. Hij was de vaste scribent en chroniqueur van de WIC. Uit zijn pen komt de beroemde zin uit het voorstel van de Amsterdamse Kamer: “Souden goet vinden tot bemachtinge van het eijlant Curaçao, in consideratie gecomen om te hebben een bequaeme plaetse, daermen sout, hout ende anders mocht becomen, ende van deselve plaetse den viant in West-Indien te infesteren.”

Het maritieme steunpunt Curaçao – de vestiging van de Hollanders op het eiland – zou zomaar verzonnen kunnen zijn in Leiden, in het voorjaar van 1634, ergens op het Rapenburg, een steenworp afstand van mijn geboortehuis,
Op 15 mei 1648 tekende de Republiek in Münster de vrede met Spanje. In december 1649 overleed Johannes de Laet. Door de vrede met Spanje waren zowel de programmatische noodzaak als de financiële bodem onder de, van handel en kaapvaart levende, compagnie weggevallen. Op Curaçao bleek niets te halen, Jan Janssen Otzen had erg overdreven. Toen al het verfhout gekapt was en het beetje zout naar Holland verscheept, werd het eiland door de Heren XIX voor een aantal jaren – tot aan de gruwelijke slaventijd – min of meer vergeten.
Zo eindigt het verhaal van de Leidenaar Johannes de Laet en het ‘eijlant Curaçao’, zijnde mijn toelichting op de eerste twee etsen uit de 56-delige serie Driehoeksreis.
Ik zal niet even uitgebreid ingaan op de overige 54 etsen en op de tweede serie die ik laat zien, met 16 Curaçaose en Hollandse landschappen, maar de verhalen waarin uw en mijn wereld samenkomen zijn talloos. Ik noem in willekeurige volgorde: Het verhaal van twee Leidse Minervanen, de jongeheren De Rouville en Sassen, beide in Leiden afgestudeerd onder de grote Thorbecke, en door wie in Curaçao door hun vriendschap niet alleen een Herensociëteit werd opgericht – die ironisch genoeg voor het verdere verloop van hun geschiedenis de ‘Gezelligheid’ heette – maar ook een volksoproer ontketend.
Van Frank Martinus die droomde van zijn Dochter van God in zijn eenzame Leidse tijd, vol heimwee, die niet kon kiezen tussen funchi en aardappels en in zijn gedichten om hulp vroeg omdat hij in de sneeuw was gevallen.
Van Chris Engels die als brave katholieke medicijnenstudent zich in Leiden zo inzette voor de Roomsche zaak dat hij als reli-activist opviel bij de Jezuitische missiebazen en daarom uitgezonden werd naar de West – maar achteraf een heel andere missie verkondigde dan die van de Katholieke kerk.
Van Dr. Luis, de praatgrage personage uit De eerste Adam, de paradijsvogel van Pietermaai, die net als zijn schepper Boeli van Leeuwen in Leiden studeerde en eveneens als zijn schepper voornamelijk woorden voortbracht, heel veel mooie woorden.

 

 

Van de tijdgenoten mooie Johannes en tragische Tula. Johannes van den Bosch, die de Antillen moest redden na de Engelse overheersing en slavernij afwees op economische gronden omdat vrije mensen productiever zijn. En Tula die het liberté, egalité, fraternité van de Franse revolutie in praktijk bracht, maar tot zijn ongeluk moest ervaren dat dat blijkbaar niet voor Curaçaose slaven gold.
De verhalen van de wachters. De bewakers van hun cultuur en geschiedenis. Verschaffers van van Afro-Curaçaose identiteit. De Obi door er te zijn in de meditatieve stilte van de West-Afrika-afdeling van het Kura Hulanda Museum. Van Jules de Palm, door te zingen en te vertellen over zijn eiland, door goedmoedig de surrogaatvader te zijn voor duizenden bursalen; ze voor stommiteiten te behoeden.
Van de Ansestro Preokupá Sosegá, de bezorgde voorouder. Bezongen door de jonge dichter met de timide stem Hemayel Martina. Die daags voordat ik in januari 2011 naar Curaçao vertrok, op de vroege zondagmorgen zijn noodlot tegemoet reed. Hij zat in Leiden op school. Zijn zachte stem droeg ver. Aan hem moest ik denken toen ik even later in Museum Kura Hulanda oog in oog stond met de even bescheiden en toch ook even indringende ansestro.
Van de scherpzinnige blik van ‘Doctoor’ Moises Frumencio da Costa Gomez, die even scherp keek als de ogen van de 17de-eeuwse koopman en statenlid Jacob Olycan, maar wiens blik toch anders was. Het door Boeli van Leeuwen in ‘the rest is silence’ zo prachtig beschreven verschil tussen kijken en zien. De verhalen van het goed of het kwaad?
Van Jacob Trip, destijds de rijkste man van Amsterdam en wapenhandelaar – dat hield medio 17de eeuw ook slavenhandel in. Door de handelsgeest van Trip ontstond de driehoeksreis; wapens, slaven, handelswaar. Van de Republiek naar Dahomey, naar het eijlant Curaçao en weer naar de redes van Texel en Vlissingen. Met de slavenschepen nam ook de geest de vlucht; voor voodoo en brua, zijn er geen afstanden, geen oceanen. Zolang je geen zout eet kun je terug. Wie is Jacob Trip, wie is Legba, wie is goed, wie is slecht?
Het verhaal van de sombere nestor van de Nederlands-Caraïbische literatuur Cola Debrot. Wie leest ‘Bewolkt bestaan’ tegenwoordig nog echt helemaal en kan het samenvatten of navertellen? Wie reist de literaire driehoeksreis met Debrot mee van Curaçao naar Amsterdam naar Parijs, naar Caracas en komt uiteindelijk toch weer op Miraflores terecht?
De verhalen van Carel de Haseth, van Alletta Beaujon, George Maduro, Anna Oltheten, Tirzo Martha, Alexander Pechtold, René Zwart, Anton Vrede, Aart Broek, Chris Smeets, Douglas Pinedo, Jan Brokken, enzovoort enzovoort.
In mijn keuze voor het tentoonstellen van mijn etsen in het Curaçaosch Museum heb ik mij laten leiden door de woorden van Chris Engels bij de opening van het museum in 1948: ‘dat het museum het eigen, het Europese en het Latijns-Caribische cultuurbezit elkaar moest laten treffen.’

(Links) Chris Engels / naar portret van arts, schilder, dichter. schrijver, musicus en schermer Chris Engels, ets, 15 x 10 cm / Johannes de Laet / zelfportret als Johannes de Laet, ets, 15 x 10 cm

Dat culturen elkaar treffen is goed, daar worden ze rijker van. De Afro-culturele invloed op Curaçao is groot, maar in de rede van Chris Engels komt het woord Afrika niet voor. Ik ben zo vrij geweest om in mijn serie Driehoeksreis het Afrikaanse cultuurgoed een ruime plek te geven en daarmee meer recht te doen aan de veelkleurige Curaçaose cultuur. De cultuur waarvan het Curaçaosche Museum getuigt. Ik heb daarbij dankbaar gebruik gemaakt van de prachtige collectie Afrikaanse kunst van het Kura Hulanda Museum. Curaçao
Ten slotte draag ik de tentoonstelling op aan mijn literaire helden van Curaçao: Boeli van Leeuwen, Frank Martimus Arion en Tip Marugg. Ik wens u veel kijkgenoegen en dank u voor uw aandacht.

Vreemdelingen in het paradijs (3)

door Willem van Lit

Zinsbegoocheling

Ik zou de Caribische werkelijkheid wel in één beeld willen vatten, in één zin of gedicht, zoals ik eerder wel heb geschreven. Dat is godsonmogelijk. Veel boeken, waarvan de schrijvers de Cariben als onderwerp hebben, zijn bevangen door de omgeving. Ze vertonen zich in hun inleidingen op z’n minst ietwat hulpeloos bij het guichelspel op de (ei)landen op en rond het Caribisch podium. Fotoboeken over de natuur en cultuur vinden gretig aftrek. En ik hoor hen denken, er moet toch referentie zijn? Het zijn niet uit te spreken evenementen en verschijningen, sluimer en sluipende fascinatie, waarbinnen je de verzoening wel op het spoor komt, maar het nooit helemaal te pakken krijgt. insbegoocheling is bedrog; het is illusie. Je geeft dat echter niet toe.

Wim Rutgers zegt in de inleiding van een bundel met Antilliaanse verhalen die hij heeft samengesteld dat het symbool van het begraven van de navelstreng als verbeelding van de plek waar je geboren bent, veelvuldig voorkomt in de Antilliaanse literatuur. “De plaats waar je navelstreng begraven werd, is de plaats van herkomst en voortdurend verlangen. Wie niet zichzelf een of meerdere generaties geleden van buiten kwam, onderging het migratieproces wel op andere wijze. Ook als iemand bleef, migreerde hij vaak mentaal (…) via het Europees gericht onderwijs en literatuur”[1]. Onrust. Beloften, die voortdurend wisselen van inhoud en vorm. Zelf schreef ik ooit dat het mij nooit zou lukken het unieke wezen van het Caribische gebied te doorgronden, maar daarmee zijn we er niet. Ik verzamel hier begrippen die het kenmerk van bedrog omschrijven. Ik heb het idee dat de verstomming die optreedt bij deze passie deel is van wederzijdse beschaming, de donkere kant van de magie dus. Ik weet dat niet absoluut zeker; daarom moet ik ook zoeken. De lezer merkt al aan mijn aarzeling waar de huiver zit; datgene wat nu juist de verrukking van de aantrekkingskracht bevat, is tegelijkertijd de kern van het beschamende geweld, dat zo dikwijls losbarst. En dat zit precies in de buurt van het element van het niet kúnnen begrijpen; de onmacht van het vinden van betekenis: je weet niet meer waar je navelstreng begraven ligt. Waar je je thuis waant.

Ik schreef over Punda dat het de navel van de wereld is. Grieken vinden dat dat Delphi is. De analogie van de spirituele gedachte is hier duidelijk. Ik schreef over Punda dat er op dit punt van het eiland (Curaçao) veel en velen samenkwamen uit de hele wereld. En “Velen zijn hier losgeknipt van hun oir, lijfelijk of mentaal. (…) In Punda hebben veel wedergeboortes plaatsgevonden. Je kunt wel weer weg van hier, maar het laat je niet meer los. Als je hiervandaan vertrekt met een mogelijk definitieve afscheidsgroet, dan laat je iets achter wat te maken heeft met je allereigenste identiteit. Je wordt onvolledig bij vertrek. Het is mij al ooit overkomen; anders kon ik het niet weten en ook … anders had ik niet zo nodig weer hier naar toe gehoeven (…). En in die zin is Punda het centrum en de navel, als is het maar in een hoekje van je geest, van de geest die het heeft leren kennen”[2]. Dat blijft aan een mens hangen, niet? Maar het zou niet goed zijn als de lezer zoiets alleen van mij zou horen. Ook Gert Oostindie heeft zich afgevraagd hoe het mogelijk is dat Nederland in al zijn veronderstelde koopmansnuchterheid er nooit in is geslaagd zich los te maken van deze Caribische erfenis, die zakelijk gezien veeleer een ergernis is geweest.[3] Hij zegt dat het koloniale systeem van plantages en slaven op deze eilanden altijd meer problemen meebracht dan profijt. Dat is na die tijd nooit anders geweest en het is er nooit beter op geworden: schade, schande, schuld en schulden [4].

In 1996 vertelt Boeli van Leeuwen in onnavolgbaar proza over zijn eiland Curaçao en hoe het eiland grenzen stelt aan zijn schreden, zijn denken en dromen. Ook voor hem is dit Curaçao in zijn oerbevattelijk wezen het centrum van de wereld waarvan hij zegt niet te begrijpen wat de kern ervan uitmaakt. Alles wat hij erover zegt, de verbindingen die hij legt, de afkomst, het bestaan, de redenen, de geschiedenis, de bemoeienissen, de grootsheid, de ellende, de schoonheid, de geuren, de bedreigingen … álles wat erover te vertellen zou zijn, blijft voor een deel verborgen. Zijn betoog zit vol van overgave, gedrevenheid en vonkende beschrijvingen, maar uiteindelijk: “Ik lag met gesloten ogen achterover in de hangmat, in de war, een beetje misselijk, en dacht: Here mijn God, wat ben ik daar allemaal aan het uitkramen? En opeens voelde ik op mijn voorhoofd een kleine, koele hand, die langzaam naar beneden gleed en mijn ogen bedekte”[5].

Zinsbegoocheling, bedrog. Wat is er nog waar en waar zit het dan verstopt?

De pathetische omhelzing in de literatuur

Michiel van Kempen kiest als literatuurcriticus en -wetenschapper een ander perspectief. Hij neemt – en dat is natuurlijk niet vreemd – de letterkunde als uitgangspunt. We kunnen de literatuur natuurlijk voor een deel als spiegel van de cultuur hanteren; de Caribische literatuur uit Suriname en de Antillen kan juist ook een peilstok aanreiken voor het bekijken van de essentie en diepte van de verhoudingen van beschaming en beschuldigingen, de troebele substantie. Van Kempen zegt dat de functie van veel Caribische auteurs in het verleden die van reisleider is geweest [6]. Hij stelt dat de gids er voor de toerist is.

Buitenstaanders kwamen steeds in verschillende omvang en vorm, gewild maar ook ongewild naar het Caribische gebied: de continue migratie. Ikzelf ben ook zo’n nieuwsgierige reiziger, eentje die een aantal jaren mocht doorbrengen in de hallucinant sprankelende Caribische omgeving. En ik ben zelf ook nog steeds op zoek naar die “andere kant van de blinkende medaille” zoals Van Kempen het noemt. Daarvoor heb ik onder andere veelal Antilliaanse maar ook Surinaamse schrijvers me laten vertellen via hun boeken. En dat deden ze voor me ook in het Nederlands. Ik las met gretigheid en altijd nog te weinig. Het is een ontdekkingstocht. Ik heb me laten gidsen. Van Kempen zegt dat de Caribische teksten “impliciet of expliciet (…) gemarkeerd zijn geweest door de dualiteit van gids en gegidste, insider en outsider, kijken en bekekene, hier en daar – vaak polariteit tegen wil en dank. Anders dan in literatuur uit niet-gekolonialiseerde landen is in het bewustzijn van schrijvers en dichters uit voormalige koloniën die afstand bijna altijd aanwezig, als thema of in de wijze van vertellen en focaliseren”. Hij vertelt mij dingen waar ik als allochtoon, maar zelfs de autochtoon (zegt Van Kempen) niet eens bij stilstaan en voorts “De volwassenwording van de Caraïbische literatuur is dan ook vooral geweest het traject van verdrijving van de toerist uit het bewustzijn”. Eigen – vreemd, dat is een van de termen waaruit het spanningsveld bestaat en waar het probleem uit voortkomt. Van Kempen laat dit zien aan de hand van diverse werken van (romans, essays en poëzie) van Caribische auteurs, waarbij de typische verhouding van gids en toerist steeds op een andere manier duidelijk wordt. In de vroege verhalen (17e en 18e eeuw) wordt de veelal Europese lezer bij de hand genomen om onder andere de idylle te leren kennen of om bijvoorbeeld de harde werkelijkheid van het slavenleven uit de doeken te doen. De auteurs willen de lezers meenemen in het exotische leven van de Caribische wereld. Later – hij noemt dan Helman (Suriname) en Debrot (Curaçao) tijdens het interbellum moest de lezer voornamelijk het leven in de kolonie leren kennen, waarbij het Helman erom ging te laten zien hoe liefdeloos het Nederlands kolonialisme was en dat Suriname met enige goede wil een paradijs kon zijn. Bij Debrot was het de droefheid om de onmacht zichzelf thuis te voelen, ontheemd te zijn. Beide auteurs proberen de lezer van buiten naar de werkelijkheid binnen te loodsen zoals Van Kempen het noemt: de lezer de binnenkant van hun wereld te laten ervaren en hem te laten deelnemen aan de onmacht en de droefheid van het wezen aan die binnenkant. Beide schrijvers doen hun gidswerk echter nog vanuit het gezichtsveld van de Europese lezer die het zich – zoals Van Kempen het ook voorstelt – pijprokend in zijn fauteuil opneemt [7].

[Wordt vervolgd, klik hier voor deel 4.]

[1] Wim Rutgers, Tropentaal, pag. 16

[2] Willem van Lit, Atlantisch rendez-vous, pag. 39

[3] Gert Oostindie, Het paradijs overzee, pag. 17

[4] Willem van Lit, Atlantisch rendez-vous, pag. 42.

[5] Boeli van Leeuwen “Gelijk het eiland grenzen stelt” Uit: Boeli van Leeuwen: De ruïne van een kathedraal. Amsterdam, In de Knipscheer 1996, pag. 143 – 152.

[6] Michiel van Kempen, “Welcome to the Caribbean, darling”, pag. 8.

[7] Michiel van Kempen, “Welcome to the Caribbean, darling”, pag. 15 en 16.

Klik hier voor deel 1 en voor deel 2 hier

‘Plotseling brak ’t koord waarop je danste’

Over Dat ik je liefheb van Bernardo Ashetu

door Ezra de Haan

Bernardo Ashetu heeft slechts een klein deel van zijn omvangrijke oeuvre tijdens zijn leven kunnen publiceren. Hij debuteerde in 1959 met een reeks van veertien gedichten in het driemaandelijkse tijdschrift Antilliaanse Cahiers, onder redactie van o.a. Cola Debrot. Dit tijdschrift is vaker het begin van een schrijverscarrière geweest. Zo debuteerden Frank Martinus Arion en ook Aletta Beaujon er ooit met poëzie. Dat ik je liefheb is wederom een prachtig staaltje van uitgeven. Net als De schoonheid van blauw, het in 2009 verschenen verzameld werk van Aletta Beaujon, brengt het een deel van de Antilliaanse literatuur in kaart. Dat uitgeverij In de Knipscheer koos voor een gebonden editie met leeslintje is niet overdreven. Met een zorgvuldige keuze uit 31 ongepubliceerde poëziebundels door Bijzonder Hoogleraar West-Indische Letteren Michiel van Kempen is er eindelijk een monument opgericht voor de unieke dichter die zichzelf Bernardo Ashetu noemde.

Als Ashetu in 1959 debuteert wordt hij als volgt omschreven: ‘Bernardo Ashetu heeft zijn ervaringen voornamelijk opgedaan als een van de varensgezellen in het Caraïbisch gebied die halsstarrig hopen op een betere toekomst, waarin zij niet geloven.’ Waarschijnlijk schreef hij deze korte kenschets met dichterlijke vrijheid. Drie jaar na zijn eerste publicatie verschijnt de bundel Yanacuna (1962), waarin 205 gedichten zijn opgenomen.

De werkelijke naam van Ashetu was Hendrik George van Ommeren. Hij werd op 4 maart 1929 geboren in Paramaribo. Eenmaal volwassen volgt hij een telegrafistenopleiding op het vliegveld Zanderij, vindt werk op de kustvaart tussen Paramaribo en Nickerie en gaat later als scheepsmarconist op de grote vaart. Als een Slauerhoff bezoekt hij de havens van Japan, India, Brazilië, Afrika en het Caraïbische gebied. Tijdens die zeereizen begint het schrijven. Helaas is de zeer negatieve houding van zijn vader bepalend voor de rest van Ashetu’s schrijfcarrière. Na Yanacuna wil hij geen gedichten meer publiceren. Rond 1975 wordt hij als telegrafist afgekeurd. De diagnose luidt schizofrenie. Sommige tongen beweren dat het wellicht het gevolg was van zijn afkomst: een mix van een joodse en een creoolse familie. Pas twintig jaar na zijn dood verschijnt er weer een publicatie van zijn werk bij uitgeverij Okopipi, de bundel Marcel en andere gedichten (2002). In de Sandwich-reeks van Gerrit Komrij komt vervolgens Dat ik zong (2007) uit. Met Dat ik je liefheb komt wederom een aanvulling op het in druk verschenen oeuvre van Bernardo Ashetu.

De gedichten van Ashetu zijn melancholiek van toon. Eenzaamheid en verdriet klinken erin door. Hij probeert voor zijn droefheid, zoals Gorter dat ooit voor zijn liefde deed, woorden te vinden. In de wetenschap dat er geen woorden voor zijn. Juist die onmacht, dat zoeken, maakt deze poëzie tijdloos.

Droefheid

Het was de droefheid
dichtbij een glimlach,
de droefheid waarvoor
men geen woorden vindt. –
Vaag, stil, langzaam
Naderen lichten en
de wind draait nu
voor eeuwig naar het
Oosten. Alsof Allah zou
komen, alsof een grote,
trotse vogel zich neer-
vlijt nu in oneindige rust.
Alsof Allah zou komen,
de god der goden, –
om een droefheid te
stelpen waar men geen
woorden voor vindt.

‘Droefheid’ is een gedicht dat rust uitademt. Een eenzame rust. De langgerektheid door de korte regels doet aan de gedichten van Jan Arends denken. Al schreef die nog dunner. Toch hebben deze dichters meer gemeen, en dat is de taal waarmee ze hun wereld bezweren. In ‘Droefheid’ zie je de cirkelgang van gedachten die ontstaat door het openen met droefheid en het eindigen ermee. En ook Allah, die twee keer genoemd wordt, kan daar blijkbaar weinig aan veranderen.

Veel gedichten van Bernardo Ashetu roepen beelden op. Of je wilt of niet, je ziet het voor je. Neem een gedicht als ‘Herinnering’. Je leest het en meteen ben je terug in Suriname. Wie dat bij een lezer oproept, is een echte dichter.

Herinnering

Spin met rode nagels, heet het kleine
lied dat ik zing. Voor ’t eerst heeft
het geklonken lang geleden toen ik
zat bij een zwarte kreek naast
mijn zuster, een negerin. Blauwe
vlinders vlogen rond en vlogen langs
de duist’re boom waarin zij zat
met haar rode nagels, de spin,
die aan mijn zuster ’t lied ontlokte,
dat naklinkt in mijn herinnering.

Weer komen we de cirkelvorm tegen. De spin vormt begin, einde, ontlokt de herinnering zoals ooit het lied van zijn zuster. En ook die zuster, haar zwart zijn en het donkere in alles komen we vaker tegen. De kreek is zwart, de boom is duister. Identiteit was belangrijk voor Ashetu, een thema dat vaker in de Caraïbische literatuur voorkomt. Zo schreef Cola Debrot Mijn zuster, de negerin. Het kan haast geen toeval zijn dat de dichtregel in ‘Herinnering’ met slechts één woord afwijkt…

Een keuze maken uit een leven lang schrijven, uit 31 ongepubliceerde dichtbundels, laat ook een ontwikkeling zien. Zo heeft Ashetu gedichten in zijn oeuvre die surrealistisch te noemen zijn. Even bekijken we de wereld zoals hij dat deed. Dat kan gruwelijk mooie beelden opleveren zoals in het gedicht ‘Als sneeuw’. Het begint met de regel: Van vele winterjassen zijn de/ hoofden afgesneden en de benen// Blijven staan onder de takken/ zonder blâren. Opmerkelijk vond ik ook een momentopname van Ashetu in het gedicht ‘Tasarta’ waar na een wat romantische opening de dichter eensklaps toeslaat.

Tasarta

Nooit hield je mij staande,
hoewel je mij gemakkelijk had
kunnen doen stilstaan op een
plek met de kleur van blauwe
druiven. Daar had je mij als
een ouderwetse fotograaf van
achter een zwarte doek kunnen
hypnotiseren om mij dan lachend
aan twee rode linten mee te
voeren naar ’t mulle zand
waar je de god der mensen
spelend verschalkt en je scherpe
messen diep verbergt.

Het is een gedicht dat dromerig aandoet, alsof de dichter is opgegaan in zijn fantasie. Bij Ashetu kom ik dat vaker tegen. Het gedicht ‘Anarti’ lokt je en stoot je vervolgens weer af. Zodra je weet wat je leest, schrik je.

Anarti

Nu ben je mij vergeten.

Maar eenmaal was het
Dat je je ogen ophief alsof
Je nog op de schoolbanken zat.

En mij herkende toen ik naar
je toeliep en je vastbond
en met een donkere glimlach het
vreemde water uit je lichaam stak.

Veel van de gedichten van Bernardo Ashetu tonen de wereld van een eenzame man. Ontluisterend eerlijk weet hij dat in zijn poëzie vast te leggen. Het schrijven van gedichten moet zijn reddingsboei zijn geweest. Even kon hij zichzelf zijn, zonder dat iemand het wist of kon lezen. Even werden zijn woorden waarheid in een wereld waar hij zichzelf waarschijnlijk niet thuis voelde. Neem het gedicht ‘Thuis’ dat gaat over zwijgen, over het kauwen op woorden tot je het juiste woord hebt gevonden. Als in veel van zijn gedichten hangt er onheil in de lucht.

Thuis

Om niets meer
te hoeven zeggen
bleef ik thuis.

Zwijgend peinsde
ik in vele uren.

Opeens-
het was al laat-
zei ik: vogel…

En toen iedereen
sliep begon
ik met citroenen
en messen
een fijn berekend,
kokend spel.

Ashetu blijkt een meester van de suggestie. Zo Hollands als zijn achternaam was, zo Zuid-Amerikaans zijn z’n pseudoniem en poëzie. Heel even betrekt hij de lezer in zijn wereld, draait er vervolgens omheen en stoomt er dan op af. Hij manipuleert je met zeer weloverwogen woorden en neemt je dan te pakken. De bij vlagen sublieme poëzie van Bernardo Ashetu verdient steeds weer opnieuw gelezen te worden. Toch zullen vele gedichten in zijn oeuvre raadselachtig blijven. Misschien is dat wel het mooiste ervan.

Bernardo Ashetu, Dat ik je liefheb. Haarlem: In de Knipscheer, 2011. ISBN 978 90 6265 676 9.

[Bron Literatuurplein.nl]

Driehoeksreis [6]

Eind januari opent in het Curaçaosch Museum een overzicht van het grafisch werk van Bert Kienjet. Deze Leidse kunstenaar laat zich in zijn grafisch werk inspireren door de Dutch Caribbean. Dit leidde tot een reeks etsen met de titel Driehoeksreis.
De reeks bestaat uit tientallen portretten van ‘personages’ die de driehoeksreis bevolk(t)en. Deze reis van Europa via West Afrika naar het Caraïbisch gebied en weer naar Europa werd in de 17de eeuw door de West-Indische Compagnie begonnen. Deze reis wordt door Kienjet als metafoor gebruikt voor de sociale, culturele en bestuurlijke beïnvloeding en banden tussen Westerse, Afrikaanse en Caraïbische culturen.
Soms betreft het personages die zich feitelijk op en tussen de drie continenten manifesteerden, soms gepersonifieerde cultuurdragers, soms bestaande figuren die een grote of kleinere rol spelen/gespeeld hebben in het grote geheel van cultuuroverdracht en identiteitsbevestiging. Door het groepsgewijs tonen van de portretten worden verhalen zichtbaar, wordt een hernieuwd combineren en vergelijken mogelijk.
In het Curaçaosch Museum zal de serie Driehoeksreis in zijn geheel getoond worden. Vanaf 21 oktober, vrijdags zes weken lang, alvast een voorproefje van dit bijzondere kunstwerk op Caraïbisch Uitzicht, voorzien van korte onderschriften door Kienjet zelf.

Links: portret van Cola Debrot, 2011, ets/aquatint
Rechts: portret van Shon B., 2010, ets/aquatint

De sombere nestor van de Nederlands-Caraïbische literatuur. Wie leest Bewolkt bestaan tegenwoordig echt helemaal en kan het samenvatten of navertellen? Wie reist de literaire driehoeksreis met Debrot mee van Curaçao naar Amsterdam naar Parijs, naar Caracas en komt uiteindelijk toch weer op Miraflores terecht? Is de Shon B. die uit de nacht opdoemt, een van Debrots personages? Oscar, Ferdinand of Cola zelf? Waarom heeft hij dan zijn eiland de rug toegekeerd? Droevig eiland droevig volk. [B.K.]

Driehoeksreis, no. 1., no. 2., no. 3., no. 4., no. 5.
.

Herlezen: Charles Corsen

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag het In Memoriam dat Wim Rutgers schreef in de Amigoe bij het overlijden van Charles Corsen.

In Memoriam Charles Corsen (Curaçao 1927-1994)

door Wim Rutgers

Het was een advertentie in deze krant, waarin Boeli van Leeuwen en Errol Cova de kennelijk net overleden Charles Corsen herdachten als iemand die veel voor de cultuur van Curaçao, betekend had, die me de schok bezorgde. Ik pakte de telefoon en belde Henry Habibe op, die me de bijzonderheden verschafte.

Een van de beste Nederlands-Antilliaanse dichters is heengegaan. Zonder Charles Corsen zou Chris Engels’ tijdschrift De Stoep, zeker in de jaren 1948-1951, niet geweest zijn wat het nu nog in de Antilliaanse literatuurgeschiedenis betekent. Maar Corsen had ook bemoeienis met Simadán. Hij heeft impulsen gegeven aan de moderne Antilliaanse poëzie, die er zonder hem beslist anders uitgezien zou hebben. Hij was een poëtische pionier die de grenzen van de traditionele literaire smaak in de jaren veertig en vijftig doorbrak – en daarmee veel weerstand opriep.

Ik ontmoette Charles Corsen eenmaal in kleinere kring, samen met Carel de Haseth, bij Henry Habibe thuis. Ik herinner me er voornamelijk van dat Corsen zelf veel aan het woord was en dat hij voornamelijk Nederlands sprak. Verder is Corsen een papieren figuur voor me gebleven – maar iemand wiens gedichten je beurtelings geïntrigeerd en geërgerd omdat je er geen vat op kreeg, toch steeds weer las. We bespraken hem op onze maandelijkse poëziebijeenkomsten van de Sectie Nederlands op het Colegio Arubano. Onze leerlingen zetten steevast enkele gedichten van hem op de eindexamenlijst. En toch bleef hij ongrijpbaar mysterieus. Van zijn door Daphne van Schendel-Labega zo mooi verzorgde Verzamelde Gedichten kwam het reststapeltje bij De Slegte terecht – waar het nu waarschijnlijk nog wel te koop zal zijn.

Charles Corsen is kleinzoon van de bekende dichter-musicus J.S. Corsen en broer van Oda Blinder. Hij is veelzijdig werkzaam geweest als dichter, schilder, decorontwerper, fotograaf en vertaler. Hij werkte als telegrafist bij de P.T.T., werd later directeur van Tele-Curaçao en runde sinds 1977 een eigen t.v.-productiemaatschappij.

Hieronder wil ik nagaan hoe de dichter Charles Corsen door de kritiek gepositioneerd werd in de Antilliaanse literatuur.

Nederland – Sticusa
In 1953 bracht een uitnodiging van Sticusa om zeven maanden in Nederland een schildersopleiding te volgen, Charles Corsen voor het eerst in aanraking met de Nederlandse kunstwereld. Het maakte kennelijk diepe indruk op hem. Geheel in de stijl van de jaren vijftig noteerde de Beurs- en Nieuwsberichten (8 V 53): “Charles Corsen is een ernstig jongeman, die het ernstig neemt met de literatuur en die men minstens met een stok uit een boekenwinkel moet jagen, als hij daar eenmaal in verzeild raakt.”
Het Nederlandse Algemeen Dagblad wijdde op 25 IV 53 een uitgebreid artikel aan de jonge Curaçaose dichter: ‘Op Curaçao bloeit een Nederlandse dichtkunst’. Corsens werk heeft volgens
het AD kenmerken van ‘hartstochtelijke geladenheid, speelse woordvondsten, bezeten rhythme en po‰tische kracht’, het is kortom volgens Europese begrippen experimenteel. De krant drukt daarbij als voorbeeld ‘Nostalgia’ af. Maar de dichter verzet zich tegen die term: “Het woord experimenteel heeft voor mij iets onvoltooids, iets dat gedoemd is te mislukken. Dat kan men van deze poëzie toch niet zeggen.”

Stoep-dichter
In die tijd had Charles Corsen inmiddels naam gemaakt met talrijke gedichten in De Stoep, die op het eiland bepaald niet onopgemerkt waren gebleven. ‘Ik presenteer U met onverholen genoegen een Cura‡aose jongeling, een dichter, die toch zeker op het bezit van een pikante verbeelding zich beroepen mag,’ schreef Chris Engels, toen hij in 1948 eigenlijk zijn tijdschrift De Stoep wilde beëindigen, maar plotseling de gedichten van Charles Corsen op de proppen kwamen, die hem deden besluiten door te gaan. Corsen publiceerde in korte tijd (1948-1951) een groot aantal gedichten, die hij naar eigen zeggen echter al op zestien-, zeventienjarige leeftijd geschreven had en in een schoenendoos bewaarde. Huisarts Engels ontdekte ze, en hoewel hij ze als puberteitsgedichten karakteriseerde, publiceerde hij ze in zijn tijdschrift. Toen Engels het in 1951 met zijn tijdschrift eindelijk voor gezien zou houden, publiceerde Corsen nauwelijks meer; hij schreef nog wel, maar pas na zijn dood zou dat werk het licht mogen zien. Corsen gaf als oorzaak van het niet meer publiceren het kritischer worden op hoger leeftijd en het ontbreken van een klankbord van gelijkgestemde vrienden.

Corsens publicaties kregen veel contemporaine aandacht, meer dan die van zijn dichtende zuster Oda Blinder en Tip Marugg samen. De gedichten werden uitgebreid geprezen of gelaakt, nooit genegeerd. Heel vaak werden enkele voorbeelden in een recensie geciteerd. De reacties wezen steevast op de onbegrijpelijkheid, maar besteedden ook aandacht aan de (taal)vorm en thematische inhoud.

Bij de lacherige reacties op elk nieuw nummer moest Corsen het door middel van pastiches en persiflages nogal eens ontgelden. In de Amigoe (25 X 48) schreef een onbekende recensent dat
Corsen zijn wezen op geheel eigen wijze wist uit te zingen; de gedichten vond hij weliswaar moeilijk te verstaan: ‘die naar het spoor van de dichter blijft zoeken, wordt tenslotte een schoonheid geopenbaard, die treft door aanvoeling en zegging. Deze zegging dreigt echter zich soms in het duister te verliezen.’ Maar op 6 XII 48 was vWk (H. van Wijk) in dezelfde Amigoe heel negatief: ‘Nee, meneer Tournier, nee meneer Corsen, wij willen U eerlijk verklaren, dat wij van Uw gedichten geen syllabe snappen, niets, maar dan ook niets. Wij vinden ze eerlijk gezegd waanzin, uitgekristalliseerde waanzin.’

Het weekblad Curaçao (31 XII 48) trachtte het gedicht ‘Maanziek’ via een persiflage geheel belachelijk te maken. “Maanziek / Ik heb een spaarpot / waar bij avond / de maan in gaat/ met open mond.- / En later loop / ik op straat te dansen; / Ik geloof (en hoop) / dat niemand weet / van waar ik de blik krijg” wordt als volgt uitgelegd: “De dichter is een beetje ‘teut’. Hij zit in een klein knijpje naar z’n zoveelste bolsje te staren en ziet nu in de spiegelende alcoholische oppervlakte het lamplicht. Dat is de maan, hij neemt een slok (met open mond, natuurlijk) en de maan gaat naar binnen. Hij is behoorlijk kachel, loopt op straat te dansen, maar hoopt dat niemand hem door heeft…” Spotvogel Lorito Real kwam ook met pastiches van Corsens gedichten.

Het in een afzonderlijke Stoep-uitgave gepubliceerde ‘Con sordino’ werd door La Prensa (5 X 49) als een hoogtepunt geprezen wegens zijn originele beeldspraak, de weg die de dichter moedig wist te banen naar een nieuwe werkelijkheid van ‘heerlijke individuele vereenzaming’, of misschien juist wel een poging om aan die vereenzaming te ontkomen. De criticus noemde de jonge dichter scherpzinnig, blijk gevende van tere vervoering en ‘ontegenzeggelijk met ‘n vreemde originele distinctie’. Deze kritische aandacht was niet alleen uitvoerig maar klonk positief. Maar de Amigoe (27 I 50) sprak van ‘gewilde bizarheid’ en ergerde zich aan de beeldspraak, toen ze aan de persiflage in Curaçao refererend schreef: ‘Loop de stoep eens af, recht in een Curaçaose maannacht, maar vermijd de knekelvelden, die voor jouw poëzie even fataal gevaar vormen als een mijnenveld voor een soldaat.’ De West-Indische Gids (XXX, 1949: 88) was het met de Amigoe eens en voegde eraan toe: ‘Ik geloof niet, dat het schande is, als men bekent, dat er in De Stoep gedichten voorkomen, die men niet begrijpt. Zou het teveel gevraagd zijn een dichter te verzoeken tevens mee te delen wat hij met een gedicht heeft willen zeggen?’

Dit soort reacties bewijst de onmacht van de critici tegenover de tot dan toe onbekende wijze van dichten, waarover de dichter zelf later zou opmerken: ‘Dichten is feitelijk code. Er is geen zinnig mens die zich wil bloot geven (…) In de kunst geef je uiteindelijk geen werkelijkheid; je begint er wel mee, maar al tijdens het maken gaat het werk een eigen kant op (…) Ik voel me geen Curaçaose dichter. Ik voel me dichter, punt. De rest is een toevalligheid (…) Ik maak een gedicht waarschijnlijk met associaties van woorden. Er komt een bepaald woord bij me op, of een bepaald gevoel dat bepaalde woorden omvat, daar bouw je het gedicht omheen. En dan schrijf je dat ding neer. Daarna lees je het nog een paar keer over (…) Dan ga je er een beetje aan schaven (…) Meestal komt er ook niet ‚‚n gedicht, maar een paar gedichten samen (…) een cyclus (…)’ (Jos de Roo: Amigoe 19, 27 V 78)

Ernst en mystificatie
Het was niet allemaal verheven ernst in de poëziewereld van Corsen. Hij deed met graagte mee aan wat Cola Debrot de mystificatiedrang noemde. Zo publiceerde hij in De Stoep zogenaamde ‘vertalingen’ die hij gemaakt zou hebben van een totaal onbekende Miguel H. Romano: ‘La cabeza de algodon; Carmina de Aurora y sus 15 l grimas’. (De Stoep III-4/5,6) Debrot wist al in 1955 dat het hier een mystificatie betrof en in een Amigoe-interview (19 V 78) onthulde Corsen ze zelf: “Samen met Henk Dennert en Tip [Marugg] hebben we een biografie van Romano opgesteld. Met plaatsen waar hij gewoond heeft, zusters, authentieke handschriften, brieven van hem…” Het idee bleef kenelijk zo aantrekkelijk voor hem dat hij er in de Kerst-beurs 1984 over deze ‘vertalingen’ nogmaals uitvoerig uitweidde tegenover Beurs-interviewer ‘Igor Kooperman’ – wat een dubbele mystificatie van interviewer en genterviewde opleverde.

Simadán
Charles Corsen heeft ook te maken gehad met het Papiamentstalige tijdschrift Simadán, al werkte hij er zelf nauwelijks aan mee. Ook hier verdedigde hij zijn nieuwe opvattingen van dichten, dwars tegen een meer behoudende stroming in. Dat Simadán al na twee nummers strandde, zou volgens Charles Corsen en René de Rooy te wijten geweest zijn aan een conflict binnen de redactie: ‘Je kreeg aan de ene kant Nicolas Piña en René de Rooy, die lyrischer en conservatiever waren, en aan de andere kant een Tip Marugg, een Charles Corsen, die meer naar het abstracte toegingen. En daardoor hadden we bij elke redactievergadering heibel.’ (Amigoe 19 V 78) R. de Rooy schreef hierover nog in ‘Letterkundig leven op Curaçao’ (Vox Guyanae I: 17-24): ‘Simadán ging te gronde na een heftig dispuut, waarbij verscheurde verzen en hartstochtelijke beschuldigingen over de redactietafel geslingerd werden.’ Charles Corsen en Tip Marugg stapten op, en dat betekende het einde van het tijdschrift.

Verzamelde Gedichten
Naar aanleiding van de in 1978 verschenen Verzamelde Gedichten verschenen er enkele diepgravende recensies. Hans Vaders karakteriseerde Corsens werk uitgebreid en grondig: ‘Zijn eerste gedichten laten zich lezen als barokke legpuzzels, rijk aan kleurschakering (Corsen de schilder), met een veelvuldig gebruik van alliteratie en assonantie als voornaamste stijlmiddelen (Corsen de tijdgenoot der experimentelen). De thematiek is traditioneel. Het verlangen naar de verre, onbereikbare geliefde, de hoop op hereniging, de droefheid van een laatste afscheid en nieuwe hoop op toenadering. De uitwerking wisselt van kwaliteit, en neemt soms meer pathetische vormen aan met een overdreven hang naar sentimentalisme. In Corsens gehele oeuvre blijft het liefdes-thema, over een al dan niet verloren gegane, liefde overheersen, dwingend gebracht met zich repeterende beelden: de droom, het schilderen, de opengekerfde wond, afgewisseld met beelden uit de wereld der muziek, waarin Corsen zijn grootvader Joseph Sickman Corsen navolgt… De gevoelswereld van een getalenteerde, tweeëntwintigjarige dichter, een jonge bohémien die ‘s nachts de uitkomst van zijn bestaan beschrijft op de top van de Ceru Domi.’

Frank Martinus Arion besprak de gedichten in NRC-Handelsblad (21 VII 78) en kwam juwelen en minder goede, want onheldere en doodlopende gedichten tegen. Criticus Enrique Muller (Amigoe 22 IV 78) schreef over persoonlijke beelden, soms gezocht en verrassend wat betreft de combinatie van concreet met abstract, die hij soms moeilijk te interpreteren vond zodat ze duister bleven. Hij wees op literaire technieken als het gebruik van begin-, midden- en eindrijm, de veelvuldige alliteraties, de typografische technieken met verschillende lettertypes, het gebruik van vet, de verzen trapsgewijs of diagonaal plaatsen, zoals Paul van Ostayen dat bijvoorbeeld ook deed. Hij constateerde Corsen’s voorliefde voor het extreme, voor het schokeffect, het uitzonderlijk verrassende: ‘Een onbeheerst verlangen naar geluk, een hart overlopend van levenslust, maar tegelijkertijd de beklemmende angst bedrogen uit te komen in het leven, dit alles preekt steeds weer uit de gedichten… onzekerheid over het bestaan en angst om het voorbijgaanvan de liefde… de vraag of echte liefde mogelijk is in het leven…’

Caraïbisch Surrealisme
Had de Sticusa de dichter al in 1954 een plaatsje bij de Nederlandse experimentelen, naast Lucebert, gegeven (Sticusa Jaarboek 1954), ook Hans J. Vaders zag in 1978 nog verwantschap met de Nederlandse experimentele Vijftigers. Invloed was er van Paul van Ostayen, Theo van Doesburg en vooral ‘de geest van Luc Tournier’, maar ‘de Antilliaanse auteur kan gezien worden als een individualist, als een enkeling, die zijn collega-auteurs alleen ontmoet in een bloemlezing. Op de Antillen wordt – gelukkig niet programmatisch geschreven.’ Corsens belang was ‘dat hij samen met Tournier en Marugg, één van de na-oorlogse poëzievernieuwers is geweest.’ Dat was dan zijn Antilliaanse plaatsbepaling. Martinus Arion zag invloed van zowel Parijs als de Spaans-Amerikaanse poëzie, terwijl hij bovendien wees op de talrijke meta-poëtische gedichten: over poëzie en de maatschappelijke positie van de dichter (evenals de Franse Poètes Maudits en de Nederlandse Vijftigers).

Werd Charles Corsen aanvankelijk ook wel bij het surrealisme ingedeeld, later werd deze indeling ter discussie gesteld. Al in het begin van de jaren vijftig plaatste criticus Cola Debrot de dichter in een Carabische traditie, toen anderen nog over de onbegrijpelijkheid klaagden: ‘Het surrealisme van De Stoep vertoont aanmerkelijk verschil met het surrealisme van een andere Antilliaanse groep, en wel die van de Franse Eilanden. Vergelijk maar eens Charles Corsen uit Curaçao met Aimé Césaire uit Martinique. Bij Charles Corsen gaat het om het uitzingen van zijn ‘metaphysische ziel’, Aimé Césaire is raciaal ingesteld.’

Maar in 1977 kwam Debrot zelf op deze indeling terug en plaatste hem toen bij het ‘ultraïsme’, dat tot kenmerk heeft een emotioneel extremisme of een extremisme van de verbeelding, in elk geval het doorbreken van conventionele barrières. ‘Het heeft aanknopingspunten met het Europese expressionisme en surrealisme of het Mexicaanse ‘estredentismo’ (de literatuur van de snerpende uitingsvormen), maar kan toch niet daarmee worden geïdentificeerd.’

Meulenhoff-uitgever Laurens Vancrevel maakte in 1989 van dat soort nuanceringen geen probleem toen hij boudweg beweerde: ‘Samen met Luc Tournier en Oda Blinder vertegenwoordigt Corsen het heftige en sensuele Antilliaanse surrealisme.’ Marion Snetselaar toonde in Drie Curaçaose schrijvers (1991) echter aan dat voorzichtigheid geboden was met dit soort etikettering en wees er na analyse van Tip Maruggs poëzie op, dat Corsen’s gedichten eerst grondig geanalyseerd zullen moeten worden, want de diverse vlaggen kunnen geen van alle zonder meer de lading dekken. Snetselaars kanttekeningen betekenden een misschien voorlopige, maar vooralsnog grondige exit van het surrealisme. Over zowel de onbegrijpelijkheid van de gedichten zelf, de verwantschap en invloeden, de stroming waarin Charles Corsens poëzie thuishoort, is voorlopig het laatste woord niet gezegd. De dichter is niet meer – het zijn de lezers die zijn werk levend moeten houden.

Charles Corsen: Verzamelde gedichten 1948-1961. Bijeengebracht en van bibliografische gegevens voorzien door Daphne M. van Schendel-Labega Rotterdam: Flamboyant/P 1978

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter