blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Debrot Cola

Een andere kijk op Mijn zuster de negerin van Cola Debrot (3 en slot)

door Walter Palm  

De tweede vraag is in hoeverre deze novelle autobiografisch is, want de hoofdpersoon Frits Ruprecht is op dezelfde dag geboren als de auteur Cola Debrot, namelijk op 4 mei 1902.    

Zijn biograaf Jaap Oversteegen rept in de biografie Gemunt op wederkeer (1994) over Cola Debrot niet over een halfzus van Cola. Ook ontkende Cola Debrot dat hij ooit een halfzus heeft gehad. Als ik de biograaf van Cola Debrot en Cola Debrot zelf mag geloven, dan is Mijn zuster de negerin niet autobiografisch in de zin dat Cola Debrot een halfzus gehad heeft. Wel schrijft Jaap Overstegen dat Cola Debrot veelvuldig last had van depressies. Is Mijn zuster de negerin in die zin autobiografisch dat Cola Debrot net als Frits Ruprecht last had van depressies?  

Een derde vraag is in hoeverre Mijn zuster de negerin nog actueel is. Deze novelle speelt zich af tegen de achtergrond van een etnisch gesegregeerde samenleving waarbij als erecode gold dat een vader de opleiding van zijn buitenechtelijk kind betaalde. De vraag is of Curaçao bijna tachtig jaar na het verschijnen van deze novelle nog steeds een etnisch gesegregeerde samenleving is. En de vervolgvraag is of deze erecode nog steeds actueel is.

Een andere kijk op Mijn zuster de negerin van Cola Debrot (2)

door Walter Palm

 
  • De vorm van Mijn zuster de negerin: een literaire thriller met  een magisch-realistische inslag
 
Mijn zuster de negerin is een spannende thriller met twee spanningslijnen.
 

Wat het spannend maakt is dat vanaf het begin van de novelle het onderscheid tussen feit en fictie wazig is. Stond de nicht van Frits Ruprecht nu echt achter de opengeklapte jaloezieën? Lagen zijn overleden ouders in het dichte huis naast elkaar met de ogen wijd open gericht naar het plafond? Was Karel nu echt zo vijandig tegen hem of had hij woorden gehoord die nooit uitgesproken waren?  Zweeft daar inderdaad de schim van Maria? Shakespeare zou zeggen “To be or not to be. That is the question”.
Wat het ook spannend maakt is dat Frits gaat twijfelen of Maria nu echt de dochter is van Theodoor zoals beweerd wordt. Hij vindt het verdacht dat zijn vader Alexander Ruprecht de opleiding van Maria heeft betaald. Dit is veelal een teken dat het zijn buitenechtelijk kind is.
Aan het slot van de novelle volgt de ontknoping. Nee, het is niet de schim van Maria die door het huis dwaalt. En ja, Maria is inderdaad de dochter van zijn vader, het is dus zijn halfzus.

Ook in de short story Don’t look now uit 1971 van de bekende thrillerschrijver Daphne du Maurier vervaagt de grens tussen realiteit en fictie. Deze short story gaat over een echtpaar dat een dochter verliest. In Venetië ontmoeten zij een helderziende die hen vertelt dat hun overleden dochter met hen in contact wil komen om hen te waarschuwen voor gevaar. Zij menen een schim te zien van hun dochter.

De in 1935 gepubliceerde Mijn zuster de negerin heeft een magisch realistische inslag in de zin dat het zich afspeelt op het grensvlak van werkelijkheid en ingebeelde werkelijkheid. De dubbelzinnige perspectieven van deze novelle versterken de magische suggestie.
De koetsier Pedritoe die de jongen Frits Ruprecht verhalen vertelt over “prinsessen die zingen in den hemel, over het spook dat als witte ezel verschijnt met een blauwe ster tussen zijn rechtopstaande oren” versterkt de magisch realistische sfeer in deze novelle.
Ook in een gedicht als “Wie weet Malinda” dat geen deel uitmaakt van Mijn zuster de negerin,  is de magisch realistische sfeer aanwezig. Dit gedicht van Cola Debrot is ontleend aan het verhaal van Ma Linda dat op Bonaire wordt verteld. In dit verhaal ontmoet een jongeman op een begrafenis een mooie jonge weduwe met een diabolische maar tegelijkertijd engelachtige glimlach. Zij nodigt hem uit om haar op haar plantage te bezoeken. Als hij besluit om op haar uitnodiging in te gaan, kan hij de plantage niet vinden. Als hij het zoeken opgeeft en naar huis terugkeert, blijkt hij een oude man geworden te zijn met grijze haren, een gerimpeld gezicht en een duistere oogopslag.

Gouverneur Nicolaas (Cola) Debrot / schilderij van Carel Willink, paleis van de Gouverneur, Willemstad, Curaçao

 

Een van de beste vrienden van Cola Debrot was Carel Willink. Hij was getuige bij het huwelijk van Cola Debrot met Estelle in mei 1936. Deze bekendste magisch realistische Nederlandse schilder heeft in 1936, een jaar dus na het verschijnen van Mijn zuster de negerin, een intrigerend portret van Cola Debrot geschilderd

Slot

Na herlezing van Mijn zuster de negerin blijven drie vragen, waar ik zelf geen antwoord op heb, mij intrigeren, namelijk: (1) is  Mijn zuster de negerin met zijn magisch realistische inslag een voorloper van de magisch realistische roman zoals die in de jaren zestig in de Latijns Amerikaanse literatuur doorbrak met Cien años de soledad (1967) van  de Colombiaanse auteur en Nobelprijswinnaar  (1982) Gabriel García Márquez ?; (2) in hoeverre is deze novelle autobiografisch ?  en (3) wat is de actualiteitswaarde van deze novelle uit 1935?

Om bij de eerste vraag te beginnen. Gabriel García Márquez maar ook een schrijver als de Chileense auteur Isabel Allende die La casa de los espíritus (1982) schreef, zou niet vreemd opkijken van de passage in Mijn zuster de negerin waarin Frits Ruprecht wordt besprongen door “iemand of iets met gloeiende ogen” als hij in “Miraflores” de voormalige slaapkamer van zijn ouders binnen wil gaan.
Zo wist Gabriel García Márquez te vertellen dat hij als kind opgroeide bij zijn grootouders en dat hij een keer geen slaap kon vatten vanwege gesnurk in zijn slaapkamer. Toen hij zich daarover beklaagde bij zijn grootvader antwoordde die dat hij sliep in de slaapkamer van zijn overleden tante en dat die altijd hevig snurkte!  Alsof een snurkende overleden tante de gewoonste zaak ter wereld is.

In de Nederlandstalige magisch realistische literatuur zijn De trap van steen en wolken (1940) van Johan Daisne en De komst van Johan Stiller (1960) bekende magisch realistische romans.
Maar schrijft Cola Debrot nu in de magisch realistische stijl of juist in expressionistische stijl met explosieve passages als: (a) “De door slaven opgetrokken muren zijn “Krijtachtig wit, als een gil in de doorzichtig-groene avond””; (b) als hij de voormalige slaapkamer van zijn ouders binnen wil gaan “was het of iemand of iets met gloeiende ogen uit de duisternis een sprong naar hem terug maakte, hem bij de schouders greep, hem in de oren gilde”; en (c) “Op het ogenblik, dat hij de deur voor de neus van Wantsjo wilde dichtsmijten, hoorde hij een gillen even onwerkelijk als daarstraks toen hij de deur opende van zijn moeders slaapkamer: “Maria is de dochter van uw vader !!””?

Bij de passage “De door slaven opgetrokken muren zijn “Krijtachtig wit, als een gil in de doorzichtig-groene avond”” dringt bij mij zich de associatie op met het gekwelde schilderij “De schreeuw” uit 1893 van de Noorse schilder Edvard Munch dringt zich bij de lezer op.  In dit expressionistisch schilderij staat tegen de achtergrond van een ondergaande zon een wanhopige figuur te schreeuwen. Het lijkt wel of de hele omgeving met hem mee schreeuwt.

[voor deel 3 en slot, klik hier]

Cola Debrot by Carel Willink [courtesy mrs. Sylvia Willink, 2020]

Een andere kijk op Mijn zuster de negerin van Cola Debrot (1)

door Walter Palm

Inleiding

Jules de Palm vertelde me eens een kostelijke anekdote over Cola Debrot. Cola Debrot en hij moesten eens iemand met de auto afhalen bij het Centraal Station in Amsterdam. Cola Debrot zat achter het stuur en Jules de Palm naast hem. Aangekomen bij het Centraal Station parkeerde Cola Debrot de auto pardoes en pontificaal voor de uitgang van het Centraal Station, terwijl dat uitdrukkelijk verboden was. Prompt werd hij daarop aangesproken door een agent. Cola Debrot wees toen naar Jules de Palm  en zei tegen de agent “Ziet u die man die naast mij zit? Dat is een gevaarlijke gek. Van hem moet ik de auto hier parkeren”. Verbouwereerd droop de agent af.

read on…

Colleges Surinaamse en Antilliaanse literatuur

 
Op vrijdag 7 februari begint de nieuwe collegereeks Caraïbische dromen – De literatuur van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen die prof. Michiel van Kempen geeft aan de Universiteit van Amsterdam. Er is een gloednieuwe reeks samengesteld, waarbij zo wel klassieke als de allernieuwste teksten worden gelezen. Vele gasten maken hun opwachting: schrijvers en gastdocenten van beide zijden van de oceaan. De colleges worden gegeven in zaal 4.04 van het PC Hoofthuis, Spuistraatc 138 te Amsterdam. Het vooraf gelezen hebben van de te behandelen tekst is voorwaarde om aan het college te kunnen deelnemen.
Wie graag de reeks of enkele coleges bijwoont kan zich per mail aanmelden:
M.H.G.vanKempen@uva.nl
Aanbevolen voorkennis
Jos de Roo, ‘Hollandse hovaardij; Moderne Surinaamse schrijvers over Nederland’.
Wim Rutgers, ‘De Nederlandse Antillen en Aruba’. Het gaat om 2 hoofdstukken uit: Theo D’haen (red.), Europa buitengaats; Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. Deel I. Amsterdam: Bert Bakker, 2002, pp. 199-246,  resp. 247-288.
Colleges
  1. vrij 7 februari 2014: Algemene inleiding I
  2. vrij 14 februari 2014: Algemene inleiding II, boek: Jacco Hogeweg – Een donjuan in de West
  3. vrij 21 februari 2014: Albert Helman elke student leest een ander boek van Helman
  4. vrij 28 februari 2014: Wij slaven van Suriname van Anton de Kom, in aanwezigheid van de biografen van Anton de Kom, Alice Boots en Rob Woortman
  5. vrij 7 maart 2014: Mijn zuster de negerin van Cola Debrot
  6. vrij 14 maart 2014: Onsterfelijk van Guillermo Rosario, in aanwezigheid van de vertaalster, en dochter Libèrta Rosario
  7. vrij 21 maart 2014: we lezen gezamenlijk een tekst van Derek Walcott en bezoeken in Den Haag de onthulling van een muurtekst met een gedicht van Walcott
  8. vrij 28 maart 2014: roostervrij
  9. vrij 4 april 2014: Rubber van Madelon Szekely-Lulofs. Gastcollege door Dr Gabor Pusztai (Universiteit van Debrecen Hongarije) – ‘Antikoloniale concepten in het werk van Madelon Lulofs en Laszlo Szekely’
  10. vrij 11 april 2014: Dubbelspel van Frank Martinus Arion. En vertoning van de film Yu di Korsóu in aanwezigheid van cineaste Cindy Kerseborn
  11. vrij 18 april 2014: collegevrij (Goede Vrijdag)
  12. vrij 25 april 2014: ‘Praatjes voor de West, de invloed van de Wereldomroep op jonge schrijvers in het Caraibisch gebied’, door Jos de Roo. Te lezen tekst: De rots der struikeling van Boeli van Leeuwen
  13. vrij 2 mei 2014: Hoe duur was de suiker? van Cynthia Mc Leod, met vertoning (fragmenten van) van de film van Jean van de Velde. Gastcollege over Surinaamse en Antilliaanse talen door dr Annelies Roeleveld
  14. vrij 9 mei 2014: De zwarte Lord van Rihana Jamaludin, in aanwezigheid van de auteur
  15. vrij 16 mei 2014: Het hiernamaals van Doña Lisa van Eric de Brabander, gastcollege door Prof. Wim Rutgers (Universiteit van de Nederlandse Antillen)
  16. vrij 23 mei 2014, laatste college, publiekscollege: De man van veel van Karin Amatmoekrim, in aanwezigheid van de auteur,

Literaire Tertulia van Dutch Caribbean Book Club

Amateuristische lezing van Debrot door Walter Palm

door Henry Habibe  

Op initiatief van Dutch Caribbean Book Club (DCBC) werd op 9 november 2013 in Den Haag voor de zoveelste keer aandacht besteed aan de bekende novelle Mijn zuster de negerin van Cola Debrot. Spreker, de heer Walter Palm, gaf daarvan wat hij zelf noemde ‘een andere visie’  dan de reeds bestaande. Hij deelde mee dat hij bij een herlezing van de novelle ‘tot zijn verrassing tot een andere kijk’ was gekomen, namelijk: ‘de labiele geestestoestand van de hoofdpersoon trok mijn aandacht en niet zozeer de rassenrelaties waar deze novelle uit 1935 om bekend staat’. Hierna volgde een samenvatting van het bewuste werk en kwam de spreker, na een vrij onsamenhangende uiteenzetting over wat hij als de ‘vorm’ beschouwde, tot de conclusie dat Mijn zuster de negerin een ‘magisch-realistische inslag’ heeft.    

Opmerkelijk is dat het niet tot de spreker schijnt te zijn doorgedrongen dat het hier gaat om een raciaal thema (Négritude). De hoofdpersoon geeft – aldus Debrot – de voorkeur aan een negerin boven de blanke vrouw in Europa. Tegen het einde van het verhaal, nadat de hoofdpersoon een hele tijd gemijmerd heeft over het zwarte meisje uit zijn jeugd, voelde hij ‘onweerstaanbaar de drang in zich opkomen om naar de kamer van Maria [het negermeisje uit zijn jeugd] te gaan’. Debrot heeft dit thema op een hoogst eigen wijze behandeld.   In plaats van de novelle aan een min of meer stilistische benadering te onderwerpen en zoveel mogelijk binnen een passende historische context, wijkt Palm daarvan af en gaat op zoek naar aspecten van psychologische aard (hallucinaties, zelfmoordneigingen) en  veronderstelt dat daarmee reeds van een ‘magisch-realistische inslag’ sprake is.  Hij gaat als volgt te werk. Nadat hij (aan het begin) als een tweede ‘reden’ had gegeven waarom de hoofdpersoon naar Curaçao teruggekeerd was, week hij af van het raciale thema en probeerde elders voorbeelden te vinden (dus uit andere werken) om daarmee de vermeende ‘magisch-realistische inslag’ van Mijn zuster de negerin te signaleren. Dit is wat ik een ‘extra-literaire vlucht’ zou willen noemen. De spreker verlaat immers de tekst, die hij zich voorgenomen had te bespreken. Zo verwijst hij naar een kort verhaal van Daphne du Maurier (‘Don’t look now’) omdat daarin sprake is van ‘het zien van een schim’. Meent hij misschien dat hij zodoende het Magisch Realisme reeds gedefinieerd heeft? Ook deelt hij mee dat het gedicht ‘Wie weet Malinda’ van Debrot ‘geen deel uitmaakt van de novelle’. Desalniettemin stelt hij (zonder het aan te tonen!) dat de ‘magisch-realistische sfeer’ uit dat gedicht ook in  de novelle aanwezig is.  

De spreker meende bovendien dat, aangezien Debrot bevriend was met de Nederlandse magisch-realistische schilder Carel Willink, zijn novelle ook elementen moet bevatten van het Magisch Realisme. Zonder deze literaire tendens te hebben gedefinieerd of minstens aan te geven wat hij daaronder verstaat, gaat hij over tot de volgende verkondiging: ‘Is Mijn zuster de negerin met zijn magisch-realistische inslag een voorloper van de magisch realistische roman, zoals die in de jaren zestig in de Latijns Amerikaanse literatuur doorbrak met Cien años de soledad van de Colombiaanse auteur Gabriel García Márquez?’ (Palm noemt ook La casa de los espíritus van Isabel Allende).    

Uit Palms verhaal blijkt niet wat hij met ‘magisch realistische inslag’ bedoelde. De ene keer gaat hij bij Du Maurier te rade (wiens tekst uit 1971 dateert, terwijl die van Debrot uit 1935), een andere keer baseert hij zich op de ‘sfeer’ uit een heel andere tekst van Debrot, in de veronderstelling dat beide werken vanzelfsprekend dezelfde ‘sfeer’ moeten ademen. Het toppunt van deze ‘amateuristische’ benadering wordt aan het eind bereikt met de vrij groteske uitspraak: ‘García Márquez, maar ook (…) Isabel Allende (…) zouden niet opkijken van de passage in Mijn zuster de negerinwaarin Frits Ruprecht wordt besprongen door “iemand  of iets met gloeiende ogen” als hij in Miraflores de voormalige slaapkamer van zijn ouders binnen wil gaan’. Beide Latijns-Amerikaanse auteurs zouden – volgens mij – juist in lachen uitbarsten bij het constateren dat Ruprecht de schrik te pakken had (‘… Doodsbleek smeet hij [Ruprecht] de deur weer dicht. Het angstzweet brak hem uit…’). In de werken van García Márquez en Allende gaat het juist niet om het zich distanciëren van de ‘mysterieuze’ verschijnselen, maar om een ‘zich daarin onderdompelen’ om die op een min of meer indringende wijze te omschrijven. Dat gebeurt soms aan de hand van sterk hyperbolische elementen.    

Fantastische verhalen hebben altijd bestaan. Het Magisch Realisme is echter een postmodernistische stroming in de schilderkunst, die zich ook in de literatuur manifesteerde en wel aan het eind van de jaren veertig met werken als El Reino de este mundo van de Cubaan Alejo Carpentier. Men denke daarbij ook aan werken als Kafka’s De Metamorfose. Mijn zuster de negerin willen beschouwen als een novelle met een ‘magisch realistische inslag’ is louter een wishfull thinking van de heer Palm.  

Er kan gesteld worden dat deze bijeenkomst van de Dutch Caribbean Book Club geslaagd was. Alleen was er niet voldoende gelegenheid om te discussiëren. Vooral het gesproken ‘In memoriam Jules de Palm’ door de bekende Arubaanse pianist Alwin Toppenberg omvatte veel interessante informatie over de Curaçaose schrijver. De moderator, Darlène Westmaas, kweet zich goed van haar taak. Er heerste een heel ontspannen sfeer onder het publiek. Het succes was mede te danken aan de inspanningen van de actieve voorzitter van Dutch Caribbean Book Club, Magda Lacroes.

Literaire middag Dutch Caribbean Book Club

Dutch Caribbean Book Club nodigt u uit voor een literaire middag op zaterdag 9 november 2013 van 12.00 tot 16.00 uur in Theater De Vaillant Den Haag. Heeft u de roman Mijn zuster de negerin van Cola Debrot gelezen? En wilt u deelnemen aan een boeiende discussie waarbij Walter Palm als discussieleider zal optreden? Bezoek dan deze literaire middag.

Ook het boek Bonaire, zout en koloniale geschiedenis van Boi Antoin en Cees Luckhardt komt aan de orde. Cees Luckhardt geeft een lezing hierover. We zullen tevens stilstaan bij het heengaan van Jules de Palm. Alwin Toppenberg zal een ‘in memoriam’ uitspreken. In november bestaat Dutch Caribbean Book Club 1 jaar. We blikken terug op onze activiteiten en kijken vooruit naar onze bijeenkomsten in 2014. Dansgroep Caribbean Dance Flamboyan zal acte de présence geven met dansstijlen als de Seú en de onvergetelijke Remailo.
Aanmelden: dutchcaribbeanbookclub@gmail.com
Toegang: € 5,00
Datum: zaterdag 9 november 2013 van 12.00 tot 16.00 uur
Locatie: Theater De Vaillant, Hobbemastraat 120, 2526 JS Den Haag
Routebeschrijving: http://www.devaillant.nl/over-het-theater/adres-en-openingstijden/item172 Parkeren: In de omgeving van Theater De Vaillant kunt u van 9.00-24.00 uur alleen tegen betaling parkeren. Pinnen of chippen.
Bezoek onze website: www.dutchcaribbeanbookclub.wordpress.com

In de straten van de hemel (4 en slot)

door Antoine de Kom

Dit jaar werd in februari de staatsgreep van 25 februari 1980 herdacht. Aan die staatsgreep is de naam Revolutie gegeven. Op televisie werden oude beelden vertoond. Coupplegers van weleer vertelden hun stoere verhalen. De President sprak genodigden toe bij het monument dat bestaat uit de resten van het stukgeschoten hoofdbureau van politie. De President benadrukt de waardigheid van de Surinamers. Hij veroordeelt Nederland. Hij wil de stoffelijke resten van mijn grootvader terughalen naar Suriname.

read on…

In de straten van de hemel (2)

door Antoine de Kom
Wanneer je zoiets als slavernij overkomt, heb je te maken met een traumatische ervaring die diepingrijpende gevolgen kan hebben. Trauma is verwonding, en verwonding laat littekens achter waar je nog lang last van kunt krijgen als slachtoffer. Als er een slachtoffer is, dan is er ook een dader. De dader draagt ook de gevolgen van zijn daad met zich mee. De dader kan ook twee kanten op. Die zien er anders uit dan bij de slaaf. De dader, de meester, kan zijn daden loochenen en doen alsof die niet bestonden. Gewoon samen doorgaan heet dat ook wel. De dader kan het ook gooien op omstandigheden die als excuus dienen. Dan erkent hij zijn daad en dat is moeilijk te verkroppen. Slavernij was namelijk in de ogen van de meester eeuwenlang normaal, algemeen geaccepteerd, gezien als Gods wil ook, maar nu niet meer. Door bezitsdrang en behoudzucht van de nog levende slavenhouders (zoals die in het huidige Afrika bijvoorbeeld) is de moderne slavernij hardnekkig en moeilijk helemaal uit te roeien. Dat maakt ons terugkijkers en herdenkers een ongemakkelijke derde partij  naast dader en slachtoffer, want wij kunnen erkenning, ontkenning, bekennen, verzet of onderwerping, schuld en boete niet van ons afschudden noch op onze schouders nemen. Dit geldt vooral de nazaten van daderzijde. Aan de slachtofferkant is er nog steeds voelbare pijn.
Er was nog een tweede uitweg die de dader kon kiezen: die is de weg van de overdekking met het tegendeel. De dader neemt dan de houding aan van de zedenmeester. Aldus behoudt hij zijn oude gedroomde superioriteit. Zeden-meester. De dader ‘schenkt’ de slaaf even minzaam als onverschillig diens ‘vrijheid’. Dat is pas echt erg!
Nee, nog erger misschien is dat wij de slavernij en de afschaffing daarvan herdenken. Herdenken is een vorm van verdringen. Want met de herdenking wordt de slavernij een dag der vrijheden, één dag in het jaar, en verder basta. Het heeft er dus alle schijn van dat het tussen meesters, slaven, en hun beider nazaten niet echt meer goed kan komen.
Ik had beloofd dat u opgewekt, verkwikt en vrolijk de zaal zult verlaten. Ik moet nu toegeven dat ik verder dan ooit van de verwezenlijking van die belofte verwijderd ben geraakt. Hier helpen geen geintjes meer. Ook dooddoeners als dat de tijd alle wonden heelt, bieden geen uitkomst. Ik krijg de sterke neiging om te doen alsof het hele probleem van de slavernij dan maar in de ijskast moet. De hevige impuls om maar te gaan dansen en te gaan feesten om het allemaal maar te vergeten. De dans der machtelozen dansen is eigenlijk de klassieke uitweg die ik over het hoofd heb gezien. Dansen konden de slaven immers af en toe ook en daarbij leefden zij hun verdriet en woede uit. Denk maar aan de tambú op Curaçao, recent ijzingwekkend documentair verfilmd door Catrien Ariëns.
Ik wil het er niet bij laten zitten. Ik wil blijven proberen om een oplossing te vinden voor het perverse probleem van meester en slaaf. We zagen dat die elkaar begonnen te worden: de meester raakte verslaafd en de slaaf won aan beangstigende macht. Innerlijk raakten beiden aangetast. Wij zijn hun nazaten. Ik ben een nazaat van beiden. Velen onder ons zijn dat ook. Dat is een belangrijk gegeven. Dat we nazaten zijn van meester en slaaf. Dat komt steeds vaker voor door de vermenging van etniciteiten die tegenwoordig steeds vaker regel is.
Misschien heb ik een kleine aanwijzing die grote gevolgen kan hebben over het hoofd gezien. Uit ervaring weet ik dat een impasse in een onderzoek, een onderzoek in een zware zaak, betekent: dat je niet goed genoeg naar jezelf hebt gekeken. Het wordt tijd dat ik dat doe. Als je naar jezelf kijkt, leg je je eigen historische wortels bloot. In de wording van een individu herhaalt zich de wording van een gemeenschap. Zo belichaamde mijn grootvader de strijd tussen meester en slaaf vanuit de geestelijke positie van de slaaf. Hij vocht om eigenheid, zelfwaardering en onderlinge verbondenheid. Hij slaagde erin om zijn streven te verbreden door met de vroegere overheerser het verzet aan te gaan tegen een nieuwe overheerser, het monsterlijke gedrocht dat fascisme en nazisme heet. Mijn grootvader gaf zijn wezen aan de vrijheid van zijn volk, de Surinamers, mijn grootvader gaf zijn leven voor de vrijheid van blank en zwart, voor de gewezen meester en de gewezen slaaf. Zijn boodschap was: we kunnen elkaar toch weer vinden en ons verenigen, ook, zelfs als medelanders.
Mooi gesproken, maar in alle bescheidenheid, ik zit door die slavernij nog steeds met de gebakken peren. Ik moet nog steeds van die slavernij een suikerbeest maken. Maar hoe? Mijn gewoonlijke truc tot nu toe was: poëzie. Een dichter is bijzonder vrij en kan dus zijn fantasie gebruiken om tegenstellingen en ellende weg te toveren. Dichten is een vorm van feesten die niet meteen als feesten opvalt maar het wel is. Met een eigen poëzie kun je dansant zeggen: lees die maar, daarin rechtvaardig ik mezelf terwijl ik eigenlijk een onooglijk vat vol ongerijmdheden ben.
Die weg sta ik mijzelf niet langer toe. Daarmee loop ik opnieuw de kans van alles over het hoofd te zien. Ik weet het. Want in mijn poëzie heb ik geprobeerd om wat is geweest te symboliseren. We leven als mensen in een woud van symbolen. Kijk om je heen. De werkelijkheid is niet wat ze is, maar wat ze betekent voor de mensen. En het zijn de mensen die symboliseren maken en zo hun werkelijkheid gestalte geven, ja voltrekken. Zo vormen de mensen hun wereld en zo kunnen zij die ook weer omvormen. Daarin ligt de macht van de cultuur. De slaaf, de katibo, de katibu, heeft zijn tambú en die helpt hem om weer meester over zichzelf te worden. Dat is het grootste goed denkbaar. Daardoor kun je pas echt leven en echt feesten. Het scheppend omvormen van symbolen is een krachtig wapen. Ik heb ooit in de township Langa in Kaapstad geroepen dat goede dichters een wapenvergunning zouden moeten hebben vanwege hun scheppend vermogen.
Maar welke symbolen moeten er dan worden omgevormd? Is er een sleutelsymbool? En wie kan bij de sleutel? Vroeger had ik als kind in Suriname altijd een sleutelhanger op zak. Het was een bijzondere, stalen sleutelhanger met het symbool van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot-Maat­schappij, een oud koloniaal zeilschip, en in die sleutelhanger zat een oprolbare centimeter. Eigenlijk deed ik er alleen de kleine sleutel van mijn koffertje aan dat ik gebruikte om mijn spullen in op te bergen. Veel had ik niet. De sleutelhanger is nu een zuiver symbool omdat ik het ding al lang kwijt ben. Maar als symbool is het voor mij van grote waarde. Ik wil er niet voor pleiten om van alles maar weg te gooien, dat is verkeerde symboliek. De sleutelhanger wacht op de nieuwe sleutel voor ons slavernij-probleem. Met symbolen kun je spelen en al spelend kun je nieuwe betekenissen en nieuwe waarden toekennen. Spelenderwijs, ongemerkt, verzet je de bakens.
We moeten op zoek naar het sleutelsymbool. Dat wordt een zoektocht naar de graal en we weten dat die niet meteen te vinden is. Op zo’n moment kom ik altijd in de verleiding om een boekenkast te laten omvallen. Toen ik ongeveer zestien was, ging ik naar de Bijlmer waar Frank van Kanten woonde: jurist, leraar, vertaler. Ik zou hem gaandeweg als mijn goeroe gaan beschouwen. Hij waarschuwde me dat ik niet teveel moest gaan lezen. Zelf deed hij dat wel. Hij wist ongelofelijk veel af van de Caraïbische geschiedenis af, bezien vanuit zijn creoolse standpunt. Bij hem vergeleken voelde ik mij beschamend wit.
Nu ik het over goeroes heb, denk ik ook aan René de Rooy. Die was pas echt Caraïbisch. Een veelzijdig kunstenaar. In Paramaribo was hij mijn leraar Spaans. Hij opende een wereld voor mij. Hij bouwde aan een nieuwe identiteit, een vrij kunstenaarschap, hij leerde ons in jezelf en over jezelf heen te kijken. Daar kwam bij dat hij een huidziekte had, vitiligo, waardoor hij zijn donkere huidskleur verloor en steeds witter werd. Zijn kwaal was voor mij een opluchting. Ik was dus niet de enige die in de verkeerde kleur zat. Ik had vaak gedacht dat het beter was om zwart te zijn. Gelukkig ben ik van die gedachte teruggekomen. René de Rooy leefde voor hoe je de schaamte voorbij kunt.
Dames en heren, ik heb mij jarenlang geschaamd voor mijn kleur die de kleur van de meester is. Ik voelde mij een minderwaardige witte raaf. Eigenlijk ging het om veel meer dan kleur. Ik zat met de meester en de slaaf in mijzelf hopeloos in de knoop. Door mijn grootvader wilde ik voor de zwarte zaak staan. Maar hij had er ook toe bijgedragen dat ik zo wit was geboren. Hij had in zijn ruimhartigheid een blanke vrouw getrouwd en daarmee de liefde laten prevaleren boven de zware zaken waarover ik het hier heb. Mijn vader deed hetzelfde. Ik zat er maar mee.
Nu wil ik hier u niet lastigvallen met mijn kleurperikelen. Ik heb het erover omdat het zo’n kleine aanwijzing is waardoor we verder kunnen komen met het slavernijprobleem. We kunnen namelijk ons voordeel doen met een geluk bij een ongeluk: dat de meester wit is en de slaaf zwart. Als dat nou eens symbolisch gaat schuiven. dan komen we verder. De invloed van mijn grootvader gaat verder dan ik voor mogelijk hield. Hij heeft intuïtief voor kleurmenging gezorgd en daarmee de weg geopend naar een nieuwe manier van verhouden waarin kleur en meester-zijn of slaaf-zijn losmakelijk aan elkaar worden verbonden.
Ik zie dat nu – let op de symboolverschuiving – als een vorm van bevrijding. Hij heeft mij ertoe gedwongen voor de zware zwarte slavernijzaak te gaan staan terwijl ik in een lichte kleur leef. Dat is nieuwe symboliek, kleur verkennen heet dat. Door mij in het kleurledige, een vacuüm te werpen dwong hij mij op zijn bevrijdende weg voort te gaan.
[vervolg, deel 3, klik hier]

Cola Debrotlezing 2013: In de straten van de hemel (1)

Over slavernij

door Antoine de Kom
Dames en heren – Kleine aanwijzingen kunnen grote gevolgen hebben. Het antwoord op grote vragen, de oplossing van zware zaken, ligt soms als een bijna toevallige vondst voor het grijpen. Je kijkt er gemakkelijk overheen. Over ingewikkelde kwesties doe je al gauw erg serieus, zo ernstig soms dat je voor je het weet vermoeid en zwaarmoedig raakt. Het is mijn diepste wens dat te voorkomen. Ik wil niets liever dan dat u straks, op deze langste dag van het jaar, opgewekt, verkwikt en vrolijk de zaal verlaat. Maar voordat het zover is, ga ik u het een en ander voorhouden dat te maken heeft met het onderwerp dat onze Caraïbische vrolijkheid almaar blijft bederven. En dat is het onderwerp van, jawel, u raadt het al, ik durf het bijna niet te zeggen: van de slavernij.
Het jaar des Heren waarin wij nu leven, 2013, brengt ons drie belangrijke zaken: een nieuwe paus, de nieuwe koning en de herdenking van 150 jaar afschaffing van slavernij in de Nederlanden. Hoe pak je zo’n jubileum aan? Ik beschouw het probleem van de slavernij voor het gemak maar even als een zware zaak. Ik heb jarenlang zware zaken mogen doen zoals het heet. Ik onderzocht verdachten van ernstige misdrijven. Eigenlijk doe ik dat nog steeds, en deze zaak, die van de slavernij, een misdaad tegen de menselijkheid, is daar een voorbeeld van.

Het eerste wat ik doe als er weer zo’n zware zaak aankomt, dat is: niets. Voorbereiding vereist een kinderlijke ontvankelijkheid en die houd je vast door eerst maar eens niets te doen. Na het nietsdoen, leg ik een nieuw leeg cahier klaar. Ik heb iets met cahiers. In de kelder staat een doos met lege cahiers, genoeg voor de rest van mijn leven. Die voorkeur voor cahiers heb ik van mijn grootvader vaderszijde, Anton de Kom. Hij liet er redelijk veel na. Zijn cahiers maakten indruk op mij. Ik zag ze voor het eerst toen ik nog geen idee had waartoe die zouden kunnen dienen. Ik vergeet nu bijna mijn andere grootvader, die van moederszijde, voor te stellen. Dat was de ambtenaar der directe belastingen Arie Spuijbroek, gelauwerd met de pauselijke eremedaille ‘Pro Ecclesia et Pontifice’. Hij ontving deze onderscheiding vanwege zijn trouwe dienst als belangeloze boekhouder van de parochie. Ik vind het beslist noodzakelijk om dit te noemen, want het is niet goed dat Anton Arie overschaduwt. Arie was in nog iets groot. Zijn humor. En humor heb je broodnodig wanneer je je waagt aan een zware zaak.

Humor is ook een bepalende kracht in de geschiedenis. Churchill had volgens mij veel meer humor dan Hitler. Ziedaar het heilzaam effect van een grapje. Zonder de humor van Churchill zaten we hier te nog te luisteren naar een zoutloos betoog over etnische zuiverheid. Natuurlijk kan humor foute taal niet voorkomen, getuige het woordbraaksel van onze nationale splijtzwam die ik hier gemakshalve aanduid als de man die zijn haar blondeert in de hoop dat niemand ziet welk een hartstochtelijke moslim hij eigenlijk is.
Blond was mijn grootvader Arie zeker niet, die was al jong grijs, en grapte er lustig op los. Ik vrees dat historici aan het onderwerp van de humor in de geschiedenis nog te weinig aandacht hebben besteed. Mijn grootvader Arie leerde mij bijvoorbeeld welk een grote betekenis het zogeheten ‘suikerbeest’ voor het leven heeft. Hij was gek op suikerbeesten, klein en groot. Hij heeft Anton helaas nooit ontmoet, maar ik zie zo voor me hoe die twee een gesprek zouden kunnen hebben gehad over het suikerbeest in de geschiedenis. Anton zou zeker benadrukt hebben dat er achter zo’n suikerbeest heel erg veel leed schuilt, want suiker kwam van de suikerplantage en als je daar als slaaf zat, dan zat je goed fout. Onze voorouders van slavenzijde kwamen van de plantage Molhoop en dat was zo’n suikergeval.
Op dit punt aangekomen, wil ik graag enige afstand nemen van het suikerbeest en de aandacht vragen voor de mens en de slaaf. Althans, de tot slaaf gemaakte persoon, want het gaat hier niet om een gegeven of een natuurlijke toestand. In de tijd die amper 150 jaar achter ons ligt, die nauwelijks 150 jaar geleden ophield, nou ja, formeel ophield, was de meester mens en de slaaf diens werktuig. Sociaaleconomisch gezien zou dat ook in de navolgende periode van de contractarbeid nog steeds zo blijven. De onderlinge verhouding tussen meester en menselijk werktuig is heel oud en zeker niet uniek voor de trans-Atlantische slavenhouderij. Het geval wil echter dat bij deze slavernij de meester doorgaans wit en de slaaf zwart was. Dat zwart-wit heeft nogal zijn stempel gedrukt op etnische verhoudingen in wat ik gemakshalve het Caraïbisch gebied noem. Je moet je even voorstellen: als meester en slaaf dezelfde etniciteit hebben dan is het slavernijprobleem al knap ingewikkeld. Want het lijkt alsof de een alle macht heeft en de ander geen enkele, maar dat is slechts schijn. In het echt raakte de meester namelijk al gauw verslaafd aan zijn slaven en vooral zijn slavinnen.

Dit is een belangrijk punt. Tot dusver heb ik het namelijk niet gehad over het belangrijke onderwerp van de seksualiteit. Het is niet helemaal onbekend, maar bij het lezen van Wij slaven van Suriname, het boek van mijn grootvader Anton dat in 1934 verscheen, werd ik toch weer getroffen dat macht en seksualiteit zo dicht naast elkaar in bed kwamen te liggen. Dat schokte me, zoals een verkrachting je onthutsen kan. Wanneer je in een verkrachtingszaak onderzoek doet, wordt je geconfronteerd met allerlei seksuele details en dan wel te verstaan in een gruwelijk verband van geweld, onderdrukking en destructiedrang.

Ik dwaal af. Terug naar meester en slaaf want daar ligt de wortel van veel ellende. De meester raakt verslaafd. En de slaaf? Wat kan de slaaf doen? Die kan ruwweg twee kanten op, opereren tussen deze twee uitersten: zich onderwerpen en vereenzelvigen met de meester, of, in verzet gaan door weg te lopen of de meester vreselijk vleselijk te laten voelen dat slaven een slavenmacht vormen en daarmee zijn nachtmerrie zijn.
Laten we even goed kijken naar wat er hier gebeurt. De meester wordt het suikerbeest waar de slaaf begerig naar kijkt.
Ik geloof dat we hiermee een belangrijke stap hebben gezet. Het probleem van de ontwikkelingshulp kan van tafel. Het is terloops bloot komen te liggen. Ontwikkelingshulp bestond namelijk uit de douceurtjes van de suikeroom, die alleen maar wilde voorkomen zelf in moreel opzicht te worden opgesnoept. Tegenwoordig zou je spreken van een afkoopregeling.

De slaaf kon zich niet alleen verzetten, hij kon zich ook onderwerpen. Dit is een weg die voor slavinnen nog een afslag bood, namelijk die van de seksuele macht. De meester kon bij de slavin nieuwe slaven verwekken, terwijl de slavin op invloed op de meester kon hopen. Wanneer men zich onderwerpt, al of niet in seksuele verhouding, dan leidt dat evenwel, zo weten we, tot een heleboel narigheid. Wie zich onderwerpt, neemt immers nolens volens zijn of haar meester in zich op. Je neemt zijn gewoontes, zijn denken, zijn voelen en zijn gedrag ten dele over. En daarmee raak je, puur om te overleven, jezelf deels kwijt.

Hier hebben we de vervorming, de misvorming van de eigen identiteit, dat wat je in je diepste wezen bent, te pakken. En let wel, de huidskleur is bij dit alles nog niet eens ter sprake gekomen. De huidskleur zorgt ervoor dat iedereen zomaar kan zien wie topdog en wie underdog is. En ook: wie door een mengkleur het levend bewijs is van de in beginsel perverse verhouding tussen meester en slavin. Door al die kleurschakeringen ontstaan de wildste verdenkingen, speculaties en natuurlijk ook jaloezie.
Ziedaar het probleem van de familieverhoudingen in het Caraïbisch gebied. De nazaten van de slaven zitten nog steeds met de gevolgen van een verdrukte identiteit en verstoorde familiebanden. De nazaten hebben er overigens veel aan gedaan om die innerlijke en onderlinge verstoringen te boven te komen. Daarbij gebruikten zij hun culturele kracht. Want als je niets hebt, is er altijd nog je cultuur. Kijk maar naar de marrons, de gevluchte slaven in Suriname. Zij slaagden erin om een nieuwe cultuur te bouwen in de jungle. En degenen die niet vluchtten, deden dat op hun manier, in beperktere mate, ook. Er ontstond een levendige creoolse volkscultuur die uiteraard voor een belangrijk deel verborgen moest blijven voor het oog van de overheerser.
[vervolg, klik hier]
Dit is de licht bewerkte tekst van de derde Cola Debrot-Lezing, gehouden op 21 juni 2013 te Amsterdam. Deze tekst is gepubliceerd in de vijf-en-vijftigste jaargang van Hollands Maandblad, nummer 789-790, augustus/september 2013.

‘In de straten van de hemel’

door Els Moor

 
‘In de straten van de hemel’ is de titel van de derde Cola Debrot-lezing, georganiseerd door de werkgroep Caraïbische Letteren, die Antoine de Kom op 21 juni hield in Amsterdam. Antoine de Kom, kleinzoon van Anton de Kom, is forensisch psychiater, die de psychiatrie binnen de gerechtelijke wereld uitoefent. Hij is ook dichter en schrijver. De titel van de lezing is ontleend aan het vierregelige gedicht, in het Spaans en Nederlands, dat Cola Debrot vlak voor zijn dood schreef en dat helemaal op het eind van de lezing gebruikt wordt.
‘In de straten van de hemel hebben wij ons verstand verloren’, is de eerste regel in het Nederlands. Het Spaanse woord voor verstand betekent ook zintuig, gevoel, begrip, inzicht, bewustzijn, betekenis en richting. In wat op de hemel lijkt, zijn wij verward geraakt, concludeert Antoine de Kom en die tegenstelling, hemel waarin je verward raakt, heeft in zijn opvatting alles te maken met Suriname, vroeger en nu.
Antoine de Kom wil dat zijn publiek de zaal ‘opgewekt, verkwikt en vrolijk’ zal verlaten. Kan dat lukken met een zwaar onderwerp als slavernij? In zijn lezing zitten realistische, maar ook hoopgevende gedachten, waar het de verhouding met het slavernijverleden betreft en helaas ook de sombere waarheid van Suriname nu. Die waarheid is dat er in ons land nieuwe meesters zijn opgestaan na de onafhankelijkheid die de oude tegenstelling ‘tussen heer en horige’ alleen maar hebben herhaald en bepaald niet opgeheven.
Symboliek en humor zijn belangrijke middelen die Antoine de Kom noemt als bepalende krachten in de geschiedenis om eigenheid te ontwikkelen. Hij verwijst in dezen naar zijn grootvader van moeders kant, Arie, die gek was op ‘suikerbeesten’, grote en kleine, die veel grappige betekenissen zouden hebben. Als Arie daarover met Antoine’s andere grootvader, Anton de Kom, gesproken zou hebben, zou die de sombere kanten van het suikerbeest hebben benadrukt. Suiker komt van een suikerplantage en als je daar slaaf was, zat je goed fout. Antoine spreekt veel bewondering uit voor zijn grootvader van vaders kant, de auteur van Wij slaven van Suriname. Wat hem aangrijpt bij het lezen van het boek is dat ‘macht en seksualiteit zo dicht bij elkaar in bed kwamen te liggen.’ De meester kan ook verslaafd raken aan de slaaf! En de slaaf? Wat kan die dan doen? ‘Die kan ruwweg twee kanten op: zich onderwerpen en vereenzelvigen met de meester, of in verzet gaan door weg te lopen of de meester vreselijk vleselijk te laten voelen dat slaven een slavenmacht vormen en daarmee zijn nachtmerrie zijn. Is de meester dan het suikerbeest geworden waar de slaaf begerig naar kijkt?’ Ha, ha, humor! Humor en werkelijkheid.
Een motief dat ook een grote rol speelt in de lezing van Antoine de Kom is de zwart-wit-verhouding wat huidskleur betreft: meesters waren meestal wit en slaven zwart. Dit gegeven heeft nogal zijn stempel gedrukt op etnische verhoudingen in het Caraïbisch Gebied tot op de huidige dag. Antoine de Kom zelf draagt beide in zich. Hij is namelijk licht van kleur en is dat als een uitdaging gaan zien. Grootvader De Kom trouwde een witte vrouw en Antoine’s vader ook weer. Hij ziet zichzelf als ‘een nazaat van beiden’ en vindt het belangrijk zijn eigen wortels bloot te leggen. In de wording van het individu herhaalt zich de wording van een gemeenschap. Antoine heeft bewondering voor zijn grootvader Anton, die stond voor: ‘Het afleggen van de slavenmentaliteit, het komen tot eigenwaarde’. Hij belichaamde de strijd tussen meester en slaaf vanuit de geestelijke positie van de slaaf. Hij vocht voor eigenheid, zelfwaardering en onderlinge verbondenheid. Maar hij verbreedde zijn streven ook: met ‘de vroegere overheerser’ (de Nederlanders) ging hij in verzet tegen ‘een nieuwe overheerser’ (de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog), het ‘monsterlijke gedrocht dat fascisme, nazisme, heet.’ Anton de Kom gaf zijn wezen voor de vrijheid van zijn volk en zijn leven voor de vrijheid van de mens, zowel blank als zwart. We weten dat Anton de Kom vanwege zijn verzet afgevoerd werd naar een concentratiekamp en overleed in 1945. Antoine de Kom heeft zijn grootvader dus niet persoonlijk gekend. Hij werd in 1956 geboren.
De eigen cultuur kan een tegenkracht zijn bij overheersing. Cultuur geeft vorm aan de eigen werkelijkheid. Slaven vormden hun eigen wereld met hun muziek, dans, verhalen. ‘De katibo heeft zijn tambú en die helpt hem om weer meester over zichzelf te worden.’ Het scheppen van eigen symbolen is een krachtig wapen! Maar ook al ontwikkelen de slaven eigenheid, ze blijven slachtoffers en dat geeft trauma’s, verwondingen die littekens achterlaten die er nu nog zijn. Waar slachtoffers zijn, zijn er ook daders. Ook zij dragen de gevolgen van hun daden met zich mee. Hoe komen ze daarmee klaar? De Kom kijkt naar de Nederlandse samenleving, waar hij deel van uitmaakt, met witte en zwarte mensen. Hoe proberen de ‘daders’ klaar te komen met hún trauma’s? Ze kunnen de daden uit het verleden loochenen, doen alsof ze niet bestonden. De daders kunnen ook baas blijven: ‘We hebben jullie toch je vrijheid geschonken!’ Dat laatste is wat Antoine de Kom absoluut afkeurt en hij kijkt dan ook met wantrouwen naar de herdenkingen van de afschaffing van de slavernij in Nederland. Meester en slaaf moeten loskomen uit hun worsteling. Een voorbeeld daarvan is de commotie rond de onthulling van het standbeeld van Anton de Kom in de Bijlmer op het naar hem genoemde plein. Het beeld is naakt. Roept het daardoor associaties op met een slaaf? Tegenstanders benadrukken de onwaardigheid ervan. Moet het beeld gekleed worden? Wordt het daardoor niet weer meester? En Antoine zegt: ‘Net zoals mijn grootvader mij waarschijnlijk onbedoeld witter maakte, zo heeft de kunstenares ons hier gedwongen anders naar het blote te kijken. Een mooi voorbeeld van ‘symboolverschuiving’.
Antoine de Kom kijkt ook naar het huidige Suriname, waar hij vaak komt omdat zijn ouders hier wonen. Hier vindt hij een harde waarheid: dat er in het land nieuwe meesters zijn opgestaan die de verhoudingen uit de tijd van de slavernij hebben herhaald, niet opgeheven. De geschiedenis wordt vooral in de media vaak vervalst en veel mensen durven niet openlijk te spreken over de situatie. De economie bloeit, maar bloedt. Het gaat om de exploitatie van bronnen die uitputbaar zijn (goud bijvoorbeeld). En drugshandel bloeit. Woord en symbool schieten tekort. De Kom haalt er de ‘hemel’ van Debrot bij. Een hemel die niet bestaat, waar begeerte en angst de mensen beklemmen, zolang er beknot wordt en ‘mensen dingen zijn’. Een oplossing? Ja, De Kom noemt die ‘sufri’, een onbaatzuchtige levenshouding, waarin vorm en wezen samenvallen, een houding die bevrijdt. ‘Sufri’ is voor eenieder die een vrije Surinaamse gemeenschap wil in en buiten Suriname, geweldloos, zichtbaar, enzovoort. ‘Sufri’ is geen programma, maar een open keten van principes. Antoine de Kom besluit met de woorden: ‘Onze innerlijke kracht kan het juk van onderwerping overwinnen. Nu en in de toekomst. De duistere zone hoort in het felle zonlicht van onze vastberadenheid weg te bleken. De gevallen engelen onder ons kunnen hun naakte schande niet blijven verhullen. Wij bepalen dat. Wij zijn onze eigen leiders.’

[Deze tekst is een samenvatting van de schriftelijke versie van de lezing, die we toegestuurd kregen. Helaas kunnen we niet even naar Amsterdam om zo’n lezing bij te wonen.]

[uit de Ware Tijd Literair, 29 juni 2013]

Antoine de Kom: “Herdenken is vorm van verdringen”

door Otti Thomas

Amsterdam – De verwerking van het slavernijverleden vertoont veel overeenkomsten met de verwerking door de daders en slachtoffer van zware misdrijven. Herdenken, zoals volgende week

in Amsterdam, lost weinig op. Ondanks deze verontrustende conclusie liet forensisch psychiater Antoine de Kom zijn toehoorders afgelopen vrijdag toch opgewekt naar huis gaan. De Kom was uitgenodigd voor de Cola Debrotlezing, die elke twee jaar georganiseerd wordt door de werkgroep Caraïbische Letteren, onderdeel van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In het jaar dat de afschaffing van de slavernij grootst wordt herdacht was de slavernij het toepasselijke thema.

“Ik ben ervan overtuigd dat de lezing zal bijdragen tot nieuwe inzichten,” zei Joan Ferrier, voorzitter van de Stichting Herdenking Slavernijverleden 2013, die de lezing mede organiseerde.
“Ik onderzocht jarenlang de verdachten van zware zaken, dus ernstige misdrijven. Slavernij, een misdaad tegen de menselijkheid, is daar een voorbeeld van,” aldus De Kom,  kleinzoon van de Surinaamse verzetsheld en schrijver Anton de Kom. Op licht ironische wijze en op zoek naar aanwijzingen, legde hij in zijn toespraak tal van verbanden tussen zijn werk en de slavernij. Bijvoorbeeld in de verwerking van een trauma door de daders en nazaten van daders, die de mogelijkheid hebben om hun daden te negeren, te wijzen op verzachtende omstandigheden of zich superieur te voelen. “Erger is dat de meester de slavernij en de afschaffing daarvan gaat herdenken. Herdenken is een vorm van verdringen. Want met de herdenking wordt de slavernij één dag der vrijheden. Eén dag in het jaar en verder basta,” aldus De Kom. Ontwikkelingshulp omschreef hij als extraatje van een suikeroom, in dit geval de dader, die bang is dat zijn moraal in twijfel wordt getrokken. ”Tegenwoordig zou je spreken van een afkoopregeling.”
Seks
Ook de slachtoffers staan voor een keuze, die verband houden met zware misdrijven. Er is de mogelijkheid van verzet of van onderwerping, waarbij slavinnen nog konden proberen door seks invloed uit te oefenen op hun meester, zei De Kom. De nauwe relatie tussen macht en seksualiteit in de slaventijd doen hem denken aan de verkrachtingszaken die hij in zijn werk tegenkomt. “Als je je onderwerpt, dan leidt dat tot een heleboel narigheid. Je neemt de gewoontes, het denken, de gevoelens en het gedrag van de meester ten dele over. En daarmee raak je jezelf deels kwijt. Het is de vervorming van je identiteit, dat wat je in het diepst van je wezen bent.” Voor de nazaten van de slachtoffers is er de mogelijkheid om zich vast te grijpen aan hun cultuur, het enige bezit dat uiteindelijk overblijft.
De Kom nam geen genoegen met zijn analyse, omdat het de problematiek niet oplost en hij bovendien had beloofd zijn toehoorders opgewekt naar huis te laten gaan. “Uit ervaring weet ik dat als er na onderzoek een impasse lijkt te ontstaan, je dan niet genoeg naar jezelf hebt gekeken. Het wordt tijd dat ik dat doe. Ik ben een nazaat van dader en slachtoffer. Steeds meer mensen zijn dat. We kunnen ons voordeel doen met het feit dat de meester wit is en de dader zwart,” zei hij. “Mijn grootvader heeft intuïtief voor kleurvermenging gezorgd en daarmee voor een nieuwe verhouding waarin meester en slaaf onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden,” aldus De Kom.
Cruciaal is dat de symboliek verandert. De associatie die mensen hebben bij de kleuren als zwart en wit, maar ook bij naaktheid. De Kom verwees hiermee naar het verzet bij de onthulling van het naaktbeeld van zijn opa op het Anton de Kom Plein in Amsterdam. “Het zal je maar gebeuren dat je blote opa op het NOS journaal wordt aangekleed.” Tegenstanders vonden dat de naaktheid een verwijzing was naar de slavernij, maar die associatie is er niet bij strippers of streakers. “De werkelijkheid is niet wat ze is, maar wat ze betekent voor de mensen. Mensen vormen de wereld en kunnen hem ook weer omvormen,” aldus De Kom.
De Cola Debrotlezing wordt volgend op de publicatie in het Hollandsch Maandblad in zijn geheel op de website van de Caribische Letteren: http://caraibischeletteren.blogspot.nl/
[uit Amigoe, 26 juni 2013]

Antoine de Kom gaf derde Cola Debrotlezing

“Sorry voor het verleden” klonk ‘t afgelopen week uit monde van de Raad voor Kerken. Schoorvoetend hebben de protestantse kerken in Nederland haar excuses aangeboden voor haar steun aan de slavenhandel. De excuses komen op een strategisch moment omdat 1 juli aanstaande wordt herdacht dat 150 jaar terug de slavernij in Nederland werd afgeschaft. In het kader daarvan sprak dichter en forensisch psychiater Antoine de Kom de Cola Debrot-lezing uit afgelopen vrijdag 21 juni, in de Amsterdamse Openbare Bibliotheek, op uitnodiging van de Werkgroep Caraïbische Letteren. Hij werd ingeleid door mr. Joan Ferrier, voorzitter van de Stichting Herdenking Afschaffing Slavernij 2013.

Voor de Kom was het een buitenkans om zich eens niet via de poëzie of via psychiatrische behandelingen met een zware zaak bezig te houden, maar via de kunst van het essay. Met het schrijven van deze tekst treedt hij even in de voetsporen van zijn grootvader, Anton de Kom, de bekende Surinaamse vrijheidsstrijder die het standaardwerk Wij Slaven van Suriname schreef.

Antoine de Kom bracht een aantal van zijn jeugdjaren door in Suriname. Die als paradijselijk ervaren tijd, kwam in een geheel ander daglicht te staan, toen hij de gruwelen las die zijn grootvader Anton de Kom beschreef in Wij slaven van Suriname.

Sindsdien zijn de vragen van menselijke worteling en identiteit, van de betekenis van etniciteit en historie, van slavenleed en Caraïbische levensvreugde niet meer uit het denken van Antoine de Kom weg geweest. Zij werden de motor van een rijke verbeelding in poëzie en verhalen, en uiteindelijk in breder verband ook van een beschouwing van het kwaad in het menselijke brein. Als kleinzoon van de man die de geschiedschrijving van Suriname een definitief ander aanzien gaf, geeft Antoine de Kom een hoogst persoonlijke reflectie op zijn eigen positie en die van de twee culturen waarmee hij zich verbonden weet: de Caraïbische en de Europese.

De Koms lezing handelde over honderdvijftig jaar emancipatie en vooral ook zijn persoonlijke familiegeschiedenis binnen die context. Hij wist zijn toehoorders te boeien met een betoog over mogelijkheden van de eigen persoonlijke bevrijding. Naar De Kom luisterde een gemêleerd gezelschap van zo’n tweehonderd toehoorders: Surinamers, Antillianen en Nederlanders. Dit onderstreepte een onderdeel van De Koms boodschap: de noodzaak om naar elkaar te willen luisteren en in onbaatzuchtigheid (door hem sufri genoemd) de etnische scheidslijnen en historische zwarigheden te overstijgen.
Na het interview dat Michiel van Kempen de spreker afnam, ging het publiek aandachtig, betrokken en sereen met talloze vragen nog verder in op de inspirerende lezing.
Antoine de Kom in gesprek met de IKON, klik hier.
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter