blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Coronie

Coronie herdenkt 150-jarig jubilieum Totness

door Beta Debidien

Het kokosdistrict Coronie viert zaterdag het 150-jarig jubileum van hoofdplaats Totness. De activiteiten starten met een ‘eenheidsdienst’, een speciale dankdienst, op het Revoplein waar alle religieuze gemeenten aan meewerken. Zondag worden de festiviteiten voortgezet met de traditionele Srefidensi-kranslegging en een receptie.

Coronie, Totness. Foto © Michiel van Kempen

Het 50-jaar jubilerende Caeciliakoor uit Paramaribo zal een muzikale bijdrage leveren. Het koor werd opgericht en gedirigeerd door Leo Tjon A Kon, die geboren werd in Totness en daar zijn eerste muzikale scholing had genoten. Zaterdag vindt er een ‘coconut craft en food market’ plaats, waar Coroniaanse kunstenaars hun werken en gerechten te koop zullen aanbieden.
Gouverneur Van Sypesteyn richtte te Totness de eerste zogenaamde ‘vestigingsplaats’ voor kleinlandbouwers in, waar voormalige slaven onder goede voorwaarden eigen grond konden verkrijgen. Het was de bedoeling om hen economische zekerheid te bieden en zo te voorkomen dat de zij massaal naar de stad zouden trekken. De plantagegrond van Totness werd toen ingericht in kleinlandbouwarealen. Tegelijk met de inrichting werd een markt opgezet in Totness, vlak bij het kanaal dat vele jaren als toegangspoort van Coronie heeft gediend.
[uit de Ware Tijd, 24/11/2012]

 

Jozef Slagveer: Tranen van een journalist

“Huil niet wanneer de zon schijnt, opdat je de sterren niet ziet.”

Toen men mij vroeg of ik genegen zou zijn een boek te schrijven over het leven van de journalist Jozef Slagveer, realiseerde ik mij terdege, dat het gewoon geen eenvoudige taak is een dergelijk moeilijk onderwerp op boeiende wijze te behandelen. Maar deze beklemming verdween spoedig toen ik overdacht wat ik in zijn dagboek zou kunnen opnemen. Het was of er in mijn geest een luikje openging, waaruit een stroom van herinneringen te voorschijn kwam. Het geeft het verhaal van een dichterschrijver-journalist, dat te snel – of misschien te laat opgroeide, de beschrijving van een leven dat veel tragedie bevatte, niet alleen voor hem – maar ook voor velen die hem dierbaar waren. Ik heb het niet gemakkelijk gevonden de deuren van het verleden te openen en dingen te vertellen die de meeste mensen zelfs aan vrienden niet zouden willen openbaren, of schrijven, om door vreemden te worden gelezen.

Waarom schrijf ik deze korte biografie. Er zijn verschillende redenen. Om te beginnen geloof ik dat het schrijven mij zal helpen mezelf klaarheid te verschaffen aangaande mijn houding tot de wereld om mij heen. Ik geloof dat het ertoe zal bijdragen mijn rechtschapenheid in eigen ogen te herstellen. Maar ook dat het anderen zal helpen. En dit rechtvaardigt naar ik meen, het openen van de deuren van een verleden, dat mij, die het doorleeft heeft, soms – wanneer ik er op terugzie, volkomen ongelooflijk onbestaanbaar voorkomt.

Ik heb lang nagedacht over de manier hoe het levensverhaal van de journalist Jozef Slagveer te beginnen. Ik zou kunnen aanvangen op het ogenblik van hilariteit, toen hij in 1968 debuut maakte met zijn novelle De verpletterde droomIk zou dan ook kunnen beginnen op het afschuwelijke moment, toen hij voor een open venster stond met tijden van verschrikking en vernedering. Misschien is de juiste manier om het te vertellen zoals het gebeurde. Jozef heeft nooit zijn eigen leven geleefd; het werd bepaald voor hij geboren was.

Zijn ouders waren hopeloos verzot op de kerk. Zijn moeder die positieve denkbeelden had over invloeden voor de geboorte, bracht zoveel tijd in de kerk door als ze maar kon. Ze wenste dat Jozef naar het klooster ging – en omdat zij het heilig beeld van Sint Jozef in de kerk tot vereren toe bewonderde, werd hij naar hem genoemd toen hij eindelijk op 25 januari 1940 ter wereld kwam: Jozef Hubertus Maria. Zijn vader had hem een andere toekomst bedacht. Zijn droom was hem als een grote dichter-schrijver te zien. Jozef heeft vaak getracht de oorsprong van de sterke liefde van zijn ouders voor de dichtkunst op te sporen. Misschien was dat het gevolg van onvervulde dromen, waarvan hij als kind nooit iets geweten heeft. Zijn vader, een man met een sterke wil en toch een gemoedsmens, voelde dat schrijvers degenen zijn met werkelijk talent. Hoe dan ook, zover als mijn herinnering teruggaat was de dichtkunst zijn leven.

Wat Jozef in zijn kinderjaren het meest voor voelde was angst en eenzaamheid. Hij was bang zijn ouders te ontstemmen. Hoewel ze veeleisend waren en veel van hem hielden. Hun toewijding aan zijn loopbaan was voor hen steeds de wonderpoort. Zijn gevoel van eenzaamheid was moeilijk te verklaren. Hij was eenzaam, waarom wist hij niet. Hij voelde zich altijd ontoereikend, en hield nooit van de jongen die hij was. Op de Sint Antonius-school te Mary’s Hope, een basisschool, die hij in zijn jeugdjaren bezocht, werd hij altijd Hubert genoemd. In zijn geboorteplaats Totness, stond hij bekend als Hubertus. Als ik in de tijd terug kijk, weet ik dat hij reeds op zijn vijftiende kon dichten. Het eerste gedicht in zijn jonge jaren was:

Totness

hier ben ik geboren
tussen de erebogen
van de kokospalmen
uit de schoot
van een negerin
hier klonken
de eerste vreugde‑
kreten van mijn vader
en de vroedvrouw
terwijl mijn huilen
moeders hijgen
eenzaam begeleidde
hier wil ik sterven
met erebogen
van kokospalmen
dit is mijn land
mijn eigen land
niemand die me
dit ontnemen kan

Jozef heeft een grote liefde gehad voor Totness. Na de basisschool vertrok hij naar Paramaribo om de Mulo-school te bezoeken. Op de Sint Paulusschool had Jozef nog de dromen van zijn moeder om het priesterambt te bekleden. Na zijn middelbare school (AMS) vertrok hij naar Nederland, met de bedoeling het kloosterleven in te gaan. Maar in Nederland ontdekte hij al gauw dat het niet zijn roeping was. Voor Jozef was het dan ontzettend moeilijk zich zelf te ontvluchten. Hij liet zich toen inschrijven op de Academie en Werkcentrum voor Expressie en ontving een journalistenopleiding aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Na zijn opleiding in de journalistiek ging hij werken bij verschillende dag- en weekbladen en hij debuteerde als dichter in 1959 in de dichtershoek van het Algemeen Handelsblad in Nederland. Ook studeerde hij M.O.-Nederlands en schreef schetsen voor het dagblad Trouw. Hij was tevens hoofdredacteur van Djogo, orgaan van het Surinaams Verbond.

Jozef Slagveer keerde in 1967 terug naar Suriname en werkte op de Hoofdafdeling Pers- en Voorlichting van het ministerie van Onderwijs. Tijdens zijn loopbaan als pers- en voorlichtingsman aan dit ministerie, is hij zich gaan wijden aan het theaterleven. In de jaren 1967 en 1969 schreef hij verschillende toneelstukken die hij heeft laten opvoeren. Enkele van zijn stukken werden in zijn geboortedistrict opgevoerd.

Zijn trots verzette zich er tegen ooit zijn gevoelens te laten blijken. Hij leerde zijn angst en afkeer maskeren met voorgewende onverschilligheid en een manier van doen als sprak eigenlijk alles vanzelf. Hij zocht het avontuur nimmer, maar was er zich van bewust, dat het altijd op de loer lag om hem te overrompelen. De meest alledaagse dingen eindigden bij hem dikwijls in hevige gebeurtenissen. Hij werd voorzichtig en trachtte vooraf te peilen of er in een bepaalde daad mogelijkheden voor emotionele belevenissen verborgen zaten. Het had echter geen zin dit te doen, want op de een of andere manier wist het avontuur hem toch weer te vangen. Zijn vader was opgetogen en zijn moeder bezorgd, hij zelf in het begin gealarmeerd, later berustend. Zo kreeg hij de roep nergens voor terug te deinzen, hoewel hij in werkelijkheid gevecht op gevecht met zichzelf moest leveren om de situatie de baas te blijven.

Eerste persbureau in Suriname
Na zijn ontslag als Pers- en Voorlichtingsman aan het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, begon hij met een nieuwsagentschap. Het was het eerste Algemeen Persbureau in Suriname. Het persbureau Informa werd in 1971 een feit. Het was de eerste keer in zijn leven, dat hij bewust toegaf aan iets, waarvan hij vooraf wist, dat het loerende avontuur een kans zou krijgen. Aan de Heerenstraat waar hij met zijn persbureau begon, publiceerde hij het Informa-bulletin en het weekblad Aktueel. Daarnaast verzorgde hij een informatief radioprogramma, onder dezelfde naam van het weekblad Aktueel.  [Aanvulling redactie CU: na de militaire coup van 1980 werd Slagveer perswoordvoerder voor de militairen. Hij werd door hen vermoord bij de decembermoorden van 1982.]

De beste journalist in Suriname
Jozef was een van de beste journalisten in Suriname. Hij was een journalist met een open blik. Hij was altijd als eerste bij het nieuws. Jozef heeft tijdens de regeerperiode van NPK-2, waar Henck Arron de leiding had, een financieel schandaal aan de grote klok gehangen. Willy Soemita, toen minister van Landbouw, belandde in de gevangenis. Het Soemita-dossier Smeergelden affaire die de journalist Jozef Slagveer publiceerde, viel als een slag bij de toenmalige NPK-regering. Jozef was radicaal en schreef de dingen zoals ze zijn. Hij werd daardoor niet overal met een glimlach ontvangen. Hij ging vaak uit op de achtergrond van het nieuws en wist zich nooit uit het veld te slaan.

Zijn publicaties
Jozefs eerste gedichtenbundel was een ode aan zijn geboorte district Coronie. Kosoe dron verscheen in 1969. Hierna verschenen de volgende publicaties:
De verpletterde droom
Sibi busi
Cocaïne doodt Paramaribo
Een vrouw zoals ik
De nacht van de revolutie enz.

8 december 1982
Een zwarte bladzijde in de geschiedenis van Suriname. Jozef die het toenmalige militairbewind kompleet ondersteunde, werd samen met 14 andere burgers op barbaarse wijze vermoord door de militaire machthebbers. Zijn dood is een schok geweest voor de journalistiek in Suriname, niet alleen maar ook voor de Coronianen. Na zijn dood, was de persvrijheid in Suriname opgehouden te bestaan, en werd pas in 1991 tijdelijk hersteld. Suriname heeft na de dood van deze bekende journalist nooit meer een persbureau gehad. Ook de jurist Riedewald, en Gonçalves, districtsgenoten, werden gerekend tot de slachtoffers van de decembermoorden.

[van Coronianen in beeld, website Coronie]

KBF Musical-karavan verovert Nickerie en Coronie

Ruim 700 kinderen in Nickerie en meer dan 100 personen in Coronie hebben genoten van de Musical-karavan. Ook een groep ouders waren van de partij. Stichting In de Vakantie en Stichting Projecten presenteerden de twee musicals in de districten.Onder regie en algehele leiding van Sandra Purperhart voerden de kinderen van Saramacca de musical op Pippi Langkowsu in Saramacca. Kinderen van Brokopondo namen de musical Kopro Kanu, naar het boek van Francis Vriendwijk, voor hun rekening.De thema’s zijn gekozen omdat dit jaar tijdens de Kinderboekenfestivals de klassieke jeugdboeken centraal staan. Dat heeft geleid tot spannende, wervelende, kleurrijke en grappige musicals. In Nickerie werden de musicals dinsdag en in Coronie woensdag opgevoerd. Vandaag zullen nog twee voorstellingen zijn in het Cultureel Centrum Suriname (CCS). Deze opvoeringen beginnen om 10 en om 12 uur.

[uit Starnieuws, 12 april 2012]

De Hartenwensen van Yvonne Riedewald

Hartenwensen is een boek waarin de auteur op persoonlijke wijze onze begeerte, de natuurlijke levenskracht, belicht. Begeerte bepaalt de keuzes die wij maken. Want zowel in positieve als negatieve zin is begeerte de kracht die alles in werking zet. Een boek dat met poetische en indringende overpeinzingen aanzet tot reflectie.

Yvonne Riedewald, geboren 1943 in Coronie, Suriname, voelde zich al op jonge leeftijd aangetrokken tot de natuur. Uit die eenheid heeft ze tijdens haar groei naar volwassenheid veel positieve energie geput. Middels dit boek Hartenwensen wil zij haar liefde voor de aarde en de natuur delen met iedereen die daarvoor openstaat.

Uitgeverij Boekenbent [printing on demand]
2011 / 9789085708223 / Paperback / 60 pagina’s
12,50 euro

Kinderen uit Coronie dichten

In het prachtige boek over Coronie, Dromers, Doemdenkers en Doorzetters(2010) door Fineke van der Veen, Dick ter Steege en Chandra van Binnendijk, staan gedichten van kinderen van Coronie, gemaakt tijdens een workshop onder leiding van dichteres Celestine Raalte. Volgens twee thema’s hebben de kinderen gedicht: ‘Mijn droomhuis’ en ‘Wat ik graag zou willen zijn’. Aan de gedichten zien we dat kinderen en jongeren wel degelijk een verbinding hebben met literatuur en zich met deskundige ondersteuning volkomen vrij voelen in het uiten van hun wensen en hun fantasie.

Mijn droomhuis

Mijn droomhuis zou
in de diepste bossen zijn
langs de grootste oceaan

dan hoor ik vogels zingen
slangen sissen, vissen
zwemmen de hele dag

wanneer ik jarig ben dragen
zij culturele klederdrachten
we dansen en eten
onze buikjes rond

we baden elke ochtend gezellig samen
de kleuren van mijn droomhuis
zijn rood groen rose en paars

wanneer ik zo eenzaam ben
laten ze me altijd lachen
mijn vrienden

de slangen vogels vissen
zijn de allerliefste vrienden
die ik in het diepste verste bos
heb gevonden.

Rayenne Zinhagel, 13 jaar

Het plantageleven

door Carl Haarnack

In Suriname ligt de geschiedenis op straat. Als u door Paramaribo loopt dan hoeft u eigenlijk alleen het autoverkeer weg te denken om een beeld te krijgen van hoe de stad er honderd jaar geleden uit zag. Op de kaart van Alexander de Lavaux, Generale Caart van de Provintie Suriname, rivieren en districten met alle ontdekkingen van militaire togten, mitsgaders de groote der gemetene plantagien, gecarteert op de nauwkeurigste waarnemingen, uit 1737, vinden we bijvoorbeeld al het Pad van Wanica (nu Indira Gandhiweg). Ook staan op deze kaart de namen van meer dan 400 plantages en hun eigenaren. Wat nu de buitenwijken van Paramaribo zijn waren vroeger plantages: Zorg & Hoop, Geyersvlijt, Ma Retraite, Meerzorg en ga zo maar door. De geografische namen van nederzettingen die we nu op moderne kaarten vinden zijn bijna allemaal namen van plantages die verdwenen zijn. Van de plantagehuizen en de bijbehorende slavenhutten is bijna niets bewaard gebleven. Om een beeld te krijgen van de plantages moeten we te rade gaan bij archieven, slavenregisters, spaarzame dagboeken en een paar zeldzame foto’s.

Op de foto zien we de gebouwen van de suikerplantage Rust & Werk aan het eind van de 19e eeuw. De ijzingwekkende stilte is voelbaar. Het fascinerende aan de Surinaamse geschiedenis is dat je maar naar een oma of opa hoeft te kijken en je zit er midden in. Mijn moeders familienaam bijvoorbeeld is Blom. De Bloms komen van de plantage Sarah (die later werd samengevoegd met Leasowes). In de registers van familienamen die bij de afschaffing van de slavernij in 1863 gegeven werden vinden we een bron aan informatie. Met slechts een paar sprongen vind ik Coffee, geboren in 1817, slaaf op de katoenvelden en kostgronden van de plantage Sarah. Bij de emancipatie krijgt hij de naam Andreas Samuel Blom. In 1840 wordt hij vader van een zoon Robertson Timoteus. In 1843 wordt Heintje geboren. Ik heb anno 2007 een oom die ook Hein Blom heet. De geschiedenis is in Suriname nooit ver weg!
Op de andere foto zien we het plantagehuis van de plantage Sarah Leasowes in Coronie.

Coronie werd pas aan het begin van de 19e eeuw door Engelse plantagehouders gecultiveerd. Suriname viel tussen 1804 en 1815 onder Engels bestuur. In die periode kwamen er veel plantagehouders van de Engelse eilanden (bijv. Trinidad, Barbados) naar Suriname. De Engelsen hadden begin 19e eeuw de slavenhandel al verboden. In Suriname was de geest van het abolitionisme nog niet ontwaakt. Door die Engelse aanwezigheid dragen veel plantages in Coronie Engelse namen. Ik denk bijvoorbeeld aan Sarah-Leasowes, Inverness, Hamilton, Perseverance, Maryshope, Totness, Friendship, Clyde en Burnside. Andere familienamen die op de plantage Sarah Leasowes ontstonden zijn Anijs, Boldewijn, Bloemgaard, Blom, Blos, Blijd, Bobson, Bron, Chards, Cichards, Creton, Daniels, Diek, Doorson, Dors, Elzas, Esajas, Fay, Felter, Filemon, Gram, Hards, Hasselbaink, Jacobussen, Jonassen, Kartets, Kasson, Kolf, Kramp, Kulas, Limon, Lunet, Machards, Mettendaf, Nomiss, Paal, Piket, Ravelijn, Redan, Redout, Riards, Riedewald, Rozenblad, Suran, Tevreden, Tolud, Tulp, Willig, Wilsterman, Wijers en Zunder. Deze familienamen kregen de slaven toen in 1863 de slavernij werd afgeschaft. Op deze plantage vond ook de merkwaardige geschiedenis van Tata Colin plaats.
Er zijn maar weinig geschreven bronnen die ons iets vertellen over het leven van alle dag op de plantage. E.J. Bartelink (1834-1919), zelf kind van een Hollandse plantage-directeur en een slavin, begon in 1855 te werken als blank-officier (opzichter) op de plantage Zeezigt. Later werd hij directeur en schreef op 80 jarige leeftijd zijn levensverhaal Hoe de tijden veranderen; herinneringen van een ouden planter. Hij was, zo zegt hij zelf, “van het zwarte ras met eenig blankenbloed in de aderen.” Dankzij zijn relaas krijgen we een beeld van het leven van de planters:
“De planters van vroeger waren echte smulpapen en feestvierders. Zij hadden geregeld gasten. Van allerlei werd een gelegenheid gemaakt om invitaties uit te zenden. Zoo werd overal in de moestuinen snijbonen geteeld. Vooral werd er vaak werk van gemaakt voor de Kerstdagen. ‘t Was nu onder heeren planters een wedstrijd wie tegen dien tijd ‘t eerst snijbonen uit zijn tuin zou oogsten. De gelukkige zond uitnodigingen aan buren en vrienden om bij hem snijbonen te komen eten. Een groot feest werd aangericht dat 3 a 4 dagen duurde en waarbij een weelde en overdaad ten toon werden gespreid, als de planters van nu ‘t zich niet kunnen voorstellen. De plantagewoningen waren niet zoo poover als thans gestoffeerd. Men vond overal kostbare meubelen, overvloed van zilverwerk, koperen vaatwerk, oud porcelein, fijn tafellinnen, enz. Voor het onderhouden van dit alles beschikte men over een groot aantal dienstboden. Op Zeezigt zorgde voor het huis van den directeur – die niet gehuwd was – een huishoudster, bijgestaan door niet minder dan acht meiden. Als er gasten waren, dan hadden de opzichters ‘t zoo mogelijk nog royaler dan anders. ‘t Eenige waartegen zij bezwaar gevoelden, was dat zij tot middernacht op hun souper moesten wachten. Want tot dat uur bleef het gezelschap kaarten, waarna men aan tafel ging.”

Voor de slaven zag het leven er beslist anders uit. Kuhn (1828) schrijft over het voedsel van de slaven: “Zout en peper behoren tot de gewichtigste behoeften van de Negers, en hoe zouden ook de soms ongeloofelijke menigte van taaije spijzen, die met eene zekere gulzigheid genomen worden, verteren, indien daartoe niet het zout en veel peper dienden. De Neger is, overigens, niet kiesch; hij verteert, met graagte, niet zelden visch, vleesch of spek, waaraan reeds een merkelijke graad van bederf aanwezig is; de gewone drank is water; wanneer zij het hebben kunnen, drinken zij gaarne ‘s morgens switie watra, dat is, heet water, met likka of melassie zoet gemaakt; velen beminnen den sterke drank, en hun liefde is dram, een drank, welke van het schuim en andere uitwerpsels van het suikersap gedistilleerd wordt, soms zoo sterk, maar slechter dan versche rum.”

Volgens Van Hoëvell, fel voorstander van afschaffing van de slavernij, was het leven voor de slaven op de plantage onmenselijk zwaar: “Reeds ten vijf ure en op de suikereffekten ten vier ure in den morgen worden de slaven door de reveille uit hunnen slaap gewekt. Dan moeten zij voor de bereiding van hun voedsel zorgen en al spoedig wordt het bevel tot den afmarsch naar de velden gegeven. Komen zij dan des avonds, moede en afgewerkt, terug, dan is de tijd der rust nog lang niet daar. Hebben zij in dat uur voor hunne meesters niet meer te werken, dan moeten zij toch in alle geval weder voor zich zelven zorgen, want geene vlijtige vrouw, die zijne spijs heeft gereed gemaakt, wacht den neger als hij van den akker te huis komt.”

Pak nu uw vergrootglas en kijk nog eens goed naar het midden van de foto van Sarah Leasowes. Ziet u daar twee figuren staan? Zouden we er niet veel voor over hebben als zij eens tot ons zouden kunnen spreken?

[Afbeelingen: collectie Buku Bibliotheca Surinamica]

[Dit artikel werd eerder geplaatst in het blad Obsession.]

Coronie in de literatuur

door Els Moor

Coronie: wie Dromers Doemdenkers en Doorzetters bekijkt en leest, komt veel onderwerpen tegen die het goed zouden doen in gedichten en verhalen. Toch is er maar weinig literatuur over dit district, evenals over de andere districten en het binnenland. Hieronder volgt een overzicht van proza en poëzie over Coronie. Het is niet veel, maar zeker interessant om te lezen naast Dromers Doemdenkers en Doorzetters. Suriname is niet alleen Paramaribo. Onze prachtige districten en het zo bijzondere binnenland krijgen beslist niet de aandacht die ze verdienen. In vele opzichten zijn de bewoners zwaar achtergesteld. Hoe verder weg, hoe erger het is!

‘De Fuik’
Het verhaal ‘De Fuik’ van Eddy Bruma (1925-2000) verscheen voor het eerst in 1952 als ‘De fuke’ in het Fries, in het Surinamenummer van De Tsjerne; vier jaar later in het Nederlands in de bloemlezing Meesters der negervertelkunst en in het Sranantongo als ‘Maswa’ in het tijdschrift Tongoni (1958). De Nederlandse versie is ook verschenen in Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989) en in Mama Sranan (1999), beide samengesteld door Michiel van Kempen.
Het verhaal gaat over de urbanisatie die in die tijd het traditionele leven in de districten bedreigt. De centrale figuur in het verhaal is oom Safrie. Stadsbewoners die geen respect hebben voor de voorouders, komen grond kopen, maar Safrie jaagt hen weg. De enorme droogte dreigt echter funest te worden voor het landbouwersbestaan. Zelfs Joewan die door oom Safrie is grootgebracht alsof hij zijn eigen zoon was, vertrekt richting stad. Dat doet oom Safrie veel verdriet.
Eddy Bruma maakte in 1960, ter gelegenheid van de 1-juli-viering van de beweging Wie Eegie Sanie een toneelbewerking van het verhaal over de Coroniaanse vrijheidsheld Tata Colin.

Tata Colin
In 1982 verscheen het boek over Tata Colin van Ruud Mungroo (1938-2003). In 1989 werd het herdrukt. De schrijver deed voor zijn novelle onderzoek naar de gebeurtenissen die zich in de dertiger jaren van de 19de eeuw afspeelden rond de legendarische, charismatische figuur van Tata Colin. Het verhaal speelt zich voor een groot deel af in 1835, op plantage Leasowes. De slaven daar krijgen moed naar aanleiding van de berichten die uit Paramaribo doorsijpelen over de brand van 1832, aangestoken door Codjo, Mentor en Present en ze gaan zich onder leiding van Tata Colin inzetten voor vrijheid. Dit leidt tot grote ongerustheid onder de slavenmeesters.

Uiteraard zijn er ook verraders onder de slaven. Tata Colin krijgt een forse aframmeling en verliest zijn spraakvermogen. Pas na drie jaar begint hij weer te praten. Dan spreekt hij zijn medeslaven moed in vanuit het negerziekenhuis en voorspelt hij de naderende opstand, gevolgd door vrijheid. Hij en enkele medeslaven worden echter verraden en naar de stad gebracht voor berechting. Tata Colin krijgt de doodstraf. In Coronie zal hij opgehangen worden als afschrikwekkend voorbeeld. Voor hij echter vervoerd zal worden, is hij ‘ontsnapt’ vanuit zijn cel met gesloten deur … naar het water van de zee. Slaven die terugvliegen naar Afrika, het is een bekend motto uit de orale negerliteratuur. De zwarte Nobelprijswinnares uit Amerika, Toni Morrison, gebruikt het in haar roman De hemelvaart van Solomon (1974) en ook Tessa Leuwsha pakt het motief even op in haar roman Solo een liefde.

Solo een liefde
De tweede roman van Tessa Leuwsha, Solo een liefde, verscheen in 2009. De hoofdfiguur in deze roman, de jonge vrouw Solana, is sterk geworteld in Coronie. Ze is geboren op plantage ‘Paradise’, die een grote rol in haar leven blijft spelen. Het is een roman over een liefdesrelatie die ook, ingebed in het verhaal, veel informatie geeft over Coronie en de geschiedenis van het district. In de terugblikken naar Solana’s overgrootvader Riedewald Cummings, die na het vertrek van de plantage-eigenaar naar Nederland de verantwoordelijkheid voor de plantage Paradise heeft, zit veel informatie over de zware tijd wanneer de verzilting van de grond begint, de kokospalmen ziek worden en de katoenverkoop daalt. Hij verlaat de plantage en laat de verantwoordelijkheid aan een ander. Dat zie we steeds. Ook Solana’s moeder vertrekt en laat de verantwoordelijkheid voor de plantage aan haar jonge dochter. Solana zelf komt later met haar geliefde in Frimangron terecht, buurt voor ‘vrije negers’ in Paramaribo, maar Coronie laat haar niet los. Het is een boeiend geschreven roman vol diepte en informatie.

Dichters
Enkele bekende Surinaamse dichters zijn afkomstig uit Coronie. Michaël Slory (1935) is er een, die ‘Koronie kawina’ schreef, opgedragen aan kawinazanger Bigi Jones, een lang kawina-achtig gedicht in het Sranan en Nederlands. Iedere tweede regel luidt: ‘Mi ben dape, bato, gongote!’, ‘Ik was er ook bij, waarachtig wel!’ Dat geeft het gedicht een prachtig ritme.
Sombra (1939) dichter en voordrachtskunstenaar in het Sranan en bekende persoonlijkheid binnen de Schrijversgroep 77, heeft gedichten geschreven over zijn geboortedistrict en een verhaal ‘Futumarki fu grebi’ dat hij vaak vertelt, staat in vertaling van Michiel van Kempen onder de titel ‘Voetsporen naar het graf’ in de bundel Hoor die tori! (1990). Het is een echte ‘ondrofinitori’, ‘ondrofini poti mi na skoro/ Sabi so poti mi sidon na bangi.’zijn de laatste woorden in het verhaal van de jager die door ondervinding wijs wordt.
Trudi Guda (1940) is niet afkomstig uit Coronie, maar in haar prachtige bundel poëzie Vogel op het licht, staat wel het korte gedicht:

Strand bij Coronie

Dragen vogels de wind
koelt de zee het strand

Vrijen vogels de wind
zoent de zee het zand, het zand, het zand

En dan Jozef Slagveer (1940-1982): hij was journalist en dichtte ook. Hij was afkomstig van Coronie en hield van zijn district. De laatste strofe van zijn gedicht ‘Totness’ luidt:

[…] hier wil ik sterven
met erebogen
van kokospalmen
dit is mijn land
mijn eigen land
niemand die me
dit ontnemen kan

Hij stierf op 8 december 1982, niet in zijn land met erebogen van kokospalmen, maar vermoord in Fort Zeelandia.
De kindergedichten, resultaten van de workshops van Celestine Raalte in de verschillende scholen van Coronie, staan in het ‘Intermezzo’ van Dromers Doemdenkers en Doorzetters. Lees ze! Ze zijn prachtig. Zulke initiatieven maken de slapende literatuur wakker!

[ook in de Ware Tijd Literair, 12 maart 2011]

Het verhaal van Eddy Bruma, ‘De fuik’, is te vinden op de site van de DBNL, klik hier

Coronie van bloei- naar slaapperiode

door Charles Chang

De kleuren van zijn topi [hoofddeksel – red.] waren fel rood, groen en geel. Maar nog altijd met zijn stok in zijn hand vertelde Sombra (72) over zijn geboortedistrict Coronie op de laatstgehouden Schrijversavond van S’77 in Tori Oso in Paramaribo. Sombra staat meer bekend als dichter en voordrachtkunstenaar, maar is ook een goede verteller. Hij begon bij het begin.

1801: Coronie werd door een resolutie het zevende district van Suriname. De eerste die zich vestigde, was de Schotse planter Cameron op plantage Burnside (1808). De slaven kwamen niet vanuit Paramaribo, maar via Barbados naar de kust van Coronie. Toen heette Coronie nog Upper-Nickerie. Het district is later vernoemd naar de Coronakreek, een kreek die van Totness naar de Coppenamerivier stroomde.

De Coronakreek bestaat niet meer, maar wel de Coroniaanse hoofdstad die de enige plaats van het district als eigendom van de overheid is gebleven. De rest behoort toe aan de nazaten van ex-slaven. Coronie bestond uit katoenplantages en bloeide nog tot midden van de vorige eeuw. Vele grote namen in de Surinaamse samenleving komen oorspronkelijk uit het district dat bekend staat als ‘land van melk en honing’. “Coronie had de grootste veestapel, een eigen vlag, wapen en volkslied, ” vertelt Sombra.

Hij noemde ook de oorzaken van de achteruitgang van het district. Tien jaar na de afschaffing van de slavernij (1873) werden veel jongeren naar de stad gebracht voor verschillende opleidingen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een aantal gevraagd voor de schutterij. In 1956 waren er drie hoofdonderwijzers geweest die een weddenschap hielden: wie kon de meeste kinderen naar de stad sturen voor mulo-onderwijs. Een aantal Coronianen werd ook overgebracht naar Alliance, Commewijne, voor onderwijs in de landbouw, maar na de opleiding keerde niemand terug naar hun geboortedistrict. “Ye puru a bere, dan blijft alleen de kop en staart over,” zegt Sombra metaforisch over de leegloop van jongeren uit het district.

Ook was de achteruitgang van Coronie niet alleen te wijten aan de stopzetting van succesvolle landbouwprojecten en verkeerde aanpak van het zoet- en zoutwaterprobleem, maar ook door het geloof. Sombra: “De bevolking van Sara tot Burnside was EBG en van John tot Mary’s Hope was katholiek. Wilde je trouwen met de ander, dan moest je je geloof opgeven.”

Tussen het publiek luisterde Desiré Maarbach met weemoed naar de vertelling van Sombra. “Ik ging na de lagere school naar de mulo. Ik heb nog de bloeiperiode van Coronie meegemaakt, en ik geloof sterk dàt je door hard werken vooruitkomt. Coronie kende tijdens de bloeiperiode negen bakkerijen en negen takken van sport! Elk weekend Coronie ‘ben span’! Nu is er alleen nog voetbal. Ik ging nog wel terug, maar niet om er te wonen. Ik ken maar één leeftijdgenoot die terug is gegaan om te wonen en dat is Alex Feller. De jongeren keerden niet terug en de ouderen stierven en wat overbleef, werd kapotgemaakt door de politiek. Mensen kregen banen waarvoor ze weinig hoefden te doen.”

.

Maarbach’s verhaal vindt weerklank in het boek Dromers, Doemdenkers en Doorzetters waarin Fiene, de moeder van Letitia Vriesde, eerlijk vertelt hoe het komt dat Coronianen lui zijn geworden. Tijdens het tweede deel van de avond hield Els Moor een presentatie over dit boek waarvan een maandenlange tentoonstelling in Fort Zeelandia geweest. Het rijk geïllustreerde boek is opgedeeld in drie delen: vertelling van ouderen, tekeningen en gedichten van kinderen en de architectuur waarmee Coronie zich onderscheidt van de ander districten. “Boeiend, maar ook heel eerlijk,” besluit Els Moor.

[uit de Ware Tijd, 28/02/2011]

Tori Oso-avond over Coronie

De laatste woensdag van februari, de 23ste, is het weer Tori Oso avond van Schrijversgroep ’77. De avond wordt gewijd aan het district Coronie, op speciaal verzoek van Sombra, die er geboren en getogen is. De avond start met slides van Coronie, van de dvd die de FVAS maakte in het kader van het kunstproject Coronie in 2004, waar ook Sombra aan meedeed. Daarna zal Sombra vertellen over de geschiedenis van Coronie en de huidige situatie. Zijn voordracht heet Fa a du kon tak Coronie tan so no no de en is in het Sranan. Hij gaat in op de rol van de kerk en de politiek. Vervolgens presenteert Els Moor het boek Dromers, doemdenkers en doorzetters; verhalen van mensen en gebouwen in Coronie van Fineke van der Veen, Dick ter Steege and Chandra van Binnendijk. Dit boek maakt deel uit van de expositie De verleiding van Coronie, die momenteel te bezichtigen is in Den Haag, Nederland. Het boek zal te koop zijn op de Schrijversgroepavond. Na de pauze zingt Carla Rees over Coronie en Irene Welles leest een verhaal voor. Dan is het tijd voor vragen, opmerkingen en aanvullingen vanuit het publiek. Het belooft een interessante avond te worden.
De toegang is vrij.
Tori Oso. Frederik Derbystraat 76., Paramaribo.
Tijd 20.00 – 22.00u.
Meer info: Sombra (8571510) of Ismene Krishnadath (8912005)

[Bericht van Schrijversgroep ’77]

Sombra wenst bibliotheek voor Coronie

door Charles Chang

Paramaribo – “Als Coroniaan en om iets terug te geven aan mijn geboortedistrict,” zegt Sombra over de donatie van een partij boeken. De dichter heeft op de Tata Colinschool in Coronie honderd boeken aan Jonathan Reinhard overhandigd. De leerling van de tweede brugklas lbgo vertegenwoordigde de jeugparlementariër van Coronie, Mario Boldewijn.

Naast de partij boeken doneerde de bekende Sranandichter en voordrachtkunstenaar ook tien exemplaren van zijn laatste bundel Boskopu Spikri (2009). Vijf daarvan ging naar juf Blijd, in haar hoedanigheid als leerkracht van de Tata Colin LBGO, maar ook als districtraadslid.

Tijdens een van zijn optredens in Nederland kwam Sombra in contact met Eduard Buitenman, directeur van Ebu Akademiya, een Surinaamse organisatie in Amsterdam. De dichter maakte toen zijn wens kenbaar aan de organisatie: een bibliotheek in Coronie. Dit leverde hem een zending op van driehonderd boeken, die in 2008 aan de dc van Coronie werd afgegeven. Hoewel er een nieuw gebouw in Totness bestaat met bibliotheek als bestemming, is dit tot de dag van vandaag nog niet ingericht. Sombra weet ook niet waar de boeken zijn ondergebracht, want op de scholen weten ze van niets. Vandaar dat hij de tweede zending persoonlijk bracht naar Coronie.

De boeken zijn van allerlei genres: natuur, sport, wetenschap, economie en kookkunst. Over het leesgedrag bij de Coroniaanse jeugd, zegt juf Blijd: “Bitter weinig! Meer rondhangen en sport – dat is wat ze in hun vrije tijd doen!” Geen van de aanwezige leerlingen heeft ook ooit van Sombra, ‘de Prins van Totness’, gehoord. Toch is Reinhard die de boeken in ontvangst nam blij met de geste. Hij kondigde meteen een meeting aan voor vrijdag, in de vergaderruimte op Bantaskin. Na de donatie bezocht Sombra ook de Tata Colin-muloschool waar hij enkele voordrachten deed. Zijn bezoek deze week had nog een ander persoonlijke reden: “Sonde mi frijari.” Op de laatste woensdag van februari houdt de kunstenaar een vertelling over Coronie in Tori Oso.

[uit de Ware Tijd, 11/02/2011]

Expo en boekpresentatie over Coronie in Den Haag

Op zaterdag 12 februari, 16.00 uur vindt in de Haagse Kunstkring, Denneweg 64, Den Haag, de opening plaats van de expositie De Verleiding van Coronie/2, en tevens de boekpresentatie van Dromers, doemdenkers en doorzetters; verhalen van mensen en gebouwen in Coronie. Coronie is het kleinste district van Suriname, met nog geen 3.000 inwoners.

Het begon zoals veel liefdes beginnen, met de verleiding door uiterlijk schoon: de oude houten huizen met de ruime erven; het vele groen; de wuivende kokospalmen. Ook de plaatsnamen intrigeerden: Inverness, Mary’s Hope, Hague, John, Bantaskine, Burnside. Waar kwamen die namen vandaan? Al snel volgden meer vragen: wie wonen hier, wat leeft er achter de rustige façade? Hoe was het hier vroeger; waar zijn de oude verhalen? En welke toekomst heeft dit schaars bewoonde gebied? Kunnen de karakteristiek gebouwen beschermd worden voor verder verval? Is Coronie een voorbeeld van een nostalgisch paradijs, of van een plattelandsstreek die langzaam leegbloedt – zoals elders in de wereld?

Langzaam rijpte het idee om de oude huizen en de verhalen van de inwoners te documenteren, vast te leggen voor het nageslacht. Zeker omdat het voor een deel een verdwijnende wereld betreft: veel oude huizen zakken langzaam in elkaar; de ouderen die over vroeger kunnen vertellen zijn van zeer hoge leeftijd. Zo ontstond het boek Dromers, doemdenkers en doorzetters; verhalen van mensen en gebouwen in Coronie.

Coronie is ook een inspiratiebron voor kunstenaars. Op het welkomsbord dat je ziet bij binnenkomst van het district staat: Coronie: Vredig, Vrij en Vriendelijk. Maar al snel merk je, dat onder de zichtbare vredigheid de onvrede broeit. En vrij? Vrij om iedere paar jaar te stemmen, maar niet gehoord te worden? Vriendelijkheid, ja, dat is precies onze zwakke plek, zei iemand, want omdat we vriendelijk zijn, denkt iedereen dat ze ons Coronianen in de maling kunnen nemen. Maar is Coronie wel zo vriendelijk? Nee, zeggen diverse mensen, er heerst achterdocht en jaloezie. Ja, zeggen anderen, het is een heerlijke, rustige plaats om te leven. De paradox van Coronie is een bron van inspiratie voor kunstenaars. Je kunt je eigen projecties maken, je eigen ‘Coronie’ scheppen: de groene rust van Coronie werkt als een spiegel die je eigen dromen, nachtmerries en beelden weerspiegelt.

In de expo De verleiding van Coronie/2 laten acht Surinaamse kunstenaars (en een uit Den Haag) hun visie op Coronie zien. Een ander deel van de expositie, gemaakt door Dick ter Steege en Fineke van der Veen, sluit aan bij het boek en laat de realiteit van Coronie zien. Panelen met bouwhistorische informatie die het resultaat tonen van onderzoek naar de meest karakteristieke gebouwen van Coronie. Foto’s van Coronianen en van fenomenen als het openluchtmuseum en de ruïne van de kokosfabriek – ooit de trots van Coronie.

Over de auteurs

Fineke van der Veen (1947). Opleidingen in onderwijs, journalistiek en beeldende kunst. Zij werkte tot 2006 in diverse beleidsfuncties bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, o.a. op het terrein van gender, vrede en veiligheid, met name in Zuid-Amerika en het Caribische Gebied; Afghanistan en Soedan. Momenteel werkt zij via haar bureau Art & Story (beeld & tekst) aan (internationale) projecten zoals ‘Coronie!’ en ‘Cross Point’, een samenwerkingsproject van Europese beeldend kunstenaars.

Dick ter Steege (1949). Na zijn opleiding tot architect aan de TU Delft werkte hij meer dan 30 jaar in een groot aantal ontwikkelingslanden. De laatste tien jaar heeft hij zich gespecialiseerd in de revitalisering van historische steden en gebouwen in o.a. Indonesië, Yemen, Ghana, Roemenië en Azerbeijan. Na een recente opleiding tot bouwhistoricus legt hij zich meer toe op de analyse van gebouwen en historische structuren. Hij is momenteel naast in Suriname actief in Indonesië, Iran, Georgië en Zambia.

Chandra van Binnendijk (Paramaribo, 1953) werkt in Suriname als publicist en redacteur. Na jaren in de journalistiek – voor zowel lokale als Caribische media – verplaatste haar werkterrein zich naar kunst en cultuur, voornamelijk de beeldende kunst. Ze was als schrijfster, samensteller en mederegisseur betrokken bij lokale documentaires en deed onderzoek en productie voor diverse projecten van filmmakers. Voor KIT Publishers schreef zij met co-auteur Paul Faber Sranan, Cultuur van Suriname (1992); Twintig jaar beeldende kunst in Suriname 1975-1995 (1995) en Beeldende kunst in Suriname, de twintigste eeuw (2000). In 2010 was ze betrokken bij de tentoonstelling en het boek Paramaribo SPAN, Hedendaagse beeldende kunst in Suriname en de tentoonstelling en de publicatie Schaafijs en wilde bussen, Straatkunst in Suriname.

Dromers, doemdenkers en doorzetters. Verhalen van mensen en gebouwen in Coronie.
Auteurs: Fineke van der Veen, Dick ter Steege en Chandra van Binnendijk,
ISBN 9789460221163
Paperback, 192 pagina’s, € 24,50
Uitgever: KIT Publishers
Verkrijgbaar in boekhandel, bij de uitgever en via internet.

De expositie De verleiding van Coronie/2 in De Haagse Kunstkring, is te zien van 12 februari t/m 1 maart 2011

Dan zal er geen slavernij meer zijn!

door Michiel van Kempen

Ruud Mungroo en Benny Ooft hadden veel gemeen. Ongeveer even oud – Mungroo werd geboren in ’38, Ooft in ’41 – verkregen beiden een degelijk onderricht in de Nederlandse taal door de fraters en beiden zouden zich literair bijna uitsluitend in die taal ontplooien. Uit hun schooljaren groeiden zelfbewuste, nationalistisch denkende mannen die zich strijdbaar inzetten voor hun politieke idealen, maar die `relaxed’ met die idealen omsprongen.

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter