blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: creolen

Hoofd- en schouderdoek vernoemd naar Elfriede Baarn

Het is inmiddels bijna twee en een half jaar geleden dat Surinames grote ‘Kulturu mama’, toen ook voorzitter van NAKS, Elfriede Baarn-Dijksteel, het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. Op 1 februari 2010 toen zij heenging, had zij zoals ze dat zelf in de dagen daarvoor aan familie en vrienden gezegd had, haar taak op aarde volbracht. Elfriede Baarn-Dijksteel is er niet meer, maar haar boodschap, haar inzet en waardering voor cultuur, in het bijzonder de Afro-Surinaamse cultuur die zij zo intens beleefde en uitdroeg, leeft voort. Vijf maanden na haar overlijden verscheen haar gedichtenbundel Son ten na mi op de schappen van de boekhandels en precies één jaar na haar overlijden werd ook de gelijknamige documentaire over de nalatenschap van Elfriede Baarn op DVD uitgegeven. De documentaire staat ook op Youtube. Het gedachtegoed van Elfriede was zoals ze dat op haar sterfbed gewenst had, hiermee vastgelegd.

Mamiopatroon
Maar voor de familie is daarmee haar taak niet volbracht. “Ik wil invulling geven aan haar droom dat cultuur levend blijft, dat mensen zich erin herkennen en zich er zelfverzekerder door voelen”, vertelt dochter Jennifer. Op 1 juli zal de familie tijdens de traditionele Keti Koti Tak’ tangi van NAKS in het Fort Zeelandia, een hoofddoek en een schouderdoek lanceren die vorig jaar speciaal in nagedachtenis van Elfriede Baarn ontworpen zijn. De ‘Mis’ Elfriede’-hoofddoek en de ‘Nengre Oso Bangi’-schouderdoek, die een mamio-patroon hebben, werden toen bij de onthulling van haar grafmonument als persoonlijk aandenken geschonken aan naaste familieleden. De hoofddoek zowel als de schouderdoek voor de familieleden werd gemaakt van lapjes uit de persoonlijke voorraad van Elfriede Baarn. Maridy Wiegel die altijd kind aan huis is geweest bij de familie Baarn, stikte de mamio’s met veel zorg in elkaar.

Geïnspireerd door odo’s
De odo van Elfriede, die op haar grafmonument staat, is ook de odo die het ontwerp van de ‘Mis’ Elfriede’-hoofddoek heeft geïnspireerd: ‘Mi Mis’ Elfriede na leki frudu, mi e go, mi e kon, noti no e kibri gi mi’. De odo geeft op een prachtige manier de rol van een bigisma weer, zoals Friede die ook heeft uitgedragen. Aanwezig, maar vaak ook op de achtergrond, observerend, maar ook sturend. Daarnaast is de verwijzing naar water een krachtige symboliek van de Cotticaliba en Saramaccaliba, de rivieren waaraan de plantages van haar moeders- en vaderszijde liggen. Voor het ontwerp van de angisa, werd de hulp ingeroepen van de bekende koto- en angisaontwerpster Georgine Breeveld. Geïnspireerd door de odo van Elfriede, creëerde zij een elegante angisa waarin de bindwijze duidelijk verwijst naar de golven van het water bij het komen en gaan van het getij. De ‘Nengre Oso Bangi’ schouderdoek, de creatie van Maridy Wiegel, werd ook gebaseerd op een favoriete odo van Elfriede: ‘No sidon na bakra sturu fu seri yu nengre oso bangi’. Deze odo geeft aan dat we trots moeten zijn op onze eigen cultuur en haar niet moeten neerhalen om bij anderen in de gunst te komen. Meerdere personen en organisaties, waaronder de Directeur van Cultuur Stanley Sidoel, de huidige voorzitter van NAKS Siegmien Staphorst en Christine van Russel-Henar van het Koto Museum ondersteunen dit initiatief van de familie Baarn. De ‘Mis’ Elfriede’-hoofddoek zal worden opgenomen in de Tai angisa-cursus van NAKS terwijl een exemplaar van de hoofddoek en de schouderdoek in de collectie van het Koto Museum worden opgenomen.

[uit Dagblad Suriname, 2-07-2012]

Slavernij-invloeden (VI en slot): Eenoudergezinnen als ‘hebi’ uit de slavernij?

door Tascha Samuel

Het is vanuit sociaal maatschappelijk oogpunt verklaard dat tweeoudergezinnen de norm zijn voor het bouwen van sterke gezinnen, als basis voor een goede maatschappij. Vader en moeder hebben beiden een essentiële bijdrage in de vorming en opvoeding van een kind tot een stabiele burger. Men geeft in dezelfde theorie ook aan, dat het in eenoudergezinnen makkelijker verkeerd kan gaan.
Binnen de gemeenschap wordt weleens de stelling geponeerd dat het eenoudergezin een ‘hebi’ is uit de slavernij. Maar dat zou betekenen dat er zich geen ontwikkeling heeft voorgedaan sinds de afschaffing van de slavernij, nu al bijna 150 jaar geleden stelt historicus Mildred Caprino.
“Het is een vooringenomenheid. Wil dat zeggen dat men de trauma’s niet heeft verwerkt; niet erbij stil heeft gestaan dat zoals het toen was, niet meer zo moet?” Zij gaat zelfs verder door te stellen: wie bewezen heeft dat het eenoudergezin zo slecht is?

“Vele voorouders van Afro-Surinamers zijn zelf afkomstig uit een oudergezinnen, is het dan allemaal fout gegaan?” Caprino vertelt dat er ten tijde van de slavernij in ieder geval met het instituut gezin totaal geen rekening werd gehouden. “Als men al een gezin had gevormd, was het als de slavenmeester het toestond geen probleem dat de vader verkocht werd of dat een kind van haar moeder werd weggehaald. Pas toen het instituut slavernij afgeschaft was moest men meer rekening houden daarmee. Toen werden slaven een schaars goed waar je goed voor moest zorgen want je kon niet meer gaan halen.” Volgens Caprino zou men meer stil moeten staan bij wat we al hebben bereikt. “Misschien niet het absolute welzijn en welvaartsniveau, maar er zijn wel vorderingen gemaakt en dat op eigen kracht.”

[uit de Ware Tijd, 30 juni 2012]

Naks brengt ode aan Afrikaanse voorouders

Nakomelingen van de Afrikanen in diaspora laten zich ook leiden door geloof en de daarmee verbonden waarden en normen. Ze laten dat zien aan de Surinaamse gemeenschap in de veertiende keer Tak’ Tangi op 1 juli.

Bij dit evenement wordt door traditionele zang en dank dank uitgebracht aan alle slaven voorouders. “Doordat zij hun hele leven in slavernij hebben geleefd, en de strijd hebben aangebonden met de slavernij, leven hun nazaten als vrije burgers”, zegt de Organisatie voor Gemeenschapswerk Naks in een persbericht. Een speciale dank wordt gebracht aan Anana Keduaman Keduanpon, die de Afrikaans-Surinaamse voorvechters in de vrijheidsstrijd heeft geïnspireerd.

Neusje van de zalm dit jaar bij de activiteiten is de launch van een hoofd- en schouderdoek die wordt vernoemd naar de overleden oud-voorzitter Elfriede Baarn-Dijksteel. Optredens van Naksgroepen, een presentatie over ondernemerschap en een toneelstuk completeren het programma voor de veertiende Tak’ Tangi.

[uit Starnieuws, 28 juni 2012]

Huwelijk bij Afro-Surinamers niet door religie ingegeven

door Donovan Mijnals

Paramaribo – ‘Afro-Surinamers en het huwelijk’, luidt het thema van de door de EBG georganiseerde lezing in de Rust en Vredekerk. Donderdag stond de lezing in het licht van de herdenking van 149 jaar afschaffing van de slavernij op 1 juli aanstaande.

De inleider, socioloog Harold Jap A Joe, voerde in “een poging tot historisch-sociologische reflectie op de wijze waarop Afro-Surinamers het huwelijk beleven”, de aanwezigen mee in een virtuele reis vanaf de slavernij tot de hedendaagse situatie.Verder was er na de lezing nog een vragenronde en paneldiscussie. In het panel zaten behalve Jap A joe, Ook Kortensia Sumter, huwelijksambtenaar vanuit de wintigebruiken en John Kent, bisschop van de Unitas Fratum.

Jap A Joe haalde in zijn lezing aan dat gedurende de slavernij, de slaven niet wettig mochten huwen. Dit betekende volgens hem echter niet dat er een losbandige situatie ontstond. Want de tot slaaf gemaakte Afrikanen hadden hun eigen huwelijkstradities meegenomen uit hun land van herkomst. Binnen die tradities had de vrouw overigens geen ondergeschikte rol.

Tijdens de lezing kwam naar voren dat polygamie in die periode tot op zekere hoogte geaccepteerd was op de plantages. Het kwam dan voor dat paren niet op dezelfde plantage leefden en een man bijvoorbeeld een vrouw erbij nam. Maar ook dat was aan strenge regels onderworpen. Zo moest de eerste vrouw op de hoogte zijn van de tweede verbintenis die werd aangegaan. Langzamerhand ontstond er uit de verschillende Afrikaanse tradities een lokale gewoonte waarbij de families bij elkaar gebracht werden. Uit onderzoek van Huub Everaert blijkt dat er een vrij grote stabiliteit onder de paren bestond. De paren werden overigens door de Broedergemeente wel geregistreerd. “Later in 1832 voerden diezelfde Broeders het ‘ferbontu’ in”, vertelt Jap A Joe. Daardoor trouwden de reeds bestaande en de nog te vormen paren voor de kerk. Maar daar was van beide zijden niet veel animo voor, omdat de vrouwen volgens de liturgie dan ondergeschikt werden gesteld aan de man. In wezen werd tot 1981 de vrouw bij het trouwen weer kind omdat ze haar man onvoorwaardelijk moest gehoorzamen.

Kortensia Sumter, vertelt dat hoewel vanaf 1735 er zendelingen naar Suriname kwamen, het tot 1874 duurde voordat winti expliciet als afgoderij bestempeld werd en bij wet strafbaar werd gesteld. Gedurende die periode leefde een groot deel van de Afro-Surinaamse gemeenschap volgens de Afrikaanse traditie.
Bisschop Kent voerde aan dat voor hem het huwelijk niet speciaal vanuit een bepaalde religie komt, maar dat het een verbond is waarbij respect, liefde en trouw de basis vormen.

[uit de Ware Tijd, 23/06/2012]

Vreemdelingen in het paradijs (deel 16)

door Willem van Lit

In dit deel het vervolg van de bespreking van Zoutrif van Miriam Sluis: alles blijft bij het oude en dit zolang de verstrengeling in ziekmakende ongrijpbaarheid en stilte blijft. Broeiend. Niet los te wrikken. Somberheid troef.

Met een zweem van huiver, de last van eeuwen (vervolg)
Bijna toevallig krijgt Sluis contact met een sociale wetenschapper van Curaçaose afkomst, die in Nederland werkt en woont. Zij werkt onder andere als adviseur en coach voor Antillianen. Ze heeft een familiaal verband met Rif. Sluis trekt met haar op als ze naar het eiland komt. Sluis laat haar kennismaken met haar onderzoek en ze praten er onderling veel over. Samen komen ze min of meer tot deze conclusie over de Antilliaanse jongeren, mannen of vrouwen, “of ze nu crimineel zijn of niet” : dat zij in feite gewoon hun gang gaan. En verder:

“Wat iemand ze ook aanbiedt, of welk leven je ook voor ze uitstippelt, ze doen toch waar ze zelf zin in hebben. Dat is hun manier van protesteren, terwijl ze dat zelf misschien niet eens beseffen. En ik denk dat het op die manier ook op Rif is gebeurd.
‘Ja.’, knik ik. ‘Ik denk dat die manier van sabotage al heel oud is. Al weten mensen nu waarschijnlijk niet eens meer dat ze het doen’.
‘De dynamiek leeft nog,’ zegt Nynoshca. ‘Op die manier zijn we nog hartstikke trouw aan wie we vroeger waren, maar dan onbewust. We hebben geen tastbare traditie. Want we hebben dat gat tussen wie we zijn en wie we waren. Maar onbewust hebben we wel dynamiek meegenomen. En die dynamiek vindt men in Nederland heel erg lastig. Want die is heel sterk, heel krachtig’.
‘En totaal ongrijpbaar,’ denk ik hardop.
‘Ja zowel voor onszelf als voor anderen’.”[1]

In haar nawoord neemt Sluis een excuus-bij-voorbaat op. Alsof ze zelf mee gaat in het grote zwijgen. Ze zegt dat het niet de bedoeling is geweest iemand te kwetsen als dat zo ervaren zou worden. Ze vervolgt daarbij dat de geschiedenis van Rif té belangrijk is om “onder ons te houden”. Het mág niet verborgen blijven. Om te begrijpen wat er is gebeurd en om lessen te trekken, maar dat blijft in de lucht hangen. Ze eindigt met een verzuchting en een halve sneer. Ze vraagt zich af wie ze dan zelf wel is “in deze geschiedenis”. Ze voelt zich verbonden met de Afro-Caribische culturen en ze denkt dat sommigen dit haar wel zullen verwijten, maar ze wil zich niet hoeven te verontschuldigen. Ze wil zich “hoeden voor mensen die vernederen of dominant gedrag en een gebrek aan inlevingsvermogen vertonen”.

Men kan zich afvragen waarom ik zoveel aandacht besteed aan dit boek. Ik schreef al dat ik zo’n boek zelf had willen schrijven. Aanvankelijk. Evenals de romans van Marugg, Martinus Arion of Van Leeuwen, roept de kennismaking met Curaçao een zekere fascinatie op bij de bezoeker. Sluis is op dezelfde manier sensitief bevangen geraakt door het mysterie van Curaçao, zoals ze het zelf schrijft. Ikzelf heb in mijn weekboeken (die voor het grootste deel zijn opgenomen in “Atlantisch rendez-vous”) dezelfde sensaties beschreven. Sluis heeft zich op passionele wijze verbonden met het eiland en haar bewoners. Regelmatig beschrijft ze haar verbazing, verwondering, onthutsing en gepassioneerde betrokkenheid. Het boek begint met dezelfde zinsbegoocheling waarover ik eerder schreef in dit hoofdstuk. In deze zin vervult ze op dezelfde manier als Van Kempen dat noemde, de gidsfunctie. Sluis doet dat zowel voor de externe wereld als voor de eilandbewoners. Daarbij kan ze zichzelf ook regelmatig verbazen bij haar ontdekkingstocht: ze toont zich zelf de weg. Het gaat, zoals Van Kempen zegt, over thema’s van ras en de vermenging daarvan. En Sluis wil ook beter begrijpen, het begrip bij anderen vergroten, misverstanden ruimen, nationale en individuele identificatie vorm geven. Meer nog, ze wil die geschiedenis in een groot kader plaatsen: mondialiseren zelfs, zoals ze zegt. Hetgeen dáár gebeurd is, is té belangrijk om verborgen te houden: de wereld moet het zien omdat het een mondiale dimensie heeft, denkt Sluis. Bijna wil ze uitroepen: “Kijk dan naar deze structuur van vernederingen en onmenselijkheid, leef mee met de strijd en het verzet. Verzet uzelf”! Maar ze blijft een buitenstaander, hoezeer ze ook probeert door te dringen tot het geheim en de verhalen. Ze is de buitenstaander die woorden wil geven aan de nostalgie, zoals Ramdas dat bedoelt. Ze wil geschiedenis geven; sterker nog: ze wil via het gevoel (“Het voelt als culminatie …”) de transitie tot stand laten komen tussen het verleden, het heden en de toekomst. Transitie… alsof er niets veranderd is, alsof in bepaald opzicht alles nog bij het oude is gebleven. Ze betrekt dat verleden op zichzelf doordat ze zich erin wil verplaatsen met geest, lijf en hart. Dat wil zeggen met haar verstand, gevoel en instinct. Ze loopt door de mondi. Ze laat cactussen kappen. Ze snuift de geuren op. Ze probeert de stemming in zich te laten neerdalen als ze bijvoorbeeld door de kerk loopt op Willibrordus. Ze probeert zich met alle macht in te leven in de geest van verdrukking, vernedering en zeker ook verzet. Soms lijkt ze zelfs enigszins in paniek: “Ik voel het slavernijverleden door mijn vingers glippen …”, laat ze zich ontvallen.

Ze geeft haar ervaring met dreiging, mysterie en mythevorming door. Regelmatig huivert ze, is ze onthutst of roept ze de sfeer op van ongemak en onzekerheid. Er zijn thrillerachtige scènes; rillingen die over de rug lopen, zweet, boosheid, irritatie, quasi onverschilligheid. Ze draait mee in de vorming van legendes en mythen, bijvoorbeeld als ze zegt dat Rif St. Marie symbool is van mondialisering, maar tegelijkertijd een “heel gevoelig gebied”, dat omgeven is door de stilte van een mysterieus conflict. Zoiets zet de trein van speculaties in gang. De raadsels zijn onoplosbaar. Hoewel ze zegt dat het niet verborgen mag blijven, lijkt het er dikwijls op dat ze het ook onoplosbaar wil laten. Anderen moeten weten van “onze” raadsels, “onze” ondoorzichtigheid. Deze onoplosbaarheid wordt nog versterkt door het grote zwijgen, dat – zoals ook Marcha het stelt – een manier is om overeind te blijven, onverzettelijkheid te tonen. Men wil in diepe ondoorgrondelijkheid hautain afstand nemen. Zoals Sluis dit ook beschrijft, maar zonder een flinter ironie te gebruiken. Het is diepe ernst, waar je bijna bang voor wordt. Daarvan is dit boek doortrokken: alsof we ons nooit genoeg kúnnen beseffen wat het allemaal betekent. De ondoorzichtigheid, het mysterie wordt op diverse momenten bevestigd, ook als ze de Curaçaose coach en trainer Nynoshca aan het woord laat: de dynamiek (van verzet) die de Curaçaoënaars hebben meegenomen uit een “ontastbare traditie” die “ongrijpbaar” blijft, zoals Sluis bijna gretig beaamt. En deze ongrijpbaarheid maakt het des te onbegrijpelijk: wij zullen nooit in staat zijn die diepe betekenis van een dergelijk verleden te beseffen. Dat is wat ze met nadruk wil zeggen. Daardoor maakt ze dat verleden nog groter: het heeft universele waarde; het is dé universele waarde. Wij moeten goed begrijpen dat dit ongrijpbare de diepe alomtegenwoordige waarheid en betekenis is; het is onontrafelbaar. Het is hét stigma van de mensheid en de verhoudingen liggen onwrikbaar vast; het zijn de verhoudingen van schuld en schaamte. Dit laat ze een deel van haar persoonlijkheid worden; ze is de mythe zelf: ze verklaart zichzelf onderdeel van de universele beschaming doordat ze zich verbonden acht aan de Afro-Caribische culturen en hierdoor verwacht ze direct de hoon van anderen over zich heen te krijgen. Die anderen, die “vernederen of dominant gedrag en een gebrek vaan inlevingsvermogen vertonen”.

Al bij al zet ze zichzelf in die patstelling neer. Iedereen die ook maar een vingertip kritiek levert, is fout wil ze zeggen. Ze gaat zelf deel uitmaken van het zwijgen omdat ze zich in haar nawoord verontschuldigt voor het geval ze iemand gekwetst zou hebben. Dat is spijt bij voorbaat en dat wil zeggen dat ze het niet gezegd zou hebben als…. Ssshht…

Zo wordt ze zelf deel van de pathetische omhelzing: ze plaatst zichzelf er middenin. Dit boek is daar bij uitstek het voorbeeld van. Daarom sta ik er ook zo lang bij stil. En ik denk hierbij aan hetgeen Naipaul en Ramdas zeggen: nostalgie van ontworteling en ziekelijk heimwee. En wat Finkielkraut ook noemt: de tragiek van Amerika in samenhang met de lafheid van blanke politieke correctheid, hét brandmerk van schuld en schaamte: “Iederéén wéét.” Hetgeen tot verlamming leidt. Sluis ging op zoek naar wat deze tragiek betekent voor de toekomst van het nieuwe land. Dat is niet zo moeilijk te zeggen: alles blijft bij het oude, maar dat had ze zelf ook al verwacht en dit zolang de verstrengeling in ziekmakende ongrijpbaarheid en stilte blijft. Broeiend. Niet los te wrikken. Somberheid troef.

Maar ze is wel wat vergeten. De situatie is niet zo ernstig als zij beschrijft. Afro-Caribische mensen zijn ook opgewekt en uitbundig van aard. Wie zal ooit de geschiedenis van hun feesten schrijven? In de ernst van de betogen over schuld en schaamte wordt ook wel verwezen naar de tambú. Dat is eigenlijk een vroege vorm van rappen; het is een symbool geworden van verzet. Maar het is ook muziek, die opzweept. Het maakt de omstanders vrolijk en het biedt openingen om tot elkaar te komen. Dat is maar een voorbeeld. Er is meer; er zijn veel feesten. Men viert graag. Er is in feite altijd muziek, uitbundigheid, opgewektheid en vrolijke herrie. Hierbij rolt niet alleen schamperheid over het podium; er is onbevangenheid en plezier. In tegenstelling tot de bijna onoplosbare ernst en verdriet vormt dit ook een onderdeel van de Caribische geest met een rijke historie. Misschien dat de gedachte daaraan kan helpen. Of kan men dit niet serieus nemen?

(wordt vervolgd)

[1] Sluis, Zoutrif, pag. 231.

Djinti bepleit innerlijke strijd

door Donovan Mijnals

Paramaribo – Artiest Djinti benadrukte in zijn lezing voor de Afro-Surinaamse vereniging Fiti Fu Wini vooral het belang van innerlijke strijd. De lezing, genaamd A Bari (babari) Fu Tiri (het kabaal van de stilte), werd zondag geheel in het Sranan gehouden. Volgens de voorzitter van de vereniging, Claudetta Toney, hebben de lezingen die met regelmaat door Fiti Fu Wini gehouden worden als doel, het culturele bewustzijn van de Afro-Surinamer te vergroten. “Op basis van vragen die hier gesteld worden, wordt een volgende spreker geselecteerd. Soms wordt ook een voordracht gedaan als de mensen iemand kennen die veel kennis heeft over een Afro-gerelateerd onderwerp”, vertelt Toney.

Blijf vragen

Djinti hield zijn gehoor zondag voor dat alle antwoorden in het innerlijke te vinden zijn. “Want aan een psycholoog ga je niet alles vertellen, maar jezelf kan je niet voor de gek houden”, zei hij. Echter wees de dichter erop dat niet alle antwoorden ineens zullen komen. “Maar als je niet tevreden bent met het antwoord, moet je blijven vragen totdat je het juiste krijgt”, weet hij. Hij zei verder dat het belangrijk is te beseffen dat eenieder zijn eigen tempel is, maar dat die tempel ook onderhouden en schoongehouden moet worden.

Djinti wees ook op het monopolie van Westerse educatie, dat volgens hem doorbroken moet worden. Hij zei dat er op dit moment geen mogelijkheid is om een andere zienswijze te presenteren op scholen. “Ze leren op school dat Columbus Amerika heeft ontdekt. Maar als die indianen daar al woonden, hoe kan hij dan de ontdekker zijn?” illustreerde hij. Echter is het volgens hem tot nog toe onmogelijk om diploma’s te halen als niet volgens de gevestigde orde gewerkt wordt. “Dus ik kan niet zeggen leer niet, maar wees je bewust dat datgene wat je leert subjectief is.” De artiest betreurde tijdens zijn opvoering ook het feit dat veel van de Afrikaanse geschiedenis verloren is gegaan als gevolg van de slavernij. “Want nooit ete den kiri so meni sma lek’ fa den man kir’ unu. Un’ no sab’ noti, want den kir’ ala tori”, verklaarde hij.

Beleidsadviseur Mohamed Eskak van Binnenlandse Zaken, die ook tot de aanwezigen behoorde verontschuldigde de minister, die vanwege gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn. Volgens Eskak is de boodschap van introspectie goed aangekomen en is het belangrijk dat die wordt overgenomen.-.

[uit de Ware Tijd, 02/05/2012 ]

Seksualiteit en Erotiek in Suriname (3)

door Chris Polanen

Wasi ondrosei, vaginale stoombaden in Suriname

Tinde van Andel, onderzoekster verbonden aan het Nationaal Herbarium en de Universiteit van Utrecht gaf een lezing over: ‘Wasi ondrosei’, het gebruik van vaginale stoombaden in Suriname.
Haar team vond op de markt in Suriname 96 plantensoorten die voor vaginale stoombaden gebruikt werden. Buiten het commerciële circuit vonden ze nog eens 70 soorten en ze was ervan overtuigd dat ze meer soorten gevonden hadden als ze dieper het binnenland in gegaan waren. Marronvrouwen zijn de verzamelaars, handelaren en belangrijkste consumenten van deze planten. Er wordt ongeveer voor 42000 $ per jaar aan deze planten verhandeld.

read on…

“Alle Afro-Surinamers zijn moslims”

Lezing legt link tussen islam en Afro-Surinamers

door Euritha Tjan A Way
.
Paramaribo – De Afrikanen die naar Suriname gehaald werden, waren volgelingen van de profeet Mohammed. Dit is de constatering van de stichting Thoriqul Islam, die daarom in samenwerking met de commissie 2011 Jaar van Afrikanen in Diaspora een lezing organiseert met als thema islam en Afro-Surinamers in diaspora.

Moskee Paramaribo. Foto © Michiel van Kempen

Bidden

Volgens Abuna Boyer die verbonden is aan Thoriqul Islam is het van belang dat de Afro-Surinamers weten dat hun voorouders moslims waren. “Wij zien duidelijk aan de manier waarop de afstammelingen van Afrika leven en bidden in het binnenland, dat zij het moslimgeloof hadden. De wijze waarop het bidden begint met het aanroepen van Anana, Keduaman, Keduampon bijvoorbeeld, is hetzelfde als de manier waarop wij beginnen met ons gebed. Het komt neer op God van hemel en aarde. Ook de wijze waarop de mensen in stamverband wonen in het binnenland is een duidelijke aanwijzing hiervoor.” Er zijn volgens Boyer nog veel meer aanwijzingen en die zal Sheik Abdul Aziez Clemens ook behandelen in zijn inleiding. Boyer: “Het is heel belangrijk dat de Afro-Surinamers gaan inzien dat het moslim zijn niet iets is voor alleen javanen of hindostanen. De profeet Mohammed heeft ons deze levenswijze nagelaten en iedereen mag deze volgen.”

Leefregels

“De afstammelingen van de Afrikanen moeten inzien dat de leefregels van de islam succes en maatschappelijke ontwikkeling met zich meebrengt. Kijk bijvoorbeeld naar de wijze van kleding binnen de islam. Als mensen zich zo kleden dan krijg je minder kans op seksuele uitspattingen. Ook de sociale problemen met betrekking tot eenoudergezinnen kunnen opgelost worden als men volgens de islam leeft. Zo mag je geen seks hebben zonder getrouwd te zijn en ook als partners uit elkaar gaan, hebben beiden de verplichting om de kinderen op verantwoordelijke wijze op te voeden.” Sheik Abdul Aziez Clemens heeft in Saudi-Arabië de sharia islamitische wetgeving bestudeerd en is op Witagron geboren. Hij zal de keynotespeach verzorgen op zaterdag drie maart in Theater Unique. De inloop is om zes uur, de lezing begint om zeven uur en wordt voorafgegaan door de salat (gebed… red) om kwart voor zeven. Na de lezing is er ruimte voor discussie en het geheel wordt afgesloten middels een cultureel optreden.

[uit de Ware Tijd, 28/02/2012]

Zonder kaseko had Afro-Surinamer meer te verduren

door Charles Chang

Paramaribo – Met vrolijke kasekomuziek werd de middag aangekondigd. Vóór hij inging op de invloed van kasekomuziek op de Afro-Surinamer, blikte Rudi Spa terug op de geschiedenis van deze typische Surinaamse muziekstijl. De redelijk goed bezochte lezing werd zondag georganiseerd door de organisatie Fiti Fu Wini.

read on…

Ontwikkeling en herleving kasekomuziek in lezing Rudi Spa

Paramaribo – Iedereen heeft dat al een keer gedaan: stevig schuiven en schudden op kasekomuziek. Maar wat is de geschiedenis en de ontwikkeling van deze typische Surinaamse muziek? Wat is de roots en de invloeden die ze heeft gehad op de Afro-Surinamer en de Surinaamse bevolking in het algemeen?

Dit en nog vele andere leuke anekdotes maken deel uit van de opo yari lezing ‘Invloed van kasekomuziek op afro-Surinamers.’ De inleider is de bekende musicus Rudi Spa. De lezing werd op zondag 30 januari j.l. om 11.00 uur gehouden door de organisatie Fiti fu wini aan de Sir Winston Churchillweg 793. Spa licht een klein stuk van de sluier voor de Ware Tijd. “De geschiedenis van de kaseko”, legt Spa uit, “heeft haar roots in de bigi poku rond de 19e eeuw.” Deze bigi poku-groepen bestonden uit 2 blazers, 1 kleine snaardrum en 1 skratyi, 1 banjo en 1 tuba. “De muziek was geheel instrumentaal en was dus de voorloper van wat we nu als kaseko poku kennen. De kaseko is de modernisering van de bigi poku. Toen kwam de zang – voor- en koorzang erbij. De banyo werd vervangen door de elektrische gitaar. De tuba door de contrabas en daarna door de elektrische basgitaar. De snaardrum en die skratyi werd vervangen door een volledig drumstel,” legt Spa uit.

Cojunto

In de jaren 50 ontstonden onder invloed van de populaire Cubaanse muziek de zogenaamde ‘Cojuntos’. Er werd veel Spaans gezongen en de skratyi verdween naar de achtergrond. Maar na een aantal jaren had men genoeg van de Spaanstalige muziek. Men wilde Surinaamse teksten. “Onder invloed van vele Surinaamse arrangeurs waaronder de bekende Wilmo Kamble werd er ‘Surinaamse Cojunto’ muziek gemaakt. Tegen medio jaren ’70 toen men begon te praten over de onafhankelijkheid van Suriname ontstond er een andere beweging. De Surinaamse muzikale identiteit moest terug. Dat was het moment van de wedergeboorte van de skratyi poku in de kaseko. Een zeer belangrijke trekker als zanger en performer was Lieve Hugo met de groep ‘Washboard’. Zij hebben echt die herkenning van kaseko als Surinaamse muziek doen herleven”, vertelt Spa enthousiast. “Ik ben een kasekoman in hart en nieren”, lacht Spa vrolijk. Als hij praat over de invloed die de muziek heeft gehad op de afro-Surinamer dan verwijst hij naar het dansgedrag. De oude garde wilde de ‘nieuwe’ vibe van de herleefde kaseko accepteren. Op de buitenplaatsen wilde men de ‘oude’ kaseko om te gebruiken in de winticultuur. De ‘gegoede’ afro-Surinamers vonden de muziek plat en deze was meer voor de ‘marktvrouwen’. “Maar de jonge moderne garde was er dol op. Happy Boys, Latino’s, Lieve Hugo, Kaseko Masters en vele andere bekende groepen van die tijd waren zeer geliefd bij de jonge nationalistische Surinamer”, geeft Spa aan. Hij gelooft dat de invloed van kaseko ook haar invloed heeft op andere bevolkingsgroepen in Suriname.

Rudi Spa is muzikant en oprichter van Orchestra Alalfa. Hij heeft klassiek gemusiceerd onder meer in het originele Snijdersorkest onder leiding van Eddy Snijders. Hij was blazer bij De Swingers opgericht met wijlen Eddy de Koning en was lid van Symphony, een popband met Etiënne Stadwijk en anderen. Spa heeft gespeeld in haast alle jazzorkesten. Hij is medeoprichter van Super Dynamic Stars en is daar 15 jaar muzikaal leider van geweest. Hij zingt de baspartij in het Trokikoor. Spa was deel van de salsa-sensatie Sowsu. Hij heeft heel veel ingevallen bij Latino’s van toen en de Kaseko masters. Hij ondeursteunde een band van Klaaskreek Real Gano, waarmee hij de sekete–kasekostijl speelde.

[naar de Ware Tijd, 28/01/2012]

Kodjo, Mentor en Present Pren krijgt toegevoegde waarde

Paramaribo – De herdenking van de executie van de drie slaven Kodjo, Mentor en Present mag geen jaar ongemerkt voorbijgaan voor de stichting Feydrasi Fu Afrikan Srananman. Van het jaar zal de stichting haar uiterste best doen dat het plein meer waarde krijgt. Zo zal er een ‘Kodjo, Mentor en Present monument’ opgericht worden.

Vandaag wordt voor de vijftiende keer middels kranslegging, speeches, optredens en gedichtenvoordracht op het Kodjo, Mentor en Present Pren invulling geven aan deze herdenking.

Enkele belangrijke figuren die vanaf de oprichting van dit plein erbij betrokken zijn geweest, richten vandaag een woord tot het publiek. Daarnaast zijn er optredens van onder andere de dansgroep Saisa, Naks met Apinti en Djembe drum en voordracht van gedichten.

Verder komt er een toelichting van kunstenaar Erwin de Vries die het ontwerp van het ‘Kodjo, Mentor en Present monument’ zal maken.

“Het eerste waar je aan denkt, is dat je bijvoorbeeld verminkte mannen zou zien, omdat het om een levensverbranding gaat. Maar neen hoor, ze zijn drie helden, drie sterke mannen. In mijn ontwerp staan ze heel trots naast elkaar voor zich uit te kijken”, zegt de zeer tevreden kunstenaar de Vries. Hij heeft de officiële opdracht nog niet gehad, maar heeft al een kleine schets van 60 bij 50 cm gemaakt. Dit ontwerp zal hij vandaag aan het publiek laten zien.

Eind 1999 kreeg de stichting toestemming van de commissie, het plein te vernoemen naar Kodjo, Mentor en Present.

Sedert de onthulling van het plakkaat en plein op 26 januari 2000, zijn de onderhandelingen over het plaatsen van het monument op het plein met de commissaris gaande. “We zijn er vanaf 2000 mee begonnen, maar we hebben geen financiering gekregen”, zegt Iwan Wijngaarde, voorzitter van de Feydrasi Fu Afrikan Srananman in gesrpek met dWT.

De voorzitter gaf aan bij verschillende instanties te hebben aangeklopt voor sponsoring, maar wilde niet door blijven drammen daarover. “Maar we pakken het nu weer serieus op!”, zegt hij. Vooral omdat het volgend jaar al 180 jaar is dat de drie slaven levend werden verbrand en 150 jaar afschaffing van de slavernij.

Volgens Wijngaarde is het daarom ook zeer belangrijk, dat er een monument komt. Hij zal de overheid wederom verzoeken ruimte te maken op het plein voor het monument en een tuin voor beplanting, zodat die er fatsoenlijk uitziet. “We hebben dit al vaker geprobeerd, maar ons verzoek is nooit ingewilligd. We zullen het weer proberen, want zo krijgt het plein ook internationale bekendheid. Het gaat tevens om een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis.” In tegenstelling tot voorgaande jaren beginnen de activiteiten dit jaar ‘s middags. Volgens de voorzitter is het ’s morgens te druk om een krans te leggen.

Educatie

Twee jaar geleden heeft de organisatie middels een lezing — de geschiedenis van crimineel tot held — de scholen meer informatie over deze helden gegeven. Het schrijven van opstellen met als onderwerp ‘Wie bepaalt zijn helden?’ en inleidingen over het drietal waren enkele educatieve activiteiten die toen op de scholen werden ontplooid. De stichting heeft tevens de ontwikkelingen over het Kodjo, Mentor en Present Pren rond 2000 vastgelegd in informatieboekjes. Deze boekjes zijn ook geschikt voor scholieren. Jammer genoeg zijn die nog niet in de bibliotheken verkrijgbaar, maar wel bij de stichting.

[uit de Ware Tijd, 26 en 27/01/2012]

Nigger

door Peter Breedveld

Blanken die zeuren dat ze zwarten geen ‘nigger’ mogen noemen, maar zwarten elkaar wél, vond ik altijd te dom zelfs voor de Ku Klux Klan. Maar de laatste tijd zie ik het ook bij mensen, wier intelligentie ik altijd hoog achtte, dus ik leg het nog een keer uit.

Nigger’ is oorspronkelijk een denigrerend scheldwoord van blanken voor zwarte slaven en hun nakomelingen. Het herinnert aan de tijd dat zwarten werden gezien en behandeld als lastdieren, het is een vernedering van de onderdrukte door de onderdrukker.

Voor zwarten is ‘nigger’ een geuzennaam geworden. Als zij elkaar ‘nigger’ noemen, is het een sarcastische verwijzing naar de tijd dat zwarten in blanke ogen niet meer waren dan lastdieren. Het is nogal misplaatst om daar als nazaat van de slavenhouders aan mee te doen. Je gaat toch ook niet grappig lopen doen over de Jood Süss? Bovendien kan een zwarte, die door een andere zwarte ‘nigger’ wordt genoemd, riposteren met hetzelfde scheldwoord.

Nu zijn er ongetwijfeld blanken die zeggen dat een zwarte, die door een blanke voor ‘nigger’ wordt uitgescholden, kan terugslaan met ‘cracker’, of ‘honkey’: ‘bleekscheet’. Maar die woorden hebben niet dezelfde historische beladenheid als ‘nigger’.

Zwarten vormen nog steeds de meest onderdrukte bevolkingsgroep, op vrouwen na. Wie zegt dat dit niet waar is, vindt dat het zwarte bevolkingsdeel zijn achtergestelde positie aan zichzelf te danken heeft: lui, wentelend in het slachtofferschap, misschien zelfs wel behept met een genetisch bepaald, lager IQ. Dat is ondubbelzinnig racistisch en getuigt van weinig historisch besef.

Blanken zijn nog altijd de onbetwiste heersers, de onderdrukkers. Het zijn steeds weer gekleurde volkeren die door de blanke Verenigde Staten worden aangevallen en bezet. In het bezettende leger zitten nogal wat zwarten en andere etnische minderheden. Die sneuvelen in dienst van de blanke hegemonie. Studeren en op de beursvloer de wereldeconomie naar d’r grootje werken, is vooral een blanke aangelegenheid.

De 23-jarige historicus Rutger Bregman is een vertegenwoordiger van de heersende klasse: blank, man, hetero, en bovendien lid van een stroming die net zo bespottelijk als aanmatigend is, namelijk die der blanke, heteroseksuele mannen die serieus menen te worden achtergesteld ten voordele van vrouwen, homo’s, etnische minderheden en ‘uitkeringstrekkers’. De GeenStijl-mannen, zogezegd.

Die zitten in een uiterst beklagenswaardige positie, want de privileges, die blanke, heteroseksuele mannen zo’n drieduizend jaar hebben genoten, worden tegenwoordig niet meer door iedereen als vanzelfsprekend gezien, en nu mogen ze ook al geen ‘niggabitch’ meer zeggen tegen een zwarte vrouw!

In de Volkskrant meent Bregman keihard in verzet te moeten gaan tegen dit Grote Onrecht, met een kennelijk grappig bedoeld stuk waarin zwarten nog eens extra nadrukkelijk worden uitgescholden voor ‘nigger’ en ‘niggabitch’, waarin iemand (maar wie, is me niet duidelijk, want echt lekker schrijft Bregman niet) voor ‘pinda’ wordt uitgemaakt, waarin Bregman stelt dat racisme niet bestaat en dat er dus ook maar niet over moet worden gezeurd over hoe we ‘onze bruine medemens’ moeten noemen (wat dacht je van zijn of haar voornaam, botte eikel?), en waarin hij – hohoho! – ‘vrouwen, migranten en gangster-rappers-in-opleiding’ aanduidt als ‘de kansarmen van onze samenleving’.

Dat vrouwen ‘kansarm’ zouden zijn, pikte onze eigenste Jacqueline Makbouli niet. Ze schreef er een pittig antwoord op, die werd doorgeplaatst op uw favoriete fundamentalistisch-hedonistische webmagazine. De reacties op haar stuk zijn op Frontaal Naakt vrij beschaafd, ik mag wel zeggen dankzij het snoeiharde en zeer arbeidsintensieve moderatiebeleid van Uw Hoofdredacteur, en vooral ook zijn beeldschone, charmante, hyperintelligente en multigetalenteerde geliefde.

Maar op haar eigen webstek liet Makbouli duizend bloemen bloeien en dat was weer zeer leerzaam. Om te beginnen omdat Makbouli het nadrukkelijk had over Bregmans seksisme, en veel reageerders in haar betoog klaarblijkelijk een stuk over racisme meenden te hebben gelezen. Ik durf te wedden dat ze niet reageerden op de inhoud van Makbouli’s stuk, maar op haar exotische naam (dat overkomt de half-Marokkaanse Makbouli wel vaker). Vandaar dat ze door reageerders werd aangesproken als ‘kleurling’ en ‘allochtoon’ en dat er reacties staan als ‘Als aids een kleur had was het negerbruin’.

Jawel, neem de blanke heteroman zijn favoriete speeltjes af en alles is geoorloofd. Dan gaat-ie schuimbekken dat AIDS ‘negerbruin’ is.

Ik heb de afgelopen twee maanden een aantal stukken geschreven over het welig tierende racisme in Nederland, onder andere met betrekking tot het racisme van Zwarte Piet. Veel, erg veel blanke mannen reageerden daarop met de mededeling dat geen van de zwarte mensen, die zíj kenden, er een probleem mee had. Ook bij de niggabitch-discussie werd dit argument vaak te berde gebracht.

Welnu, dan breng ik deze drogargumentatie ook maar in stelling: de zwarte (ik spreek zelf liever van ‘bruine’, maar ‘zwarte’ lijkt de gangbare term te zijn) mensen die ík gesproken heb (waaronder een innige jeugdvriendin), nemen wel degelijk aanstoot aan Zwarte Piet en van dat ‘niggabitch’ krijgen ze het helemaal te kwaad. Ook kreeg ik via Twitter en Facebook veel steunbetuigingen en bedankjes van zwarte mensen.

Eén van hen, eveneens een dierbare vriendin, een prachtige zwarte vrouw, leerde een harde les toen ze zich op Twitter in de discussie mengde. In no time kreeg ze het blanke GeenStijl-gajes op haar nek, waaronder PowNed-secretaris Jan Bennink en de journalist Arnoud Veilbrief. Die laatste gooide voor straf wat informatie over het persoonlijke leven van mijn vriendin op het Internet.

Vinden de blanke mannen het gek dat de zwarten in hun omgeving geen kritiek durven te hebben? Je wordt als uitgesproken zwarte meteen aan de schandpaal genageld, vernederd door onze kwaliteitskranten en gebrandmerkt als oorzaak van de ziekte AIDS. Je moet wel heel sterk in je schoenen staan om stand te houden tegen zo’n lawine van verbaal geweld en intimidatie.

Overigens vindt Peter Breedveld dat mensen, die andersdenkenden intimideren en bedreigen, geen democratieprijs horen te krijgen.

[van Frontaal Naakt, 7-1-2012]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter