Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
De grootste schandvlek van ons volk [1]
door Aart G. Broek
Het is niet vanzelfsprekend dat op Curaçao jaarlijks op 17 augustus de revolte van slaven wordt herdacht, die in 1795 plaatsvond op het eiland onder leiding van Tula. Het nam ruim honderd jaar om het slavernijverleden serieus onder ogen te zien en het verzet tegen slavernij als ronduit heldhaftig te waarderen. Deze historische ontwikkeling is te tekenen aan de hand van gedichten, toneelteksten, columns, romans en verhalen. read on…
In memoriam Tone Brulin
Wie herinnert zich nog de opvoeringen van de theaterstukken Toela, E lucha final en The Kaaka Makaako, begin jaren 70, in Curaçao? De verbindende factor hiertussen is Tone Brulin geweest, theatermaker, door de Sticusa uitgezonden van 1970 tot 1972 en grote motor achter de vernieuwing in het Antilliaans toneel. Tone is op 15 maart jongstleden naar de eeuwige schouwburgen overgegaan.
Twee bundels van folklorist en volksmusicoloog
door Jeroen Heuvel
Van Eric la Croes, ethnomusicoloog, is een bundel verschenen met wijze spreuken in het Papiamentu, Fuente di sabiduria (vrij vertaald is dat ‘Bronnen van wijsheid’). Deze bundel bevat vijfendertig Fuente in dichtvorm met als toetje nog twee gedichten. Het is in eigen beheer uitgegeven op 26 september 2009, een publicatie verzorgd door ‘Shon Krioyo’. De inleiding bij de bundel bladmuziek voor piano van dezelfde auteur uitgegeven door dezelfde Shon Krioyo op 5 juli 2006, Piano Krioyo, deel 1 (Piano pa nos hubentut) kan verhelderend zijn bij het lezen van deze bronnen.
Hoewel er veel wijsheid in de wereld is, zijn er maar weinig mensen die deze toepassen, zo luidt, vertaald, het motto van de bundel. De lengte van de bronnen varieert van vier regels in fuente 6 tot honderddertig regels in fuente 30. De kortste regels tellen twee lettergrepen, de langste bestaan uit veertien lettergrepen. Eric La Croes voelt zich goed wanneer hij Papiamentu praat en schrijft, omdat dat zijn moedertaal is, zo staat het in Fuente nr.1:
Ora mi papia i
skibi papiamentu,
mi ta sintimi bon.
Pasó’ e ta sede
di mi identidat.
Dat zijn moedertaal heel belangrijk is, blijkt uit het feit dat de eerste drie bronnen waar de auteur zich aan laaft alle drie Papiamentu als thema hebben.
Een ander thema is verdriet. In Fuente nr. 5 komt het woord fuente zelf aan bod, je kan misschien lessen trekken uit levensplezier, maar verdriet is een bron waardoor je je levensbestemming kan veranderen.
Den bida goso
por ta un lès,
òf un manera di biba.
Pero tristesa ta un fuente,
pa bo por kambia bo destino.
Dan komt de kortste bron. Ook hierin wordt over de mogelijkheid tot verandering gemediteerd. Bovendien zit in deze bron ook een woordspel met de Papiamentu uitdrukking die wordt uitgesproken wanneer mensen afscheid nemen tot de volgende dag: Te mañan ku Dios ke (Tot morgen, als God het toestaat).
Fuente nr. 6
Mi n’ sa di mañan,
Pero awe si mi por tren,
pa kambia mañan ku
Dios ke!!!
(Ik weet niet wat de dag van morgen zal brengen, maar vandaag kan ik werken om het morgen anders aan te pakken, met Gods wil.) Verdriet spreekt uit meer bronnen, verdriet of misschien is het beter om te zeggen verbittering. Bij voorbeeld in bron 9, waarin La Croes het tegen een niet nader genoemde ‘je’ heeft. Vrij vertaald: ‘Volgens jou ben je een God op aarde. Door dit soort gedrag zijn Curaçaoënaars slecht.’
De verbittering richt zich niet alleen op de naaste maar in sommige bronnen ook op de Schepper. In nr. 26 schrijft de auteur dat God weet wat hij doet, volgens de mensen althans, maar dat het er op lijkt dat God in het geval van La Croes hem zijn leven lang op de proef wil stellen en dat de schrijver deze beproeving beu is. Hij smeekt om met rust te worden gelaten en dat God nou maar eens anderen op de proef moet stellen.
Fuente nr. 26
Nan di ku Dios sa
kiko e ta hasi.
Ta parse ku den mi kaso,
Dios ke sigui purbami
hinter mi bida largu.
M’a kansa di purbashon!
Lagami na pas un ratu.
Purba otro! Si, purba otro!!
Lagami bin bei di tur sufrimentu.
Mi tambe ke biba bon i fasil !!!
Naast verdriet en verbittering leeft er ook hoop. In bron 25 schrijft hij de tijd te willen delen met de vrouw die hem aanvaardt zoals het leven hem heeft ‘verminkt’, omdat hij weet dat er geen potje zo scheef is of er past een dekseltje op en hij zal die vrouw gelukkig maken. Het maakt hem niet uit welke vrouw het zal zijn.
Fuente nr. 25
Den soledat m’a krese,
pero awó mi ke kompartí
mi tempu ku e ser femenino,
ku ta aseptá mi,
manera bida a trosemi.
Mi no ta pèrdè speransa,
Ami komo tapadera tambe
tin mi wea, ku ta pas mi.
Ta p’esei atami pa bo felisidat,
Muhé ken ku bo ke ta !!!
Opvallend is dat hij zich de deksel noemt. Waarom noemt hij zich niet de pot? Voer voor psychologen, ik waag me er niet aan. Wat ook opvalt is het niet altijd even nauwkeurige gebruik van hoofdletters. Hieraan is af te zien dat er geen redacteur aan te pas is gekomen, althans waarschijnlijk niet, er wordt immers geen redacteur vermeld. [Tijdens het schrijven van deze bespreking kreeg ik een tweetalige bundel van Eric La Croes onder ogen, Mucha ta pidi atenshon !!!, Kind vraagt om aandacht !!! waarin wel een redacteur, een eindredacteur, wordt genoemd, de auteur zelf namelijk, die de correcties door Rose Mary Allen en Richard Hooi van het Papiamentu en door Peter Klein van het Nederlands in deze bundel heeft verwerkt. Deze bundel met een tiental gedichten van La Croes en zes van Silvana Serfilia, in twee talen dus, is geproduceerd in 2000 maar pas zeven jaar later toen er voldoende geld voor was, gepubliceerd. In deze bespreking besteed ik verder geen aandacht aan deze bundel.]
In de inleiding van de muziekbundel van La Croes verwoordt de auteur duidelijk wat zijn uitgangspunt is in zijn muzikaal en compositorisch werk. Dit geldt mutatis mutandis ook voor zijn poëzie. De ondertitel van Piano Krioyo (deel 1) wijst er al op: hij wil dat de typisch oude Curaçaose muziek niet verloren gaat en wil dat de jeugd die blijft spelen. Hij is erg blij met de inzet van Randall Corsen, Tania Kross, Harry Moen, Livio Hermans en Etzel Provence om er enkele te noemen die die muziek blijven vertolken en wil dat daar gevolg aan wordt gegeven. Als ethnomusicoloog ziet La Croes de waarde van volksmuziek. Hij verwijst naar grote componisten als Belá Bartók en Zoltán Kodály die zich voor hun composities die nu als klassiek worden beschouwd en in de grote concertzalen wereldwijd worden gespeeld, vaak hebben gebaseerd op de volksmuziek die zij in afgelegen dorpjes hebben beluisterd. Muziek die in eerste instantie door de geleerde musici niet als volwaardig, maar als volks werden beschouwd. La Croes breekt een lans voor het niveau van de waarde van deze vaak genegeerde artistieke uitingen. Ook in zijn gedichten wil de folklorist een bron van meditatie en inspiratie zijn voor dat deel van het volk dat door de ‘geleerde’ schrijvers over het hoofd wordt gezien. In het Papiamentu (misschien niet overal geaccepteerd maar het staat wel in een woordenboek van Bonaire) bestaat het woord kulturista als homoniem, het heeft twee betekenissen: bodybuilder en … ja, ik geloof dat er niet een equivalent in het Nederlands voor bestaat, of het zou cultuurliefhebber moeten zijn. Eric La Croes noemt zichzelf kulturista. Ik vermoed dat het net zoals een woord als Otrobandista en Papiamentista moet worden opgevat, dat zijn respectievelijk een liefhebber en kenner van Otrobanda en van Papiamentu. Eric is een kenner en liefhebber van cultuur.
In de literatuurgeschiedenissen, zoals Beneden en boven de wind van Wim Rutgers en De kleur van mijn eiland van Aart G Broek, staat over Eric La Croes onder andere vermeld dat hij Trinta di mei, mi ta konmemora bo / Dertig mei, ik herdenk je heeft geschreven, aan de vooravond van zijn afstuderen als psycholoog, op 23 mei 1978. In het tweetalig werk toonde La Croes zeer sociaal gericht een grote persoonlijke betrokkenheid bij 30 mei 1969 en de gevolgen op lange termijn voor land en volk. Volgens Laura Quast kunnen de Antillen Eric La Croes goed gebruiken, zoals ze dat in de Amigoe van 8 januari 1983 heeft geschreven naar aanleiding van een optreden van La Croes met zijn muziekgroep. In die bespreking schrijft zij dat La Croes kritiek levert op het feit dat veel mensen denken dat de taal en de manier van uiten van de hòmber chikí, de kleine mens, niet tot de grote cultuur behoort, of zelfs niet tot de algemene cultuur, maar dat hij heeft laten zien met begeleiding van zijn muziekgroep wat een rijkdom de taal van de hòmber chikí heeft. Zijn woordkeus, beeldspraak, ritme en voordracht in de muzikale omlijsting vormen een eenheid en een ware beleving. Quast vervolgt dan dat zij zich tijdens hoogtepunten van dat optreden afvroeg ‘waarom wij in ’s hemelsnaam nog steeds zo’n verbitterde strijd moeten voeren voor de erkenning van Papiamentu als taal, terwijl je deze taal tot in je botten voelt leven.’ Tenslotte vindt Quast dat in de gedichten van La Croes er één groot thema is: ‘het zoeken naar wie we zijn: het besef van onze vervreemding, de pijn die je voelt als je ziet hoe ver we soms van onze wortels zijn verdwaald, doordat we denken, dat alles wat van buiten komt goed is en wat van ons is minderwaardig.’ Zoals dat met smaak gaat, wordt er ook een recensent aangehaald, Jules Marchena, die slechts twee gedichten van Trinta di mei, mi ta konmemora bo de moeite waard vindt en dat de rest wat hem betreft niet rijp was voor publicatie. Ik laat het oordeel aan elke lezer apart over, de publicatie rechtvaardigt een bespreking. In de ogen en ziel van iedere lezer wordt een gedicht anders beleefd, iedere lezer heeft zijn eigen context en smaak, de een vindt Toon Hermans heel herkenbaar, treffend en daarom goed, een ander heeft er niets mee. Wat vindt u van La Croes?