blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: creolen

Blakaman Dey viert vijftiende lustrum

Paramaribo – Dit weekeinde vieren tal van Afro-Surinaamse organisaties het vijftiende lustrum van de Blakaman Dey, de dag van de zwarte mens.

Op zaterdag 7 januari 2012 wordt begonnen in het Marrondorp, Pete Ondoo, waar de dorpsbewoners, al 15 jaren op eigen initiatief, elk jaar deze dag gedenken met festiviteiten. Op zondag 8 januari 2012 wordt de grote nationale Blakaman Dey gehouden in het nabij gelegen dorp Moengo, in het district Marowijne.

De Organisatie zal dit jaar een monument onthullen in het voormalig bauxietstadje, in Oost-Suriname. Ook zullen enkele Afro-Surinaamse ouderen uit deze omgeving een bijzondere waardering ontvangen.

Volgens de woordvoerder van de organisatie, belast met de festiviteiten, Iwan Wijngaarde, wordt er vanuit de Verenigde Naties, ondersteuning gegeven aan de bevordering van een bewustwording over de positieve invloed, die de Afrikanen in diaspora hebben op de wereldbeschaving.

[naar GFC Nieuws, 4 januari 2012]

The Creole Music of Surinam

Van Smithsonian Folkways:

Various Artists FW04233

This collection presents the two main genres of Afro-Dutch Guyanese music—Kawina-winti and Kaseko-Opo Poku. Sung in Taki-Taki (a native Creole dialect consisting of English, Dutch, Portuguese, and African languages) this album offers a glimpse into Surinamese life and the music that accompanies it.

Country Suriname
Culture Group Creole
Keyword(s) Animals; Celebrations; Dance; Holiday; Kawina-winti; Kot’singi; Love songs; Opo Poku; Processional music; Religious; Seketi (Dance); Songs; Storytelling; Supernatural; Two-Step (Dance); Work songs; World music
Instrument(s) Agida; Apinti; Bass drum; Bass guitar; Cowbells; Drum; Guitar; Maraca; Saxophone; Seke-Seke; Trumpet

Year of Recording 1978

Record Label Folkways Records
Source Archive Smithsonian Center for Folklife and Cultural Heritage
Credits Recorded by Clifford Entes ; Produced by Clifford Entes ; Design by Ronald Clyne

Klik hier voor de site

Emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa

door Guno Jones

Surinaamse rug, Joodse buik is een zeer aangrijpend verhaal over de lotgevallen van de auteur en zijn familie tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. In dit werk verbindt Wim Egger zijn (Creools-Joods-) Surinaams-Nederlandse achtergrond met zijn (Joods-) Nederlandse genealogie en erfenis in een familiegeschiedenis over de Tweede Wereldoorlog. Zijn herinneringen onderstrepen de verbondenheid van de geschiedenis van (nazaten van) burgers uit de Nederlandse kolonies met Nederlandse geschiedenis. Die verwevenheid kan, zo getuigt Surinaamse rug, Joodse buik, niet afgedaan worden als een ‘postmoderne’ kunstgreep, maar is stevig gegrond in concrete ervaringen van aanwijsbare mensen. Eggers verhaal biedt de mogelijkheid de meer gangbare historiografie, waarin Nederlandse geschiedenis (in dit geval de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog) en de geschiedenis van het kolonialisme en haar menselijke erfenissen nagenoeg geïsoleerd van elkaar geanalyseerd worden, tegen een kritisch licht te houden: hoeveel Wim Eggers zijn hierdoor onbeschreven gebleven of definitief aan ons zicht onttrokken?

Wim Egger (foto rechts) karakteriseert zijn familiegeschiedenis als, zoals de ondertitel luidt, ‘emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa’. Daarmee situeert hij zijn levensverhaal op het snijpunt van twee beladen Nederlandse geschiedenissen en neemt hij stelling tegen het quasi neutrale karakter dat volgens hem eigen is aan de professionele geschiedschrijving:

‘Ik geef geen afstandelijke analyse zoals historici doen tot de emotionele en persoonlijke herinneringen juist verdwijnen of ontheiligd raken, maar ik ben betrokken bij de verwevenheid van lotgevallen: van het brandmerken van slaven overzee, via de brandstapels van de Spaanse Inquisitie, tot de crematoria van de vernietigingskampen’ (p. 14).

Die betrokkenheid leidt tot een apodictische kritiek op de lijdzame en actieve medeplichtigheid van niet-vervolgde Nederlanders tijdens de oorlog en hun onbegrip voor oorlogsleed in de periode daarna. Zoals de auteur het formuleert: ‘Ik ben nog voor altijd ontzettend woedend over de gulle en massale medewerking die de Duitse bezetters in Nederland ondervonden bij de uitvoering van hun gruwelijke nazi-plannen’ (p. 29). Egger staaft deze stelling met talloze voorbeelden zoals de actieve medewerking, far beyond duty, van het Nederlandse ambtenarenapparaat en de politie, de passieve houding van ‘nabije en vrije Nederlanders’ tijdens de arrestatie van Joodse Nederlanders (p. 43), de toe-eigening van achtergelaten Joodse eigendommen en het anonieme verraad van Joodse Nederlanders en verzetsmensen door niet-vervolgde Nederlanders. Tegen de achtergrond van de Sjoa is het voor Egger moeilijk te verteren dat ‘de meeste Nederlanders gewoon door konden gaan met hun leven, hun werk, hun alledaagse bezigheden, ja, zelfs met bioscoopbezoek’ (p. 53).

Voor Eggers aanklacht bestaat gezien de gruwelijke lotgevallen van hem en zijn Joods-Hollandse familietak alle aanleiding. Egger geeft de slachtoffers van de Jodenvervolging een gezicht en interpreteert de Sjoa (in navolging van de beroemde these van Zygmunt Baumann in Modernity and Holocaust (1989) dat de Sjoa geen ‘barbaars’ historisch incident is maar onderdeel uitmaakt van het moderne Europa) als een vorm van ‘moderne vernietiging’ (p. 72). De auteur schetst in feite hoe het staatsburgerschap, een hoedanigheid die volgens de theorie van het moderne burgerschap minimale rechtsbescherming zou garanderen, volledig overschaduwd wordt door Nazistische rassenwaan, vervolging en genocide. Aan het zorgeloze leven van de toen zevenjarige Wim Egger kwam op 7 januari 1943 een abrupt einde ‘toen de Nederlandse handlangers van de bezettende Duitsers’ (p. 19) zijn ouderlijk huis binnenvielen. Het verzetswerk van zijn vader, die een aanzienlijk aantal Joodse Nederlanders aan een onderduikadres heeft geholpen en in eigen huis een schuilkelder voor zijn Joodse schoonfamilie heeft gebouwd, bleek verraden. Tijdens de inval worden ‘met een uitbarsting van angstaanjagend geweld’ (p. 17) zijn moeder, zusje en hijzelf gearresteerd. Ook zijn Joodse oma en een tante, die bij het gezin Egger ondergedoken waren, worden bij die razzia opgepakt. Eggers vader, die op dat moment niet thuis was, wordt niet lang daarna gearresteerd. Hij bezwijkt niet onder de martelingen van de autoriteiten en wordt in juni 1944 vrijgelaten na zijn straf te hebben uitgezeten in kamp Vught. Egger senior kreeg ‘slechts’ straf voor verzetsdaden en bleef buiten het concentratiekamp omdat hij ‘niet geregistreerd [stond] als Joods’: ‘de Surinaams-Joodse afstammingslijn met de Afrikaans-Joodse roots van mijn vader was de Duitsers […] te machtig. […] de gemeentearchieven uit Paramaribo bleven onbereikbaar’ (p. 114). ‘[…]als Surinamer werd je toen niet vervolgd.’(p. 152.).
Zijn Joodse moeder wacht een ander lot: ondanks het feit dat de Duitse rassenwetten Joodse vrouwen die getrouwd zijn met niet-Joodse mannen (en de kinderen uit deze relaties) als niet-Joods classificeren en formeel uitzonderen van vervolging, komt ze in concentratiekamp Auschwitz-Birkenau terecht (pp. 175-177). Op het nippertje weet ze, in ruil voor haar gouden trouwring, te voorkomen dat hij en zijn zusje ook naar een Duits concentratiekamp worden afgevoerd: ze wijst de bewakers van de verzamelplaats voor Joodse Hagenaren (Het Joodse Tehuis) erop dat ze ‘met een Surinamer getrouwd was en dat ze haar kinderen niet mee wilde nemen’ (p. 125). Ze slaagt in haar opzet: Egger en zijn zusje worden vrijgelaten en mogen gaan wonen bij hun ‘Surinaamse tante Hélène’ en hun ‘oer-Hollandse oom Frits’. Egger: ‘Ik [was] ineens ‘Surinaams’ geworden met de volle nadruk op alleen die ene kant van mijn complexe Joods-Amsterdams-Surinaamse roots.’ (p. 152). Zijn moeder (die oom Frits nog naroept ‘ik ben verloren, zorg goed voor de kinderen’, p. 175) en al zijn Joodse familieleden (de familie Jas) worden echter op transport naar de Duitse concentratiekampen gezet. Egger zou zijn ‘hele verdere leven last ondervinden’ (p. 125) van deze gang zaken: ‘waarom was ik alleen met mijn zusje ontsnapt? […] Buiten mijn zusje en ik zaten zij allemaal nog in de val’ (pp. 150-151.) De jonge Egger sloot zich in reactie daarop ‘af van de wereld, een afsluiting die nog jaren zou duren’ (p. 151). Praktisch zijn gehele Joodse familietak wordt in de Duitse concentratiekampen vermoord. Het gezin Egger wordt na de oorlog herenigd, maar heeft daarmee niet de oorlog achter zich gelaten. Eggers moeder is zowel fysiek als psychisch voor het leven getekend als gevolg van de medische experimenten en ontberingen die ze in het concentratiekamp heeft ondergaan. Ze komt haar oorlogstrauma niet meer te boven. Wim Egger weet door zijn, aldus de auteur, ‘sterke Surinaamse rug’, de rem op zijn persoonlijke ontwikkeling als gevolg van de oorlog uiteindelijk te boven komen: hij maakt carrière in de uitgeverswereld en haalt op latere leeftijd alsnog, cum laude, zijn meestertitel. Maar na zestig jaar slaat de oorlog alsnog toe en krijgt zijn ‘gevoelige Joodse buik’ de overhand: Egger ontwikkelt klachten die bekend staan als de posttraumatische stresstoornis en heeft jaren van therapie nodig om zijn evenwicht enigszins te hervinden.

Toch zijn deze ‘emoties’ niet enkel als ‘oorlogsverwerking’ op te vatten. Voor Egger is Surinaamse rug, Joodse buik ook onderdeel van een ‘levensopdracht’ om ‘de herinnering aan mijn Familie Jas en alle anderen in de context van de Europese Choerban’ levend te houden: ‘ik moet de stem zijn van mijn vermoorde familie’ (p. 284). Zo geeft de auteur zoveel mogelijk profiel aan zijn vermoorde familieleden en neemt hij de namen van de omgebrachte families Jas (waaronder zijn familie), Bergen en Metzelaar (deze laatste twee zijn door hulp van het gezin Egger ondergedoken maar verraden) integraal in zijn boek op (pp. 73-76). Surinaamse rug, Joodse buik kan daarom ook gelezen worden als een lieu de mémoire. Een plaats van herinnering met een blik op de toekomst: Egger neemt krachtig stelling tegen hedendaagse varianten van zowel Europees als niet-Europees antisemitisme en kiest vanwege deze in zijn ogen alomtegenwoordige context (pp. 307-335) bijvoorbeeld duidelijk partij in het Palestijns-Israëlische conflict (voor Israël, tegen de Palestijnen). In die zin is Surinaamse rug, Joodse buik literaire non-fictie met een politieke boodschap. Deze ‘politieke’ passages doen vermoeden dat er een intieme relatie bestaat tussen de geschiedenis van de Sjoa en de Israëlische opstelling ten opzichte van de Palestijnen, wat de totstandkoming van een vergelijk niet eenvoudig maakt.
Gezien de vernietigende kracht van het antisemitisme dat Egger, zijn Joodse familie, en miljoenen Joodse Europeanen tijdens de Tweede Wereldoorlog getroffen heeft, is het begrijpelijk dat de auteur dit fenomeen zeer serieus neemt. Maar door de enigszins totaliserende nadruk op de duurzame structuur van het omnipotente antisemitisme zijn de variaties in de ‘Joodse ervaring’ naar tijd en context wat onderbelicht gebleven. Naast de ‘religieuze’, rituele en sociale dimensies (de auteur ‘laat’ op latere leeftijd ‘het Joodse toe’) is ‘Joods zijn’ voor Egger vooral een positie van permanente dreiging en grote kwetsbaarheid. Egger ontleent hier een perspectief op identiteit aan, dat door zijn hele betoog heenloopt: aan het Creools-Surinaamse deel van ‘de Surinaamse rug’ schrijft hij een vermogen toe om, hardgemaakt door ontworsteling aan de slavernij van de voorouders, rampspoed te boven te komen, terwijl hij in zijn ‘Joodse aspect’ het kwetsbare deel van zichzelf ziet. Dit bipolaire perspectief op zijn identiteit is een kader waarmee hij zijn ‘krachtige momenten’ en ‘zwaktes’ verklaart: ‘[…] nu zit het verzameld in één lijf,[…], in mij, maar sterker dan die samenloop zijn er de verschillen: terwijl het de zwarten, kleurlingen of Creolen beter gaat en sommigen nauwelijks weet hebben van het slavenverleden, lijkt de Joodse afkomst een eeuwigdurende beklemming en belasting te geven die leiden tot een tweede natuur van alert zijn.’ ‘Creolen […] zijn sterk, ze hebben een sterke rug gekregen. Ook ik voel een sterke rug, mijn Surinaamse rug. Maar redden de voormalige Egyptische slaven zich?’ (p. 278-279).

Hoewel dit perspectief op identiteit door Eggers persoonlijke ervaringen met vervolging begrijpelijk is, kunnen juist op basis van zijn biografie ook kanttekeningen geplaatst worden bij het denken in termen van groepkenmerken. Eggers eigen beschrijvingen illustreren bijvoorbeeld hoe zijn Joodse moeder tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘kracht’ toont door onder afschuwelijke kampomstandigheden de moed erin te houden en te overleven. Identiteitsvertogen over ‘groepskenmerken’ kunnen weliswaar geborgenheid verschaffen maar ook veel onheil brengen, vooral als ze van buiten af worden toegeschreven. De tragiek is dat een essentialistisch perspectief op identiteit juist ‘onontkoombaar’ kan zijn voor diegenen die de vernietigende kracht van raciale classificaties hebben meegemaakt en uiteindelijk wellicht meer gebaat zijn bij een krachtige ethiek van individualiteit en een praktijk van gelijkberechtiging van burgers op basis daarvan.

Dit dilemma neemt niet weg dat Surinaamse rug, Joodse buik boeiende handvatten biedt om de blinde vlekken in de dominante historiografie over de Tweede Wereldoorlog weg te werken. Het boek is wat dit betreft onderdeel van een bredere trend van boeken en films zoals Sonny Boy, Tante Bettina vertelt, De kleurling, Mayday in the West en De vergeten strijders van Oranje die de rol van kolonies of burgers uit de kolonies in de Nederlandse geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog illustreren. Niettemin is de verwevenheid van de geschiedenis van burgers uit de kolonies met de Nederlandse oorlogsgeschiedenis geen gemeengoed. Zo bleek de beststeller Sonny Boy onbekend bij MA-studenten die in december 2010 aan de Vrije Universiteit het vak percepties van het verleden volgden. Toen tijdens dit vak het lot van de vermoorde Joods-Surinaamse Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog aan de orde kwam vroeg een studente vol verbazing: ‘Waren er dan Surinaamse Joden in Nederland’? Daarnaast is er maatschappelijke weerstand tegen een breder verhaal over de Tweede Wereldoorlog. Zo werden een expositie over het aandeel van ‘de West’ in de Tweede Wereldoorlog in 2008 (in het kader van Bevrijdingsdag) afgeblazen na protest van enkele bewoners van het wooncentrum in Amsterdam waarin deze zou plaatsvinden. De strekking van de bezwaren was dat ‘bevrijding Nederlandse geschiedenis’ is die ‘Surinamers’ en ‘Antillianen’ zich niet mogen toe-eigenen. Sommigen kunnen maar moeilijk overweg met oorlogserfenissen van Nederlanders uit de kolonies en hun nazaten, die ex post facto geclassificeerd worden als ‘allochtonen’. Maar ook in de officiële historiografie over de Tweede Wereldoorlog zijn nog maar weinig publicaties gewijd aan de impact van de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse burgers uit de voormalige kolonies en hun kinderen in Nederland. Boeken zoals Surinaamse rug, Joodse buik maken duidelijk dat dit onderwerp tot het domein van het onderzoekbare (en financierbare) dient te worden toegelaten.

Wim Egger, Surinaamse rug, Joodse buik; Emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa. Voorburg: Libertador, 2009. 336 p., ISBN 978 90 6170 002 9, prijs € 24,90.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Internationaal Jaar voor Mensen van Afrikaanse Afkomst gesloten

Het jaar 2011 gaat snel naar zijn einde toe. Vorige week had bij de VN de slotsessie plaats voor het International Year for People of African Descent. De video webcast is hier te vinden.

Van Kannibaal tot Karibeño (I)

door Fred de Haas

De Verenigde Naties heeft het jaar 2011 uitgeroepen tot ‘Internationaal jaar voor mensen van Afrikaanse afkomst’, de Afrikaanse diaspora. In drie afleveringen bestudeert Fred de Haas in 19e-eeuwse geschriften de tot op de dag van vandaag doorwerkende vooroordelen over de Afro-Caribische mens en de weerstand die deze opriepen bij weldenkende blanke en zwarte intellectuelen van die tijd. Hierbij staan in dit eerste deel de opvattingen van de vaak geciteerde J.H.J. Hamelberg centraal. Aansluitend gaat hij in op de bewustwording van een eigen Creoolse ‘identiteit’, een thema dat nog steeds de gemoederen bezighoudt, zowel in het Caribisch gebied als onder de migranten in Nederland. De rol van de literatuur hierin was en is tot op heden van niet te onderschatten belang. De ‘Antilliaanse’ letterkunde is hiervan een sprekend voorbeeld.

De geschiedenis van de koloniale tijd blijft inzichten verschaffen die ook in onze tijd nog van groot belang zijn om de reacties van de bewoners van de Cariben op eigentijdse situaties te kunnen begrijpen. Geschiedenis krijgt pas echt zin als er een verbinding met het heden tot stand kan worden gebracht.

Een van de historici die vaak zijn geraadpleegd en geciteerd in moderne geschiedkundige en sociologische werken is J.H.J. Hamelberg (1862-1918, afb. links), die op het scharnierpunt van de 19e en 20e eeuw op Curaçao werkzaam was als tweede commies archivaris en die o.a. het bekende boek De Nederlanders op de West-Indische eilanden schreef (Amsterdam, 1901).

Om het onderstaande in het juiste historische perspectief te kunnen plaatsen moeten we ons realiseren dat er in de tijd van Hamelberg slechts ± 24.000 mensen op het eiland Curaçao waren waarvan het overgrote deel van Afrikaanse oorsprong was. Politiek gezien was er in die tijd van democratie geen sprake. Op het hele eiland waren er in 1894 maar 127 personen die ‘mochten’ stemmen. In dat jaar brachten er van die schamele 127 maar 9 hun stem daadwerkelijk uit. Het aantal kiesgerechtigden moest, volgens Hamelberg, laag worden gehouden omdat hij vreesde dat anders de blanken – in overdrachtelijke zin – zouden worden ‘opgegeten’ door de zwarte bevolking.
Naar aanleiding van de opvattingen van Hamelberg, die ook niet wilde dat Joden allemaal kiesrecht zouden krijgen (hij vond dat afstammelingen van Portugese Joden geen loyale Nederlanders konden zijn) schreef de milde denker en strijder voor algemeen kiesrecht van de Curaçaose bevolking A.M. Chumaceiro (afb. links), ‘practizijn’ aan het Hof van Justitie op Curaçao, een verhelderende brochure die hij de spottende titel gaf: Zal het Kiesrecht Curaçao tot het kannibalisme voeren?

De heer Chumaceiro, die zijn boekje ‘eerbiediglijk’ opdraagt aan de heer J.H. Bergsma, de toenmalige Nederlandse Minister van Koloniën, verdedigt krachtig de rechten van de (donkere) Curaçaose bevolking en zijn eigen Joodse bevolkingsgroep die op zo’n controversiële manier worden beschreven door Hamelberg. Hij valt de bevooroordeeldheid van Hamelberg die ‘meer algemeen is dan men wel geneigd is te denken’ scherp aan en verwijt hem dat hij de situatie op Curaçao slecht heeft waargenomen. Overigens betreurt Chumaceiro het dat ‘een begaafd jongmens (i.e. Hamelberg), die onze schoone moedertaal (bedoeld wordt hier het Nederlands! FdH) zo goed meester is, op wiens stijl zo weinig valt aan te merken, zich alsnog van den zuurdesem des vooroordeels niet wist te ontdoen’.
Inzet van de discussie was het kiesrecht dat, volgens Hamelberg, niet in handen mocht vallen van de ‘negers’: ‘Neen, dan wordt Curaçao een tweede Haïti, waar afgodendienst en menschenoffers weer in zwang zijn, dierlijkheid en kannibalisme met al hunnen afschuwelijkheden weer den teugel vieren’. Hamelberg steunt hier op de ‘onthullingen, ons door Sir Spencer St. John van de toestanden op Haïti gedaan’ (Spencer is in 1861 de Engelse consul generaal van Haïti, FdH).

Het zou binnen het kader van dit artikel te ver voeren om in detail op het gloedvolle betoog van Chumaceiro in te gaan. Wel dient te worden vermeld dat de Nederlandse regering het kennelijk niet eens was met de opvattingen van Hamelberg en dat de overgrote meerderheid van de Koloniale Raad op 21 februari 1895 van mening was dat het Algemeen Kiesrecht aan de Curaçaose bevolking zou moeten worden toegekend.

‘Negers zijn negers’
Naar aanleiding van de brochure van de – terecht – verontruste Chumaceiro meende Hamelberg in zijn boek met de titel Antiquarische denkbeelden buiten ‘Antiquiteiten’(1895) antwoord te moeten geven op de brochure van Chumaceiro. Hij legt nog eens omstandig uit waarom je ‘negers’ beter niet het algemeen kiesrecht kan verlenen.
Om zijn lezers inzicht te verschaffen in het ‘wezen’, de ‘identiteit’, van de ‘neger’ maakte Hamelberg hierbij graag gebruik van werken die, eerder in de tijd, door Engelse auteurs over de bevolking van de West-Indische eilanden waren geschreven, o.a. door Anthony Trollope (romanschrijver, 1815-1882) en James Anthony Froude (wetenschapper, 1818-1894).

In 1860 schreef Anthony Trollope (afb. links) opmerkelijke dingen over ‘het wezen’ van de ‘negers’ en Hamelberg citeert in Antiquarische denkbeelden… een aantal passages uit het werk van Trollope om zijn tijdgenoten te ‘informeren’ over deze bevolkingsgroep van Afrikaanse oorsprong. Hij vertaalt nauwkeurig enkele fragmenten uit Trollope’s ‘The West-Indies and the Spanish Main’ en laat de passages die hij niet helemaal begrijpt gewoon weg. Hoewel Trollope over de zwarte bevolking van Jamaica schrijft, waar de slavernij in 1838 werd ‘afgeschaft’, projecteert Hamelberg onverstoorbaar de beschrijving van Trollope op de zwarte Curaçaose bevolking.

Hij moet hebben gedacht: ‘Negers zijn Negers’.

Portret van ‘de’ neger, tweede helft 19e eeuw
Het eerste citaat over de ‘zwarten’ komt (in de vertaling en spelling van Hamelberg, Antiquarische Denkbeelden… bldz. 8 e.v.) uit The West-Indies and the Spanish Main (Anthony Trollope, New York, Harper and Brothers, 1860):

‘Zij (= de ‘negers’, FdH) hebben geen idée van een vaderland en geen rassentrots, daar zelfs onder henzelven het woord ‘neger’ de zwaarste belediging uitdrukt. Zij hebben geen eigen godsdienst […].
Hij (de zwarte) heeft geen stap voorwaarts gedaan tot de beschaving van zijn blanken broeder, dien hij navolgt als de aap den mensch (sic!).
Physiek is hij geschikt tot den zwaarsten lichamelijken arbeid, doch hij is lui, onverschillig omtrent maatschappelijke positie, zinnelijk en met weinig tevreden. Intellectueel schijnt hij niet tot volhardende studie in staat, doch, vreemd genoeg, op dit punt is hij eerzuchtig. Hij brandt van verlangen om als een geleerde beschouwd te worden;…hij wijdt zich den godsdienst toe voor den schijn en heeft er vermaak in de kleine beleefdheden der samenleving na te apen. Hij veracht zich zelven en zou waarschijnlijk tevreden zijn een maand langer honger te lijden, indien hij voor één dag blank kon zijn en toch heeft hij gaarne, dat men hem eerbied bewijst; zwarte die hij is, denkt hij steeds aan zijn eigen waardigheid. Ik geloof niet dat opvoeding veel voor hem gedaan heeft in de West. Hij kan steeds waarnemen, doch zelden redeneeren. Ik wil hiermee niet zeggen, dat hij volstrekt geen verstand heeft. Hij maakt gevolgtrekkingen, doch hij strekt ze niet ver uit. Ik geloof, dat hij zelden het doel van naarstigheid en braafheid of de gevolgen van eerlijkheid begrijpt. Hij is niet altijd lui, misschien niet altijd onoprecht en zeker niet altijd een dief, doch zijn beweegredenen zijn vrees voor onmiddellijk volgende straf of hoop op onmiddellijk volgende beloning. Eenige deugden neemt hij over omdat zij de deugden der blanken zijn. Zij zijn hartstochtelijker dan de blanken, doch zelden zo wraakzuchtig. De geringste beleediging wekt hun onstuimigen toorn op, doch geen beleediging verwekt haatdragendheid. Zoo zijn ze ook zelden dankbaar, ofschoon vaak erkentelijk. Als een kind of een hond hebben zij gaarne, dat men notitie van hen neemt, doch zij hebben er weinig idee van een durenden eerbied in te boezemen. Zij houden het meest van hen, die het meest van hen verschillen en zij verachten den kleurling, die hen in ras nabij staat. Als zij eenmaal iemand als hun meester erkend hebben, zullen zij hem getrouw blijven, doch hoe meer zij dien meester vreezen, hoe meer eerbied zij voor hem hebben. Zij bekommeren zich niet om den dag van morgen, doch maken gaarne goede sier op den dag van heden. Zij beminnen hunne kinderen, doch in hun woede mishandelingen zij hen soms vreeselijk. Zij zijn trots op hen als zij geprezen worden, doch verkoopen de eer hunner dochters voor een dollar. Zij zijn gulzig wat eten betreft, doch onverschillig om de kualiteit van het voedsel. Zij houden van opschik en velen begrijpen het nut der zindelijkheid, doch zij zijn zelden ordelijk. Een kleinigheid maakt hen gelukkig en niets maakt hen voor altijd ongelukkig. Over het geheel lachen en zingen en slapen zij door het leven en, als te leven alles ware, zouden zij er zo slecht niet aan toe zijn’.

Waarvan akte.

We laten het commentaar op bovenstaande beschrijving graag aan uzelf over en gunnen u nu een blik in het gedachtegoed van de Engelse heer James Anthony Froude, die in 1888 het boek The English in the West-Indies schreef.

Froude (spreek de ‘ou’ uit als de ‘oe’ in ‘hoed’) had gestudeerd in Oxford en was Regius Professor of Modern History. Niet de minste, dus. Al eerder had hij vastgesteld dat de zwarten in wezen over dezelfde capaciteiten beschikten als de blanken: ‘with the same chances and with the same treatment, I (= Froude, FdH) believe that distinguished men would be produced equally from both races’ (vertaling: bij dezelfde kansen en dezelfde behandeling denk ik dat er in gelijke mate mensen van eer en stand uit allebei de rassen voort kunnen komen). Uit deze bewering trok Hamelberg de conclusie dat de geschriften van heren die zo objectief over de zwarte bevolkingsgroep schreven ons volle vertrouwen waard waren. Laten we Froude eens zelf aan het woord laten over de ‘zwarten’ (in de vertaling van Hamelberg) :

‘Zeden in den technischen zin des woords hebben zij niet, daar zij geen zedewetten kennen, zoodat zij die ook niet verbreken kunnen…De vrouwen geven de voorkeur aan een lossen band, opdat zij den man kunnen verlaten, die hen slecht behandelt. En toch zijn zij niet losbandig. Er bestaat onzedelijkheid onder hen, doch een onzedelijkheid, die niet demoraliseert.
Zij stelen, doch als een overlevering uit den tijd, toen zij zelven nog roerende goederen waren en de wetten op eigendommen niet op hen toepasselijk waren. […]
Toen zij nog slaven waren, waren zij gezeggelijk en gedeeltelijk beschaafd. […]
Zij hebben geen begrip van plicht en geven er daarom ook niet om dien te verwaarlozen. […] Er is niet het minste teken, dat de meerderheid van hun ras in verstand en ontwikkeling vooruitgegaan is, integendeel, alles wijst op een tegenovergestelde richting.’

Lust u nog peultjes?

Het courante superioriteitsgevoel van de gemiddelde Blanke uit die tijd springt naar voren in het volgende fragment uit ‘The English in the West-Indies’ (eerst in het Engels en dan in onze eigen vertaling): ‘The blacks whom, in a fit of virtuous benevolence, we emancipated, do not feel particularly obliged to us. They think, if they think at all, that they were ill-treated originally, and have received no more than was due to them’ (De zwarten die wij, in een aanval van naastenliefde, hebben vrijgelaten, voelen niet bepaald dat ze ons iets verplicht zijn. Ze denken, àls ze al denken, dat ze vroeger slecht zijn behandeld en dat ze gewoon gekregen hebben waar ze recht op hadden).

Eigentijdse ‘zwarte’ kritiek op Froude: John Jacob Thomas
Lang niet iedereen in de Cariben nam dit soort verhalen zomaar aan. Ook de Engelsen was de inhoud van het boek van Froude te gortig. Nicholas Darnell Davis uit Georgetown, Brits-Guyana, verwierp in een pamflet uit 1888 (Don Quixote as a Cook’s tourist) wat hij noemde ‘the rampant Negrophobia displayed by that gentleman’ (de ongeremde Negerhaat van die meneer) .
Degene die het meest heeft gedaan om de ideeën van Froude cum suis aan de kaak te stellen was de intellectueel en Afro-Trinidadian John Jacob Thomas (1840-1889) die het boek Froudacity schreef (Froudacity, West Indian Fables by James Anthony Froude, explained by J.J. Thomas, Philadelphia, Gebbie and Company, 1890). Hij gaf zijn boek een ludieke titel die je zou kunnen vertalen met ‘Brutale Froudiaanse sprookjes’.
Op bldz. 115 reageert Thomas op de laatst geciteerde bewering van Froude als volgt:

‘What are we Negroes of the present day to be grateful for to the ‘us’, personified by Mr. Froude and the Colonial Office exportations? We really believe, from what we know of Englishmen, that very few indeed would regard Mr. Froude’s reproach otherwise than as a palpable adding of insult to injury. Obliged to ‘us’, indeed!’ (vertaling: Waarom zouden wij, Negers, dankbaar moeten zijn aan de ‘ons’ in de persoon van Mr. Froude en de uitgezonden krachten van het Ministerie van Koloniale Zaken? Van wat we weten van Engelsen, denken we dat maar heel weinig mensen het verwijt van Mr. Froude anders zouden opvatten dan als het duidelijk stapelen van de ene belediging op de andere. Ze zijn verplicht aan ‘óns’, ja. Dat is ándere koek!).

Overigens had zelfs Thomas zo zijn voorkeuren. Op bldz. 168 van Froudacity noemt hij een aantal Afrikaanse volken die op Trinidad terecht waren gekomen, zoals Yoruba’s, Ibo’s en Congo’s. Hij zegt vervolgens over de laatsten: ‘[… ] the Congoes, who always appeared to us an inferior tribe to all the others’ (vertaling: De Congo’s die in onze ogen altijd een stam waren die lager stond dan alle andere stammen). Een bepaalde vorm van discriminatie spreekt hier ontegenzeggelijk uit! Maar misschien waren die Congolezen ook wel niet van die plezierige mensen…

Thomas heeft nog veel meer gedaan. Hij schreef o.a. een van de eerste Creoolse grammatica’s.

Theory and Practice of Creole Grammar (1869, The Chronicle Publishing Office, Port-of-Spain)

In Thomas’ tijd sprak de meerderheid van de bevolking in Trinidad Frans Creools en verkeerden in een achterstandspositie ten opzichte van degenen die het Engels van de toenmalige koloniale machthebbers beheersten. De van huis uit Engels sprekende Thomas leerde het Frans Creools toen hij schoolmeester was in de plaats Savonetta. Hij wilde zijn leerlingen namelijk beter ( dat wil zeggen, verstaanbaarder) onderwijs geven, in hun moedertaal dus. Omdat het Engels overal werd geïntroduceerd werd de Frans Creools sprekende bevolking langzaam maar zeker gemarginaliseerd. Thomas was zich daarvan terdege bewust en besloot om hen een schriftelijk houvast te bieden door hun eigen taal te beschrijven en te analyseren. Hij begreep dat zoiets het aanleren van een tweede taal aanzienlijk zou vergemakkelijken. Om dit doel te verwezenlijken werkte hij drie jaar lang avond aan avond aan de samenstelling van een goed doordachte grammatica van het Creools, een van de eerste Frans Creoolse grammatica’s in het Caribisch gebied. Een waar huzarenstukje, omdat hij nauwelijks beschikte over teksten in het Creools.
Hij moest gebruik maken, zo legt hij uit in zijn Voorwoord, van liedjes (belair, calenda, jouba), uitdrukkingen, gezegdes en wat hij maar te pakken kon krijgen in het Creools. Het resultaat is zonder meer prijzenswaardig te noemen. U kunt de volledige inhoud van zijn grammatica op het Internet bekijken.
Thomas was zich ervan bewust dat taal en identiteit nauw met elkaar samenhingen en dat de ‘identiteit’ van de bevolking van Afrikaanse origine een andere was dan die welke werd beschreven door schrijvers en geleerden als Trollope en Froude.
In het volgende zullen we de ontwikkeling in het denken over het hachelijke en ietwat modieuze thema ‘identiteit’ aan de orde stellen.

[deel II volgt]

‘Met de zwarte Surinamer komt het nooit goed’

De Surinaamse criticus Julian With gooit de handdoek in de ring als het om de zwarte Surinamer gaat. Zijn nieuwste publicatie heet dan ook Het komt nooit meer goed.

In zijn boek zijn brieven en eerder verschenen columns opgenomen. With pakt mensen op een harde manier aan. Vooral de stadscreool moet het ontgelden. Zelf is hij Marron, maar dat die ook zwart zijn doet niet terzake: “Ik kan rationeel aangeven wat niet goed is.” Dat niemand luistert is voor hem onbegrijpelijk.

With haalt sociale gebruiken aan om zijn stelling te bewijzen, zoals het spaarsysteem kasmoni en de winti. Mensen raken erdoor in financiële problemen, zegt hij. “De winti brengt zwarte mensen naar de verdoemenis. Die geeft alleen maar adviezen om geld te spenderen.”

Dwaze ideeën

De zwarte gemeenschap brengt zichzelf in de problemen, vindt With. De gezinnen van vrouwen met kinderen van meerdere vaders leveren sterke vrouwen op, wordt vaak gezegd. “Maar het is geen normale gang van zaken. Laat je niet belazeren!” De stadscreool moet uit ‘zijn dwaze ideeën’ worden gehaald. Dat is zijn doel en daarom ontkent With dat hij iets tegen hen heeft.

Dat hij harde kritiek heeft op hele groepen mensen heeft hem veel aanvaringen opgeleverd, erkent With. “Er zijn idioten die zeggen dat ik een trauma heb, omdat ik in het binnenland geboren ben.” Hij wil met hen niet in discussie, want dat is volgens hem een onzinnige uitspraak. Zijn doel met zijn boek is dat voor de toekomst wordt vastgelegd dat er tenminste iemand was die zich druk maakte over ‘de schandalige wijze waarop zwarten met elkaar omgaan’.

[RNW, 25 augustus 2011]

Julian With: Brunswijk had nooit de wapens moeten oppakken

Auteur en psycholoog Julian With zegt dat Ronnie Brunswijk nooit de wapens had moeten oppakken tegen de militairen om de democratie te herstellen. Hij heeft kritiek op president Desi Bouterse die Surinamers heeft opgeroepen om de irrationele vijandigheid tegenover landgenoten in Nederland te staken. With presenteert zaterdagavond zijn nieuwste boek Het komt nooit meer goed. Bij de presentatie hoort een lezing waarbij de auteur zijn visie zal geven op verschillende vraagstukken.

Wth zegt desgevraagd aan Starnieuws dat de strijd van het toenmalige Jungle Commando disproportioneel veel levens van Marrons heeft gekost en heel veel sociale problemen heeft veroorzaakt. “Dus als wij een kosten- en batenanalyse maken, dan moeten wij concluderen dat hij een ernstige beslissingsfout gemaakt heeft door zoveel levens van Marrons te riskeren voor het herstel van de democratie in een land waarvan wij weten dat de inwoners de mensen uit het binnenland minachten”, stelt With.

Kritiek op president

With heeft kritiek op Bouterse, die zijn nek uitgestoken heeft voor Surinamers in Nederland. “Ik ben van mening dat de vijandigheid in een andere intergroepsrelatie belangrijker is dan die van de Surinamers uit Suriname tegenover de Surinamers uit Nederland”, zegt de auteur.

Ook de aanpak van het onderwijsprobleem vindt hij niet slagvaardig genoeg. Het is bekend dat op de scholen in het binnenland veel onbevoegde leerkrachten werkzaam zijn. De overheid moet volgens With ervoor zorgen dat voortaan alle kinderen, ongeacht waar ze geboren zijn in Suriname, les krijgen van bevoegde leerkrachten. Door de huidige situatie wordt het lage gemiddelde geslaagden voor de GLO-toets sterk beïnvloed door de grote groep kinderen uit het binnenland die de GLO-toets niet haalt. Om dit probleem op te lossen heb je geen commissie nodig. De president benoemde eerder deze maand een ‘Task Force’ onder leiding van Eddy Jozefzoon.

Ook in het mulo-onderwijs worden de leerlingen geconfronteerd met onbevoegde leerkrachten. Ook hiervoor is er geen commissie nodig, vindt With. “Pas als je ervoor zorgt dat over de hele onderwijslinie bevoegde leerkrachten werken en de resultaten zouden toch nog slecht zijn, dan heb je redenen om een onderwijscommissie in te stellen. Dezelfde slagvaardigheid die nu gedemonstreerd wordt door belastingdeskundigen uit Nederland te halen om het belastingstelsel hier te repareren, zou ook aan de dag gelegd moeten worden om de problemen in het onderwijs op te lossen”, meent With.

Incompetente personen

De Surinamers hier noemen landgenoten uit Nederland verraders, “maar bij nader inzien blijkt dat zij zich ernstig vergissen, want de beslissingen die leiden tot stagnatie in de ontwikkeling van Suriname worden niet door de Surinamers in Nederland genomen, maar door Surinamers in Suriname”, betoogt With. Hij wijst erop dat de benoeming van incompetente personen op bestuurlijk belangrijke posten niet de verantwoordelijkheid is van Surinamers uit Nederland. Die groep uit Nederland is juist zeer solidair. Jaarlijks maakt ze meer dan 125 miljoen euro over naar familieleden in Suriname. De SLM en de reisbureaus in Suriname zouden niet kunnen bestaan zonder Surinamers in Nederland, stelt With.

Stellingen

Enkele stellingen waarop With zijn visie zal geven zaterdagavond zijn: de nutteloosheid van het geschiedenisonderwijs in Suriname, afschaffing van 1 juli als nationale feestdag. De slavernij heeft geen enkele invloed op het hedendaagse gedrag van Creolen, dus is het ook niet mogelijk dat er zwarte mensen rondlopen met een slavernijtrauma. De rampzalige gevolgen van het onvermogen bij Creolen om op basis van statistieken het gedrag en denken te veranderen. De onhebbelijkheid bij Creolen om bij alles wat ze doen andere etnische groepen te betrekken. De onverschilligheid onder Creolen over het nut van het onderwijs. Het verzet bij de stadscreolen tegen de maatschappelijke vooruitgang van de Marrons. De hoogopgeleide verraders onder de Marrons. Het misverstand dat de djoeka’s in Suriname uit het binnenland komen; het wetenschappelijk bewijs dat ze allen in Paramaribo geboren zijn. Redding voor allen die lijden aan het djoekasyndroom.

Het boek (SRD 50) wordt voor de aanvang van de lezing en tijdens de pauze verkocht. With zegt dat hij de presentatie in Nederland heeft kunnen ‘overleven’, “dus heb ik geen enkele reden om pessimistisch te zijn over aanstaande zaterdag”. De lezing begint om half 8 in het SPA-gebouw.

[uit Starnieuws, 21 augustus 2011]

Een Du in Paramaribo

door Carry-Ann Tjong-AyongHet kleine meisje was vier of vijf jaar oud. De hele voorstelling volgde zij intens geboeid op en neer wippend op haar stoel het ritme van de trommels. Haar hele wezentje leek er naar te snakken mee te dansen op de meeslepende muziek.De DU Prey in de gehoorzaal van CCS had een volle zaal getrokken. Niet alleen de Afro-Surinamers van de Culturele Vereniging NAKS, die garant staat voor een vast publiek. Er waren allerlei mensen, van intellectuele vakantiegangers tot muziekvrienden en gewone Surinamers. Eigenlijk het CCS publiek van de jaren ‘50
dat naar concerten, balletvoorstellingen en jeugdorkest kwam om hun kinderen te zien dansen of musiceren.In het programma staat:

“De Du Prey is een theaterspel dat zijn origine heeft in de slavernij in Suriname, Het spel dat vergeleken kan worden met Commedia del’ Arte heeft vaste karakters. Het spel dat werd geproduceerd door de Sisi (concubinaat van de plantage-eigenaar) werd gebruikt om de rijkdom van de eigenaar ten toon te stellen, maar werd door de slaven ook gebruikt om kritiek te leveren, geheime boodschappen over te dragen, als afleiding om weg te rennen en puur vertier. Het hoogtepunt van de Du is de Banyadans.”

NAKS heeft voor deze DU samengewerkt met de University Edwardsville (SIUE) uit Illinois. Hiertoe zijn vijf Amerikaanse studenten zijn, met hun begeleider Kathryn Bentley en een assistent-onderzoeker, naar Suriname gekomen om het Du-theater te onderzoeken. Aan het eind van hun onderzoek presenteren zij een mini-Amerikaanse versie van het Du-theater aan het Surinaamse publiek. Met NAKS-leden en externe experts werd de groep studenten vanaf 4 juli getraind. De prachtige koto’s en angisa’s zijn in bruikleen afgestaan door Christine van Russel – Henar, die het Koto Museum in Paramaribo, Livorno op deskundige wijze beheert.

De voorstelling was voorbij. Het publiek klapte geestdriftig. De spelers bogen en trokken zich terug in de coulissen. Een korte pauze voordat de discussie zou beginnen. Een klein schimmetje vloog de trap naar het podium op en begon bezield en vol overgave te dansen op de muziek, die nog steeds ritmisch door de zaal klonk. Mijn kleine vriendinnetje Sadee. Zij bleef dansen tot de pauze afgelopen was. Toen ging zij weer snel op de eerste rij naast haar moeder. zitten. Zij had haar punt gemaakt.

cat 18/7 2011

Cassavedag op Vierkinderen

Een tentoonstelling en een culinair gedeelte behoren tot het hoofdmenu van de eerste K’saba Fair, die van 29 tot 31 juli wordt gehouden. Bezoekers mogen echter meer verwachten dan alleen stands op dit driedaagse evenement. Het uiteindelijke doel van de K’saba Fair, die op plantage Vierkinderen wordt gehouden, is de versterking van de cassavesector.

De officiële opening is op vrijdag 29 juli met speeches van hoogwaardigheidsbekleders uit Paramaribo en Para [ronk, ronk, ronk], daarna zal chefkok Tony bijzondere gerechten van cassave presenteren. Hoe die precies eruit zullen zien, is een verrassing. “In elk geval niet een traditioneel gerecht zoals telo”, zegt Sherida Mormon, de coördinator van de fair. Het muzikale gedeelte op deze dag wordt verzorgd door Liesbeth Peroti en Los Trios Amigos, die voor het eerst De K’saba Song laten horen. Over cassave en peprewatra valt een heleboel te vertellen en dat bewijzen storytellers Paul Middellijn uit Rotterdam en Arupa uit Para, met hun fictieve, nostalgische en traditionele verhalen over één van de hoofdingrediënten van onze keuken. De tentoonstelling begint op zaterdag met de presentatie en verkoop van diverse cassavesoorten en aan cassave gerelateerde producten en gerechten. Onder de standhouders is ook Celos met informatie aanwezig.

Daarnaast zijn er inheemsen met handgemaakte producten en tenminste één standhouder heeft barbequewild met cassave. De kasaba poku komt van Cojunto Promos, verder is er op die dag ook een show met traditionele klederdracht van verschillende bevolkingsgroepen. De fair wordt gehouden langs de Coropinakreek, waarin bezoekers mogen zwemmen en waarop boottrips gemaakt kunnen worden. “Voor deze recreanten staat er een grote tent – mensen mogen parasols en ligstoelen meenemen – en voor de seniore burgers hebben we een speciale tent opgezet”, zegt Mormon. Zij wijst erop dat er ook aan de kleintjes is gedacht. Een speeltuin en een kinderhoek waar kinderen tegen betaling educatief worden bezig gehouden, moeten de kleine bezoekers ook een leuke dag bezorgen. Het hoofdmenu van de K’saba Fair wordt op zondag, de laatste dag, vervolgd. In de middag van twaalf tot zes staan Amazone Drums en een capoeirashow op het programma. Verschillende inheemse bands, waaronder een vrouwenband uit Bernarddorp, zullen achtereenvolgens optreden. Daarna volgt de K’saba line-up, die bestaat uit populaire Surinaamse artiesten, zoals Enver, Poppe en No Limits. De tentoonstelling is dan afgelopen, maar het restaurant dat speciaal voor de fair is opgezet, blijft geopend.

[uit de Ware Tijd, 20/07/2011]

Crown of Glory

door Robin Austen

Sinds mensenheugenis is kroeshaar bij vrouwen van Afro-Surinaamse, Caribische of Amerikaanse afkomst, een soort onkruid geweest, dat rigoureus bestreden moest worden. De bestrijdingsmiddelen waren vaak chemisch en deden nauwelijks onder voor bestrijdingsmiddelen die nu nog voor echt onkruid worden gebruikt.

read on…

Tak’ Tangi van Naks

Paramaribo – De organisatie Naks vierde gisteren voor de dertiende keer haar Tak’ Tangi in Fort Zeelandia. Bezoekers en leden van de organisatie, uitgedost in verschillende kleurrijke koto’s, kwamen gisteren tezamen voor de viering. Het doel van de Naks Tak’Tangi is om dank te brengen aan de voorouders die lang hebben gestreden om de slavernij af te schaffen. Ook dit jaar bestond de Tak’Tangi van Naks uit een plengoffer, een lezing door Hans Breeveld, zang, dans en dichtkunst.

Nadat het plengoffer door de groep Okobua was geschied, volgden er diverse speeches . Volgens Elviera Sandie roept het thema ‘Na yari fu Afrikansma Kulturu’ op tot versterking van samenwerking tussen de overheid en het bedrijfsleven. “Het geloof in eigen kunnen moet gestimuleerd worden en onze jongeren moeten wij weer in de schoolbanken zien te krijgen”, somt Sandie enkele doelstellingen op. Zodoende kan volgens haar een zekere mate van vernieuwing en verandering teweeg worden gebracht; daarna pas kan het land in ontwikkeling worden gebracht. Naks-voorzitter Siegmien Staphorst begon haar speech niet alvorens zij haar dank had uitgesproken aan diegenen die zijn voorgegaan. Ook zij gaf aan voorstander te zijn van een samenwerkingsverband tussen alle Afro-Surinaamse organisaties.

Staphorst vindt het belangrijk dat de goede voorbeelden van deze belangrijke figuren worden nagevolgd. “Het lijkt soms alsof Afro- Surinaamse organisaties niet samenwerken, maar dat is het niet. Dat de winticultuur nu erkend zal worden is al een teken van een zekere samenwerking”, stelt Staphorst. Volgens haar gebeurt die samenwerking echter niet altijd zichtbaar. Volgens Hans Breeveld is het zeer belangrijk even terug te blikken naar wat de plus en minpunten zijn geweest. “Wi no mus du sani fra fra, maar ef’ wi wan gi grani na wan sani, dan wi mus du sani na tap wan frantwortu fasi”, zegt Breeveld, die zijn lezing in het Sranan gaf. Ook hij vindt samenwerking een machtig wapen voor vooruitgang. “De historie heeft genoeg scheiding gebracht tussen Afro-Surinamers, maar wij moeten nu ‘bruggen en wegen’ zien te creëren om elkaar beter te bereiken. Zo kunnen wij van elkaar leren.” Verder volgden er nog diverse dans- en zangoptredens van de verschillende groepen die verbonden zijn aan Naks. Naks is de oudste Afrikaans-Surinaamse organisatie en bestaat in mei 2012 65 jaar.

[uit de Ware Tijd, 02/07/2011]

Herdenking keti koti: Roep om centrum voor ‘black studies’

Bij de herdenking van keti koti vandaag in de kathedraal is aan de regering gevraagd om een centrum voor ‘black studies’ op te richten aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname. Dit is nodig omdat het hier om twee gemarginaliseerde groepen gaat, die een achterstand hebben.De kerkdienst werd gehouden door besturen van samenwerkende stichtingen voor organisaties van Surinamers van Afrikaanse afkomst. Rudi Bottse, voorzitter van stichting Keti Koti, zegt aan Starnieuws dat het traditioneel is om op 1 juli een kerkdienst te houden om de Almachtige te bedanken. Dat is op 1 juli 1863 bij de afschaffing van de slavernij ook gedaan.

De Verenigde Naties heeft dit jaar uitgeroepen tot het jaar van ‘Mensen van Afrikaanse afkomst’. De organisaties vinden dit een goede zaak en hopen dat de overheid hier invulling aan helpt geven. De achterstand van mensen van Afrikaanse afkomst en de inheemsen moet worden ingelopen.

Toch vindt Bottse dat het anno 2011 het de goede richting opgaat. Mensen van Afrikaanse afkomst in Suriname hebben goede posities in het Jeugdparlement, de middelbare scholen en de universiteit. Maar er is toch een inhaalslag nodig. Door het verleden te bestuderen, kan er een betere toekomst worden geschapen.

[uit Starnieuws, 1 juli 2011]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter