blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: creolen

Zijn de stadscreool en de boslandcreool twee aparte bevolkingsgroepen?

door Irwin Maatrijk

Recentelijk heeft het ABS de resultaten van de achtste volkstelling bekend gemaakt. Daarbij kwam naar voren dat de Hindostanen nog steeds de grootste bevolkingsgroep zijn in Suriname en de boslandcreolen de hardst groeiende groep is. Zonder aan het werk van de wetenschappers te willen komen, vroeg ik mij voor de zoveelste keer in vele jaren af waarom de nakomelingen van de Afrikaanse slaven anno 2013 nog steeds verdeeld worden in stadscreolen en boslandcreolen. Waarom heeft de Surinaamse overheid deze racistische verdeling van de kolonisator klakkeloos overgenomen. En waarom hebben wij 38 jaren na de onafhankelijkheid nog steeds geen afstand genomen van dit hokjesjargon in de overheidsadministratie? Velen zullen aandragen dat de levensstijl van de boslandcreool verschilt van de stadscreool. Maar wat zijn de genetische verschillen? Wat is het genetische verschil tussen Carl Breeveld en Ronny Brunswijk? Of wat is het genetisch verschil tussen Guno Castelen en Ronald Asabina? Ik bedoel, kunnen wij nog steeds niet inzien dat één etnische groep gewoon in tweeën is gesplitst, waarbij de ene groep als superieur aan de andere groep wordt gezien? En waar hebben wij dit scenario reeds eerder gezien? Juist ja, in het Afrikaanse land Rwanda waar een deel van het zwarte ras werd wijsgemaakt door de oude koloniale krachten dat zij superieur waren aan de rest, omdat zij beter geschoold waren.
Gelukkig hebben wij in Suriname nooit hoogopgelopen spanningen gehad tussen boslandcreolen en stadscreolen zoals in Rwanda. Maar door de jaren heen is de boslandcreool wel uitgegroeid tot het zwarte schaap van de Surinaamse familie. Vaak genoeg als minderwaardig gezien ten opzichte van de stadscreool vanwege een lage scholing en een traditionele Afrikaanse levensstijl. Vaak genoeg afgeschilderd als de oorzaak van hoge criminaliteitscijfers en andere sociale problemen zoals wilde occupatie. Dit alles heeft ervoor gezorgd dat de aanduiding “boslandcreool” een heel negatieve en stigmatiserende lading heeft gekregen. De stadscreool met zijn betere scholing, bijna perfecte beheersing van de Nederlandse taal en quasi-Europese levensstijl, wil vaak niet geassocieerd worden met de boslandcreool. En aangezien de stadscreool de voorbije veertig jaren de politieke macht in Suriname in handen heeft gehad, is het niet verwonderlijk dat de politiek nooit iets gedaan heeft aan deze irrationele splitsing van de Afro-Surinaamse groep.
In mijn ogen blijft het een vreemde zaak dat de zwarte groep zo verdeeld wordt in de officiële overheidsadministratie. Waarom worden de nakomelingen van de inheemsen allemaal gewoon indianen genoemd? Waarom wordt er bij die groep niet gesproken over boslandindianen en stadsindianen? Is dit niet een vorm van discriminatie? Het woord boslandcreool is zo negatief geladen dat zelfs opsporingsdiensten vaak genoeg op het verkeerde been worden gezet. Bijna ieder slachtoffer van een beroving waarbij de dader van Afrikaanse afkomst is, geeft gemakshalve door aan de politie dat de dader een boslandcreool moet zijn. Hierdoor gaan opsporingsambtenaren vaak ook op zoek naar de verkeerde verdachten.
Het is hoog tijd dat de overheid en wij als samenleving een gezonde en constructieve discussie gaan voeren over deze discriminerende en segregerende aanduidingen. Het is zelfs zo dat mensen zich schamen om toe te geven dat zij van boslandcreoolse afkomst zijn. Ik blijf persoonlijk van mening dat boslandcreolen en stadscreolen gewoon allemaal nakomelingen van Afrikaanse slaven zijn en daarom genetisch tot dezelfde etnische groep behoren. Carl Breeveld en Ronny Brunswijk zijn gewoon twee negers, ongeacht of de één nou beter geschoold is dan de ander of er bepaalde tradities op nahoudt. Ze als twee verschillende bevolkingsgroepen bestempelen, is net zo vreemd als wanneer de Amerikaanse overheid bijvoorbeeld een hooggeschoolde blanke man die in New York woont en een laaggeschoolde blanke boer die op het platteland van Arkansas woont, als twee aparte bevolkingsgroepen zou beschouwen.
[uit de Ware Tijd, 12/09/2013]

Winti is meer dan een kotiluku

door Jerry Dewnarain, na een gesprek met Juliën A. Zaalman

Winti is veel meer dan wat er in de kampu of elders gebeurt. Het houdt veel meer in dan de kot’luku, a dansi, a bar’ winti, a prei fu, a obya of fu abi a moro bigi winti. Het gaat om het uitdragen van principes die de moraal van winti aangeven. Door het toepassen van deze moraal in hun dagelijks leven weten de aanhangers wat ze moeten doen om goed te leven. Degene die een bonuman benadert om evenwicht te brengen in z’n geestelijk leven, zal te horen krijgen wat wel of niet kan en als de persoon zich aan de adviezen houdt, zal hij z’n leven zinvol kunnen benaderen. Het leven zou leeg zijn zonder de kracht van een hogere macht en die hogere macht is de geest die maakt dat het leven bestaat. Winti leert de mens om vertrouwen te hebben in z’n leven. Door vertrouwen te hebben in wat je kan als mens, kun je harmonie en rust opbouwen in je leven.

read on…

Toppin: Afrikaanse historie bepalend voor zwarte mens

Paramaribo – Om te weten wie je bent, moet je weten waar je vandaan komt. Inleider Ben Toppin stelt het zelfs scherper: “Een mens die zijn geschiedenis niet kent, heeft geen toekomst”. Hiermee opende hij zijn inleiding met de titel ‘De psychologie van de Afro-Surinamer, waarom we denken zoals we denken’, zondag op het adres van Fiti fu Wini. Toppin’s benadering die sterk Afrikaans is gericht, gaat terug naar het begin, naar de oorsprong van de mens in het donkere continent. Die bestond uit volkeren die nu niet meer bestaan, maar belangrijk voor de wetenschapper is de kleur van de eerste mens: zwart. “De eerste cultuur, religie en talen komen uit Afrika”, meent Toppin. Verder schrijft hij ook de eerste geschriften, de uitvinding van glas, de eerste bril, klok, pendule, telescoop, zeep, windmolen en het irrigatiesystemen toe aan de Afrikaanse mens.

read on…

Ingifutu workshop smaakt naar meer

door Audry Wajwakana

Paramaribo – “Draai, stap en sluit!” Met behulp van deze drie woorden proberen cursisten de basisstappen van de ingi winti eigen te maken. “Je moet niet nadenken wanneer je danst, volg je gevoel”, tracht dansinstructeur Darrel Geldorp de deelnemers op weg te helpen. Ondanks enkele cursisten bij aanvang de stappen van de ingifutudansi workshop moeilijk vonden, gaven ze bij de evaluatie van de workshop aan een vervolgworkshop te willen.
Culturele verrijking
De redenen voor het volgen van de dansles zijn uiteenlopend. Enkele cursisten hebben de vorige dansworkshops gevolgd en willen alle dansstijlen behorende bij de winti dansi leren. “Zonder in trance te hoeven raken”, zeiden drie dames bij de kennismakingsronde. Voor de Nederlandse student Jelle de Vries is het volgen van de cursus ook een stukje culturele verrijking. “Ik dans zelf hiphop en heb onderzoek gedaan naar de traditionele West-Afrikaanse dans”, zegt hij. Moeilijk vond hij de cursus niet. “Maar ik denk dat als het ritme omhoog gaat, de moeilijkheidsgraad dan toeneemt”, analyseert hij.
Tijdens de workshop hebben de cursisten twee danspasjes geleerd: watra en piyai ingi. “Traditioneel dansen inheemsen deze dans op samburamuziek. Omdat de ingi winti in contact is gekomen met de Afrikaanse winti’s zijn de futu niet meer traditioneel inheems”, legt Geldorp uit. Bij de ingifutuwinti dansworkshop wordt dus niet de bekende broko kindi gedanst”, onthult de dansinstructeur het ontstaan van de futu. De tot slaaf gemaakte Afrikanen beleden bij hun aankomst in Suriname net als de inheemsen een natuurgodsdienst.
“Over het algemeen zijn er vier pantheons (leefgebieden van goden): aarde, lucht, water en bos. Maar de ingi winti kent er slechts drie: gron ingi, watra ingi en busi ingi”, licht Geldorp toe. Alle drie winti’s hebben zo hun eigen karaktereigenschappen. Mensen die door een gron ingi worden geleid, hebben een standvastig karakter, en zijn zeer rustig, in tegenstelling tot degene die door een watra ingi worden geleid. Want die zijn heel vrolijk en houden van gezelligheid. Mensen die door een busi ingi worden beheerst, zijn meestal strak. Ze doen wat ze moeten doen en praten niet veel. Volgens Geldorp heeft elke Surinamer, ongeacht etniciteit en cultuur een ingi winti als beschermer. De workshop wordt vrijdag weer verzorgd in Naks.
[uit de Ware Tijd, 29/07/2013]

Naks belicht ingifutudansi

door Audry Wajwakana

 
Paramaribo – Het is alom bekend dat een groot deel van de inheemsen een natuurgodsdienst belijden. Goden van het bos, water en van de aarde worden in ere gehouden. Met de komst van de Afrikanen die ook hun vooroudergeesten hadden, zijn ze volgens de belijders van de wintireligie gaan samenwerken.
“Vandaar dat de nakomelingen van de tot slaaf gemaakte mens, deze inheemse goden of geesten als beschermers hebben. De ingi winti’s”, zegt Darrel Geldorp van Naks Wan Rutu. Om meer inzicht te geven hoe deze winti tijdens wintiprei wordt gedanst, worden vanavond in een workshop de basisstappen in het cultureel centrum van Na Afrikan Kulturu fu Sranan (Naks) aangeleerd.
Prisiri
De ingi winti is volgens Geldorp een liefhebber van vele wintiprei-bezoekers. “Omdat ze altijd zorgen voor plezier, grappen maken met de mensen of soms ook boodschappen doorgeven”, zegt Geldorp. “Ondanks het plezier van de dansi, zijn de pasjes wel heel erg ingewikkeld.”
Tijdens de workshop krijgen de cursisten ook de nodige achtergrond informatie over de verschillende soorten ingiwinti. Ook enkele liederen die bezongen wordt bij deze winti, worden aangeleerd.
Aangezien het om een dansworkshop gaat, vraagt de organisatie aan cursisten om makkelijke kleding te dragen. “Geen jeans, en ook geen inheemse kleding”, lacht hij.
Tijdens de echte ingiprei gaan de mensen wel gekleed in een inheems kostuum of is de kleur van de kledingdracht rood. “De workshop gaat echter over de ingifutu, de manier hoe de ingiwinti wordt gedanst.”
De dansworkshop wordt net als de voorgaande van Naks voor het eerst verzorgd. “We zijn gestart met de aisa, fodu en leba. Nu is het dus tijd voor de ingiwinti.”
Geldorp, die zelf de dansinstructeur is, belooft twee ontspannen uren vol plezier. “Precies zoals deze winti ook is”, zegt hij.
Na deze ingidansi-workshop volgen de ampuku en als laatste de obia. “Dan zijn we klaar met deze cyclus dansworkshops en we zullen het geheel evalueren”, besluit Geldorp.
[uit de Ware Tijd, 26/07/2013]

Creolen, ontwaakt en ontwikkelt u!

Joop Vernooij: Creolenkerk en creools geloof

door Jerry Dewnarain

Zijn bijdrage is het langste artikel (34 pagina’s) in Ontwaakt en ontwikkelt u…. Hij opent met te stellen dat het algemene beeld in Suriname is dat de creolen christen zijn. Een prachtige openingszin, die mij nieuwsgierig maakte. Lange essays lees ik in het algemeen niet graag, want vaak genoeg slaagt de essayist er niet in helder en concreet te formuleren. Geen probleem bij Vernooij. Het is een informatief en verhelderend artikel, omdat de auteur gebruik maakt van veel cijfermateriaal (tabellen). Al in de inleiding legt de theoloog uit dat in Suriname niet alleen creolen christen zijn. Na deze etnische groep is er onder de hindostanen een grote groep christenen. De onderwerpen ‘creolenkerk en creools geloof’ zijn overigens complexe objecten volgens de schrijver. Wat Vernooij met zijn artikel doet: hij legt de wortels bloot van wat tot op heden door- en meespeelt in het christendom van de creolen. Hij doet dit door eerst het begrip creolenkerk uit te leggen dat rond 1900 in gebruik werd genomen door de broedergemeente, toen de Aziatische contractarbeiders ook christen werden. Deze materie wordt historisch behandeld en er wordt verwezen naar andere christelijke kerken in Suriname. Daarnaast legt hij uit dat voor veel creolen het creools geloof vaak van levensbelang is, wat te maken heeft met hun etnische identiteit. Vernooij behandelt voorafgaand de begrippen geloof, religie en kerk die vaak door elkaar worden gebruikt. Hij zegt dat in het Sranan er geen aparte begrippen zijn voor geloof (individuele intuïtie), religie (de vormgeving en beleving van geloof) en kerk (de sociale dimensie van geloof en religie). De auteur stelt verder dat zelfs het begrip ‘bribi’ (in ’t Engels belief) een leenwoord is. Voor religie is geen woord en kerki is ook een leenwoord. Vervolgens geeft hij een schets van het kerkelijk leven op basis van de ‘Koloniale Verslagen’ en verslagen van de ebg en de rooms-katholieke kerk in Suriname. Daarna wordt ingegaan op de geschiedenis van de creolenkerk, met name van de ebg en elementen van het religieus erfgoed der creolen. Verrassend vind ik het gegeven dat een karakteristiek der christelijke kerken stamt uit de koloniale tijd en dat deze kerken erg verdeeld waren. Ik wist wel dat er een verdeeldheid was tussen protestanten en rooms-katholieken, maar niet dat de hervormden en luthersen tegen de ebg waren. Wist u ook dat de christelijke kerken tegen de vrijmetselarij en andere instituties zoals de loge Concordia van de vrijmetselaars, waren? Of tegen de foresters en mechanics, terwijl het bij al die instituten voornamelijk creolen betrof? Wat de creolen meebrachten als religieuze bagage uit West-Afrika leefde voort op de plantages en onder de mensen in Paramaribo. De volksopera’s, de doe-spelen zijn enkele voorbeelden. Evenwel was de expressie verboden. Dat leidde tot de strategie van de-voorkamer-met-de-bijbel en de-achterkamer-voor-de-eigen-zaken: de voorzaal- en de bakadyari-strategie. Deze situatie werd ook wel kruis en kalebas genoemd naar een gedicht van Trefossa die christendom (kruis) en het eigen religieus erfgoed (kalebas) bijeenbrengt. Het gedicht verwijst naar de nauwe verbondenheid tussen christendom en winti. Die verbinding werkte goed en de mensen raakten eraan gewend. De slaven en ex-slaven hadden moeite met het christendom en hebben pogingen tot creolisering van het christendom gedaan. Dit is mijns inziens niet vreemd. Vernooij legt dit op pagina 159 duidelijk uit. Hij schrijft, dat in de wereld van de creool er plaats is voor vele zichtbare en vooral onzichtbare entiteiten, krachten, bewegingen en intuïties. Alles was nabij en dichtbij, dus niet zoals bij de christenen, waarbij alles geconcentreerd was (is) rond het kerkgebouw en een nieuwe samenhang – gemeente – van mensen. Het leven is van vroeg tot laat, van geboorte tot dood, geritualiseerd. Daar voorzag het christendom niet goed in. Vandaar dat het rooms-katholicisme met zijn sacramenten, ceremonies en heiligen de creolen aanspreekt. Het is daarom inderdaad verbazingwekkend, zoals Vernooij dat zelf aangeeft in zijn conclusie, dat de leiding van de christelijke kerken niet veel van de ondergrondse bewegingen in de bevolkingsgroepen oppikte, maar doorging met hun traditionele geest van rivaliteit en vooroordelen. Al met al, pater Joop Vernooij levert een grote bijdrage met zijn essay dat goed aansluit bij de titel van het boek.

Lila Gobardhan-Rambocus: Creolen en onderwijs

Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975 (Zutphen: Walburg Pers, 2001) is het proefschrift waarop Lila Gobardhan-Rambocus promoveerde. Een belangrijk werk vol informatie over de geschiedenis van ons onderwijs. Logisch dat zij in Ontwaakt en ontwikkelt u… het essay over creolen en onderwijs heeft geschreven. Het is een artikel met veel gegevens uit haar proefschrift, en niet altijd hebben die alleen betrekking op de creoolse bevolkingsgroep. Ze schetst in haar artikel een duidelijk beeld van de sociaaleconomische ontwikkeling van de creolen middels het onderwijs. Onderwijs had voor deze groep een grote betekenis, vooral na het ‘Staatstoezicht’ in 1873. De basis voor deze ontwikkeling werd al in de slaventijd gelegd. Godsdienstonderwijs was in de 17de en 18de eeuw belangrijk, vooral lezen en schrijven van bijbelteksten. De voertaal was Negerengels. Slaven mochten het Nederlands niet leren. Deze teksten werden uit het hoofd geleerd. Gebeurt het van buiten leren van bijbelteksten op bepaalde schooltypen niet nog steeds? Rekenen werd in de zeventiende eeuw en tot ongeveer 1750 niet gegeven op de scholen, althans niet aan slaven. In 1760 kwam de eerste school voor vrije mulatten en negers. Het betekent dat al in de achttiende eeuw deze groep tot welstand kwam. Het onderwijspeil was echter laag. Zeelieden, avonturiers, dansmeesters waren de onderwijzers toentertijd. Geen bevoegde leerkrachten dus. Het was de ebg die in 1754 probeerde onderwijs te geven aan slavenkinderen. Het hoofddoel was bekering der negerslaven en hun ‘beschaving’ bijbrengen. Missie en zending hebben een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van ons onderwijs. De zending begon rond 1831 en in 1844 mocht de ebg officieel scholen openen. Het doel was om jonge slaven op te leiden tot hulponderwijzer. Aan de slavenkinderen werden lezen, schrijven, bijbelkennis en godsdienstige beginselen onderwezen. De slaven werden in hun eigen taal opgeleid en ze mochten op hun plantage scholen openen, die de zending van tijd tot tijd inspecteerde. Vanaf 1854 kwam er een betere aanpak: de zusters van Roosendaal kwamen naar Suriname, speciaal voor het verzorgen van onderwijs. De voertaal was Nederlands. Na 1873 – de opheffing van het staatstoezicht – gingen mensen naar Paramaribo om zich daar te vestigen, maar velen hadden geen werk. Kinderen zwierven rond en veroorzaakten overlast. Om deze groep van de straat te houden werd vanuit de overheid in 1876 de leerplicht ingesteld. Als de ex-slaven niet massaal naar Paramaribo waren gekomen, was de leerplicht misschien nooit ingesteld of veel later, zoals dat onlangs op Aruba is gebeurd, pas in 2012. Gobardhan geeft in het artikel duidelijk de ontwikkeling van het onderwijs weer. De invloed die missie en zending erop hebben gehad wordt ook belicht, evenals de rol of bijdrage die de ebg heeft geleverd. Rond 1940 kende Paramaribo vier muloscholen en 26 lagere scholen. De scholen in de districten waren voor beperkt lager onderwijs en de scholen in het binnenland waren van het type blo en werden geëxploiteerd door de zending (15) en de missie (18). De voertaal was het Nederlands, maar op bijna alle scholen in het binnenland was de onderwijstaal het Negerengels. Hoewel er lang sprake is geweest van een negatieve beeldvorming, zegt Gobardhan in haar conclusie dat veel creolen het heft in eigen handen hebben genomen en hun eigen emancipatie hebben bewerkstelligd. Aanvankelijk vooral door het onderwijs.

Jack Menke: De wisselende betekenis van creool in Suriname

door Tessa Leuwsha

Dat het begrip creool rekbaar is toont socioloog Jack Menke aan in zijn bijdrage. Het onderwerp is boeiend en beslist interessant voor een breed publiek. Jammer dat het wetenschappelijke taalgebruik en de soms storende herhalingen dit bemoeilijken.

Het woord creool duikt aan het begin van het kolonialisme op voor een in de kolonie geboren blanke ter onderscheiding van de ‘zuivere’ blanke in Europa. Ook op vee was de term van toepassing. In de 19de eeuw kwam in Europa het wetenschappelijk racisme in zwang. Grondlegger Linnaeus plaatste al in 1735 het blanke ras bovenaan zijn hiërarchische rassenladder. Onder ras vallen uiterlijke en erfelijk bepaalde eigenschappen, met huidskleur als meest zichtbare indicator. Huidskleur werd dan ook synoniem aan ras. Toebedachte rassenverschillen in temperament en intelligentie dienden vooral een sociale constructie. In Brazilië bijvoorbeeld keurden de koloniale machthebbers de ideologie van vermenging (‘mestiçagem’) van blank en zwart af. Een grote groep kleurlingen zou een bedreiging voor de raciale hiërarchie kunnen betekenen.

Etniciteit benadrukt de verbondenheid van een groep in cultuur, taal en historie. Bij volkstellingen in Suriname zijn ras- en etniciteitgegevens belangrijke peilinstrumenten gebleken. Vraagstelling en formulering rond deze kenmerken wisselden echter nogal. Tussen 1921 en 2004 vonden er zeven algemene volkstellingen plaats. Ras – ook aangeduid als landaard – vormde in 1921 en 1950 nog een basiskenmerk, in de jaren zestig verdween het begrip ten gunste van etniciteit. Onder sociale en politieke invloeden verbreedde de aanduiding creool met de opname van de groep gemengden. Hindostanen groeiden in aantal, wat een bedreiging vormde voor de positie van creolen in de ambtenarij en in de politiek. In ieder geval op papier diende de demografische balans in evenwicht te blijven. Gevraagd naar het doel van etniciteitgegevens in volkstellingen reageerde het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) in 1972 als volgt: ‘Steeds weer wordt de vraag opgeworpen waarom wij bij elke volkstelling de bevolking naar landaard (…) onderscheiden. Naar ons gevoelen verschillen wij in etnisch opzicht zo zeer van elkaar (…) dat zonder meer voorbijgaan aan dit aspect van onze samenleving zou neerkomen op het miskennen van de aanwezigheid van een wezenlijk spanningsveld in onze gemeenschap.’Tegenwoordig wint binnen de eigen groep de term Afro-Surinamer het van creool.

Eric Jagdew en Martina Amoksi: De marrons in Suriname in de post-emancipatieperiode

Dit artikel van twee historici over de inburgering van marrons in de plantagesamenleving staat nogal los van de andere bijdragen in de bundel. Marrons hadden zichzelf al langere tijd van slavernij bevrijd, wat hun positie aanzienlijk van die van creolen deed verschillen. Meerwaarde van het artikel is de heldere beschrijving van de eerste zakelijke contacten tussen stadsbewoners en marrons, en van de beeldvorming ten aanzien van marrons. Na de afschaffing van de slavernij richtte de koloniale politiek zich op de voortzetting van de Surinaamse plantagelandbouw. Van de overgebleven plantages verbeterde de productie, hoewel dat ook in andere koloniën gold. Onverkoopbaarheid en ziekten gaven de grootschalige landbouw uiteindelijk de nekslag.

De integratie met marrons bestond in de 18de eeuw uit vredesverdragen, maar met de naleving van bepalingen liep het niet altijd even soepel: bosbewoners leverden niet graag weggelopen slaven uit. Na de periode van het staatstoezicht in 1873 beschouwde het gouvernement de marrons als een noodzakelijk arbeidsreservoir. Pogingen hen te werven liepen echter spaak: in geregeld werk zagen marrons een verkapte vorm van slavernij. Naast houtkap boden zij hun diensten aan als gidsen en vrachtvaarders in de opkomende goud- en balata-industrie. Hiermee viel een hoger dagloon te verdienen dan dat van de plantage- of stadsarbeiders. Niet zelden ontstonden er vanwege de hoge prijzen conflicten met houtopkopers of met klanten. In een poging tot beïnvloeding van de marrons stemde het gouvernement in met missie en zending in hun leefgebied. Rond 1900 kwamen bovendien contacten tot stand met leden van wetenschappelijke expedities die de marrons maar lui en onwillig vonden. Omgekeerd bleek uit een koloniaal verslag van 1904 dat marrons blanken als gierig en kwaadaardig beschouwden. Ook stadsbewoners hadden zo hun mening over marrons. De antikolonialist Anton de Kom schreef: ‘Wij, als kinderen keken naar hen op met een zekere angstige nieuwsgierigheid, als naar wilden (…)’. Marrons op hun beurt voelden zich helden boven de creolen die de slavernij op de plantages hadden uitgezeten. Negatieve beeldvorming over en weer bestond toen. En nu nog!

Jerome Egger (redactie): Ontwaakt en ontwikkelt U: Creolen na de afschaffing van de slavernij, 1863-1940. Paramaribo: IMwO, 2013. ISBN 987- 99914- 7-185- 3

Creolen na de afschaffing van de slavernij

Van de redactie van dWTL

Op vrijdag 21 juni werd in het IGSR-gebouw van de AdeKUS door het Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek (IMwO) een belangrijk boek gepresenteerd: Ontwaakt en ontwikkelt u: creolen na de afschaffing van de slavernij 1863-1940, met bijdragen van zeven deskundigen. Vijf Surinaamse wetenschappers werkten eraan mee: Jack Menke, Jerome Egger, Lila Gobardhan-Rambocus, Eric Jagdew, Martina Amoksi, en twee Nederlandse met ervaring in Suriname: Alex van Stipriaan en Joop Vernooij.

read on…

Nieuw boek documenteert historie zwarten

door Audry Wajwakana

Paramaribo – Het vastleggen van de Surinaamse geschiedenis wordt met Ontwaakt en ontwikkelt u, nog meer vervolmaakt. Dit nieuwe boek, uitgegeven door het Instituut voor Maatschappij en Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO), wordt vanavond uitgegeven. Onder redactie van Jerome Egger hebben zeven wetenschappers vanuit hun discipline de verschillende aspecten van creoolse nakomelingen laten optekenen in het boekwerk Ontwaakt en ontwikkelt u: creolen na de afschaffing van de slavernij 1863-1940.
 
 
 
Creool

Het boek komt voort uit een samenwerking tussen het IMWO van de Anton de Kom Universiteit en het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) in Amsterdam. “Het eerste plan om de geschiedenis van de Afro-Surinamers te onderzoeken en vast te leggen, is in 2008 opgevat”, herinnert Egger zich. Na een seminar in 2010 over de vastlegging van de geschiedenis van nazaten van de slavernij, is besloten om in artikelvorm onderzoek te doen naar het onderwerp. In het eerste artikel wijdt Jack Menke uitgebreid uit over het ontstaan van het woord creool en de wisselende betekenis ervan. “Spaanse veroveraars noemden alle nakomelingen van Europa, creool. Dit gold voor blanken, niet blanken en zelfs dieren”, weet Egger. Ook voor Suriname heeft het woord een bepaalde betekenis gehad. “Menke heeft voor het onderzoek gebruik gemaakt van de volkstelling statistieken vanaf 1921 tot de jaren zeventig, waarover hij vanavond een inleiding zal geven.”

Economisch actief
In het artikel ‘Langzaam ontwaken’ geeft Egger een overzichtvan een aantal sociaal-economische ontwikkelingen die plaatsvonden bij de creolen vanaf 1873. “Na het Staatstoezicht is er een duidelijk beeld gegeven in welke branches de creolen economisch actief waren. Van landbouw, goud, balata tot de ambtenarij en onderwijs in de twintigste eeuw.” De vijf andere onderzoekers zijn Lila Gobardhan-Rambocus over creolen en onderwijs, Joop Vernooij onderzocht creolen in de kerk en het creoolse geloof. Alex van Stipriaan onderzocht Paranen tussen stad en bos, een complexe Afro-Surinaamse ontwikkeling. Eric Jagdew en Martina Amoksi onderzochten de Marrons in Suriname in de post-Surinaamse periode; de moeizame integratie in de plantage-samenleving.

Stimulans
“Dit boek moet een stimulans zijn voor andere groepen om hun eigen geschiedenis vast te leggen”, zegt Egger. Op den duur zal er van alle losse stukjes van de geschiedenis één geheel gevormd kunnen worden. Het boek telt 280 bladzijden en zal volgend week in de boekhandels verkrijgbaar zijn. Tijdens de presentatie die gehouden wordt in het IGRS-gebouw op het universiteitsterrein, zal het boek voor een gereduceerd tarief worden aangeboden.

[uit de Ware Tijd, 21/06/2013]

Toneelstuk geeft vaderschap positieve impulsen

door Audry Wajwakana

Paramaribo – Wanneer gedacht wordt aan eenoudergezinnen, is het bijna een automatisme om de relatie te leggen met alleenstaande moeders met kinderen. Maar volgens Humphrey van Hetten van de volkstoneelvereniging A Sa Go, zijn er ook veel vaders die hun kinderen als alleenstaande ouder opvoeden. Het toneelstuk Ala pir’ tifi a no lafu is geïnspireerd door net zo’n verhaal. De opvoering is eenmalig op zondag, Vaderdag.
Verhaal
“We hebben geen onderzoek gedaan om te weten hoeveel vaders die rol vervullen, maar we zijn door een dochter van zo’n alleenstaande vader benaderd. Ze wilde door haar verhaal te vertellen alle vaders op Vaderdag in het zonnetje zetten”, zegt Van Hetten. Het verhaal gaat over een gezin, waarbij de vrouw haar moederrol verwaarloost. Daardoor kiezen de kinderen de verkeerde vrienden uit. Als vader de taken van moeder overneemt, besluit hij als alleenstaande ouder zijn drie kinderen op te voeden. Uit het stuk blijkt volgens Van Hetten hoe belangrijk de vaderrol is voor de ontwikkeling van kinderen. “Het verhaal heeft een happy end, omdat de kinderen in het verhaal allemaal goed terecht zijn gekomen in de maatschappij.” Het stuk is geschreven door Jolanda Wassenaar in samenwerking met één van de dochters van de alleenstaande vader. “De dame wil haar naam niet in de publiciteit, omdat ze zegt ook van haar moeder te houden. Ze wil haar niet in diskrediet brengen.” Max Moesan speelt de rol van vader, Van Hetten de vriend van de vader en Jolanda Wassenaar de moeder. “Het stuk zal zoals altijd met veel grappen opgevoerd worden”, zegt Van Hetten.
Behalve het toneelstuk zullen verschillende artiesten, onder wie Henry Ceder, Patricia van Dal, Naomi Pikintio en Stephan Martopawiro, voor het entertainment zorgen. “We hebben van particuliere bedrijven verschillende prijzen gekregen en die zullen we op die avond ook aan de vaders weggeven”, belooft Van Hetten. Het stuk wordt zondagavond om acht uur in de Congreshal opgevoerd.
[uit de Ware Tijd, 13/06/2013]

Pronk poetst Nederland schoon van onafhankelijkheidsverwijt

door Eric Mahabier

Den Haag – Van opdringen van de onafhankelijkheid aan Suriname was geenszins sprake. Suriname is niet uit het Koninkrijk der Nederlanden geschopt. Als Suriname zou aangeven de onafhankelijkheid niet te willen, zou Nederland zich ook daartegen niet verzetten.
Dit zei oud-minister Jan Pronk gisteren op de miniconferentie ‘De toekomst van Hindostanen in Nederland’. Pronk die bij de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 deel uitmaakte van de Nederlandse regering, zegt tot de dag van vandaag mensen te horen zeggen dat Nederland Suriname uit het Koninkrijk heeft gezet en de onafhankelijkheid zou hebben opgedrongen. “Geen sprake van”, hield Pronk de conferentie voor die door de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh was georganiseerd.
Volgens Pronk volgde het toenmalig kabinet Den Uyl de internationale ontwikkelingen omtrent dekolonisatie. Verder waren er voor de verkiezingen afspraken gemaakt tussen premier Arron en Den Uyl. Beiden waren overeengekomen dat, indien ze aan de macht zouden komen, er richting onafhankelijkheid van Suriname gewerkt zou worden. Beiden kwamen aan de macht en de afspraak werd nagekomen. Bovendien was het de Nederlandse regering ernst om de dekolonisatie in Suriname vredig te doen verlopen, anders dan in Indonesië het geval was. “Wij wilden geenszins koste wat kost van Suriname af”. De kosten die Nederland voor Suriname maakte waren gering. Suriname was geen “last” voor het moederland en bovendien had Nederland ook veel verdiend aan Suriname voerde Pronk aan. Ook voelde Nederland zich verantwoordelijk voor onder andere de misstanden met betrekking tot onder andere de slavernij en was een andere houding omtrent de onafhankelijkheid ongewenst.
Leiders
Pronk, die minister van Ontwikkelingssamenwerking was, zei dat de politieke spanningen tussen oppositie en coalitie hoog opgelopen waren. De oppositie onder leiding van Jagernath Lachmon van de VHP was tegen de wijze van onafhankelijkheid. Nederland vreesde voor een etnische uitbarsting. “Gelukkig dat alle politieke leiders in Suriname hun gezond verstand hebben gebruikt en op generlei wijze de zaak uit de hand hebben laten lopen”, aldus Pronk. Nederland voerde intensieve gesprekken met zowel de oppositie als de coalitie. Geen van beide wilden de zaak laten escaleren.
De voormalige minister van Ontwikkelingssamenwerking stond ook stil bij de vraag of emigratie uit Suriname de reden voor Nederland was om van Suriname af te willen. Hoewel Nederlandse politici hun bezorgdheid hadden geuit over de migratie van Surinamers naar Nederland, zei Pronk dat het kabinet Den Uyl daar anders over dacht en migratie toestond. Bovendien was het kabinet bang voor eventueel verzet vanuit de Hindostaanse gemeenschap die tegen de onafhankelijkheid was. Ook vreesde men verzet vanuit Surinamers die zich reeds in Nederland hadden gevestigd.
Pronk stond ook stil bij de vraag die steeds weer bovendrijven, namelijk waarom Nederland niet van de Staten van Suriname geëist heeft het besluit voor de onafhankelijkheid met twee derde meerderheid aan te nemen. Volgens Pronk was de regering-Arron legitiem en volstond Nederland met een besluit van de meerderheid. Bovendien verkeerde volgens hem Nederland niet in de positie om met voorwaarden te komen rond de onafhankelijkheid.
[uit de Ware Tijd, 01/06/2013]

Surinaamse en Antilliaanse familiestructuren

Debat in De Balie
Het verband tussen slavernij, trauma, instabiele gezinsstructuur en afwijkend gedrag wordt vaak getrokken maar roept eerder vragen op dan dat het antwoorden geeft. Zowel vanuit historisch, psychologisch als cultureel antropologisch oogpunt rijst niet alleen de vraag wat de bewijzen zijn voor deze aanname, maar ook wat de inzet is van deze hypothese.
Is hier sprake van slavernij als excuus voor slecht gedrag, slachtofferschap, een vooringenomenheid over wat wel of niet geldt als een ‘stabiele’ gezinsstructuur of een ontkenning van hedendaagse factoren als discriminatie, werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting die bepalend zijn voor de achterstelling van met name de Surinaamse en Antilliaanse jongeren?
En waarin zien we de mogelijke invloed van het slavernijverleden terug? Is er daadwerkelijk een verband tussen de slavernij en de tienermoeder? Op de manier waarop zij haar kind opvoedt, de afwezigheid van de vader, de rol van de grootmoeder, de invloed van de tantes en ooms en het sociale gedrag van haar kind? Of zit de invloed van het slavernijverleden juist in manier waarop wordt aangekeken tegen de Surinaams / Antilliaanse gezinsstructuur door zowel de autochtone Nederlander als de gemeenschap zelf?

Tijdens deze avond gaan we in gesprek over de mogelijke invloed van het slavernijverleden op de hedendaagse Surinaamse en Antilliaanse familiestructuren vanuit historisch, antropologisch, jong, oud, blank en zwart perspectief.

Met:
– Prof.dr. Gloria Wekker is sociaal en cultureel antropoloog, haar specialisaties liggen op het gebied van Gender Studies, Sexuality Studies, African American Studies, en Caribbean Studies. Sinds 2001 bezet zij de Aletta (IIAV)-leerstoel Gender en Ethniciteit aan de faculteit Geesteswetenschappen. Verder is zij coördinator van de eenjarige Master “Comparative Women’s Studies in Culture and Politics”. Tevens is zij directeur van GEM, Expertisecentrum Gender, Etniciteit en Multiculturaliteit in het hoger onderwijs.
– Prof. dr. Alex van Stipriaan is historicus en hoogleraar Caribische geschiedenis aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Daarnaast is hij conservator bij het Tropenmuseum. Stipriaan heeft veel gepubliceerd over de geschiedenis en cultuur van Suriname, evenals over cultuurprocessen in wat wel de Black Atlantic wordt genoemd.

– Glenn Helberg is psychiater en voorzitter van het Overlegorgaan Caribische Nederlanders (OCaN). Helberg zet zich in voor talloze kwesties zo heeft hij o.a. de problematiek rondom afwezig vaderschap en het belang van vaders in de opvoeding geagendeerd, was hij initiatiefnemer voor een Caribisch-Nederlandse landelijke ‘Stop the Violence mars en manifestatie’ om publiekelijk een statement te maken tegen het geweld, waar Antilliaanse jongeren als dader en slachtoffer teveel bij betrokken zijn en was Helberg initiator voor de deelname van de eerste Antilliaans-Arubaanse boot aan de Amsterdamse Gay Canal Parade.
– Marjorie de Cunha is cultureel ondernemer. Ze is initiatiefnemer van o.a: De Miss Charme verkiezingen, Women Connect 2 Succes en de talkshow Women Talk.Het grote publiek in Nederland kent De Cuhna als vast panellid van het VARA debatprogramma Het Lagerhuis.

De presentatie is in handen van Anousha Nzume.

Datum: donderdag 16 mei aanvang: 20.00 uur tickets

De seksuele revo van de kabulavrouw

door Nikki Mulder

 De kabulavrouw fascineert. Ze schaamt zich niet, ze is niet bang voor de roddels van de buren. Ze is de vrouw die je ’s nachts stiekem meeneemt naar huis als iedereen slaapt, niet de vrouw die je zondag aan je moeder voorstelt. Volgens socioloog Gracita Groenefelt is ze de Surinaamse ‘Pretty Woman’.

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter