blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Colombia

Triple P

door Elodie Heloise
.
De vrouw tegenover me was meer dan intimiderend vrouwelijk. Net als ik een veertiger en alles aan haar was zeer goed verzorgd. Glanzend mooi lang haar, nagels als kunstwerken bewerkt, mooie ronde welvingen. Ze droeg een korte witte bodyfit jurk met een indrukwekkend décolleté en een open rug. Haar hakken zo hoog dat zelfs ik als toeschouwer de pijngrens voelen kon. Haar make-up, outfit en accesoires tot in de puntjes op elkaar afgestemd. Het soort verschijning dat hoofden, van mannen en vrouwen, doet draaien tot hoeken die het onmogelijke benaderen.  “Dress to impress, baby”, zei ze tegen me toen ik haar belde en vroeg wat ze aan zou doen.
Dat was waar ik bang voor was. Het duurt precies vijftien minuten voor mij om me ‘klaar’ te maken. Of het nou voor werk is of om uit te gaan. En in geval van een gewone werkdag is dat inclusief ontbijt maken, aankleden en opmaken. Vrouwen zoals zij maken met hun verschijning mijn latente gevoel van ‘achterstallig onderhoud’ wakker. Ze trekken alles uit de kast om vooral zo goed mogelijk voor de dag te komen en doen alsof daar geen greintje moeite voor gedaan is. Zoals zij uit het vliegtuig stapte na een reis van vijftien uur is voor mij hogere kunst. Geen haar van zijn plek, make-up die nergens uitgelopen is, een kreukloze jurk. Fris en fruitig, alsof er niets aan vooraf gegaan is. Hogere kunst neigend naar een wonder.
De vrouw die tegenover me zat is Colombiaanse en we delen de vriendschap van onze kinderen. Ze was op bezoek op het Curacao waar ze een tijdlang woonde voordat zij scheidde van haar man en wilde graag ‘even uit’ met mij. Ze woont inmiddels al heel lang in Nederland, leeft samen met een Nederlander en vloekt in het Nederlands. Tegelijkertijd is ze zoals zij dat zegt op en top ‘Latina’ zij het met een speciale touch: ze heeft zich namelijk naar eigen zeggen de Hollandse directheid eigen gemaakt en zegt het zoals het is. We ontmoetten elkaar bij een van de vele strandtenten die dit land rijk is en die regelmatig van eigenaar wisselen omdat de horecabusiness op Curacao nou eenmaal geen gemakkelijke is.  ”Je ziet er mooi uit”, zei ze die er veel beter uitzag dan ik en begon over de exersitie die zij zich had moeten getroosten om eruit te zien zoals zij dat deed. De kapper, de nagelspecialist, het kiezen van haar outfit, het douchen en klaarmaken… meer dan drie uur was ze kwijt geweest. “Ik ben Latina, zo gaat dat bij ons. We moeten wel want er is veel concurrentie. Van al die andere Colombiaanse en Dominicaanse vrouwen. Die gaan ervoor en laten niet los wanneer ze een man ‘te pakken’ hebben. Believe me, baby.” Terwijl ze aan het praten was, werd ze ge-eyeballed door mannen van allerlei leeftijden. Een schalkse blik van een oudere meneer ving ik op, een verlegen stiekeme grijns van een stagiaire die hier ongetwijfeld een mooie droom aan overhouden zou, een ober die bijna met blad en al tegen een tafel aanliep omdat hij omkeek en behalve dat bijna zijn nek verrekte. De reacties vanuit de entourage bevestigden zonder meer dat ze een punt had.
“Triple P daar gaat het om.”  En ze schetste vervolgens een beeld van haar thuisland en hoe Colombiaanse mannen in relatie tot hun partners of vriendinnen zwaar te kort schieten. “Kleine bruine piemeltjes, dat is het probleem. En dat onze mannen kennelijk niet verder komen in bed dan erop en eraf te gaan. Er wordt niet nagedacht wat wij als vrouwen fijn en lekker vinden. En daar praten vrouwen dus over. Dat er toch meer moet zijn dan dat.” Ze roerde daarmee de eerste ‘p’ van de drievoud aan ‘p’s’ aan. “Het is een belangrijke reden om verder te willen kijken. Zij die dat doen ontdekken inderdaad dat het ook anders kan.”
De tweede ‘p’ waaraan zij met klem refereerde was de p van paspoort. “Alles beter dan Colombia. Nou niet alles, maar Europa doet het goed.” Ze stak twee vingers op en benadrukte wat ze me zojuist had verteld. “Piemel en paspoort. Wanneer je die twee kan regelen zit je al veel beter dan waar je zat. Maar er is nog een belangrijke p-factor. Laat me je dat zeggen.” De derde ‘p’ was die van poen. Zo legde ze me uit. “En wanneer deze vrouwen alledrie die ingredienten in hun bereik ruiken… dan gaan ze erop af. Of die mannen nou getrouwd zijn of niet. Het maakt niets uit. Ze gaan ervoor, helemaal. Met valse wimpers, siliconen…en believe me Colombia is silicone country…alles om het beter te krijgen wordt aan het werk gezet. Triple P, zo simpel is het. En met die laatste ‘p’ moet je slim omgaan. Het goed regelen als je begrijpt wat ik bedoel. Zodat je goed achterblijft wanneer hij er niet meer is of wanneer een van je jongere concurrentes dreigt toe te slaan. Altijd oppassen en alert blijven. Vooral wanneer je ouder wordt. Zo werkt het. Vooral hier op Curaçao.” Ik kon het niet helpen en bekeek haar nog eens goed. Ze raadde mijn ongeuite vraag. “Ja hoor, ik heb ook een heleboel laten doen. Dat mag iedereen weten. Ik maak nergens een geheim van.” En bluntly honest liet ze me weten wat, waar en hoe terwijl ze me ondertussen haar potentiële vervangsters aanwees.
Daar zaten we dan, twee vrouwen van ergens in de veertig, beiden opnieuw begonnen vanuit een alleenstaande met kinderen perspectief. Zij verhuisde om die reden naar Nederland. “Er zijn te weinig mannen op Curacao.” Ze was daar eerst onafhankelijk en vond daarna een partner. “Zelf werken en wanneer je samen bent de ‘p’ van poen goed regelen. Nu ben ik aan de beurt en alles wat ik nu doe in mijn latina-zijn, doe ik omdat ik het wil doen. Niet meer voor een man. Het geluk moet je in jezelf zoeken.”
De vrouw die tegenover me zat komt uit een andere cultuur dan ik. Met heel andere gebruiken en toch, zo ontdekte ik delen we het vrouw-zijn met elkaar. Haar conclusie is ook de mijne. Beiden hebben we een lange weg afgelegd om daar te komen. Beiden hebben we ons geluk afhankelijk gesteld van mannen. Elk op onze eigen wijze en nu wij de veertig zijn gepasseerd gaat het om andere dingen zoals simpelweg gelukkig zijn. Allereerst met jezelf op de manier en met de dingen van het leven die je dat geluk brengen. We zijn die avond met z’n tweeen de dansvloer opgegaan. Zij in haar bling bling outfit, ik in mijn hippietenue en toen wij de dansvloer afgingen omdat haar extensions te heet werden zijn we schaterlachend aan de wijn gegaan. Proost, op het leven!
[van de blogspot van Elodie Heloise]

12.000 toeristen uit Suriname naar Curaçao in 2013

De Cuaraçao Tourist Board heeft afgelopen zaterdag in Rumors Lounge in Hotel Krasnapolsky een speciale Curaçao Infomart gehouden. Hier kon het publiek die in de toekomst van plan is af te reizen naar Curaçao meer informatie krijgen over verblijf, transport, evenementen en culinair op Curaçao. Er waren een 15-tal vertegenwoordigers van hotels op Curaçao aanwezig onder begeleiding van vertegenwoordigers van de Curaçao Tourist Board (CTB). De zilvermedaillist chefkok Adriyel Lourens heeft voor dit evenement speciale snacks gepresenteerd. Ook enkele reisagenten zoals, de SLM en Insel Air, waren aanwezig. De opening vond ’s morgens plaats door de Voorzitter van de Associatie van Surinaamse Reisagenten (Asra) Aniel Bhaggan samen met Jeanine de Windt (vertegenwoordiger van de CTB in Suriname).  

Volgens De Windt is het belangrijk dat mensen uit Curaçao zelf naar Suriname komen en betere informatie bieden. ‘In 2013 hebben we 12.000 bezoekers gehad op het eiland uit Suriname’, zegt De Windt. Wij willen altijd 4 tot 5% meer en dat proberen we op verschillende promotie manieren te doen. North Sea Jazzfestival en Carnaval welke opkomst zijn op Curaçao moeten heel veel bezoekers gaan aantrekken en daarom is het belangrijk om die informatie beter te brengen naar de mensen toe. Volgens De Windt zouden Surinamers zeker een bezoekje moeten brengen aan Curaçao, omdat het maar 2 en een half uur vliegen is, het goedkoop is en we spreken ook Nederlands. Waldo’s Worldwide Travel Service was ook aanwezig tijdens de Infomart. Linda de Bloois, Sales Representative, zegt dat ze ook meedoen aan de mart om mensen die graag naar Curaçao willen gaan, beter in te lichten. Volgens haar zoeken de mensen meestal naar de goedkoopste tickets en hotels. ‘En wij proberen om steeds te voldoen aan hun eisen.’ Andy Vliese, pr-man van Surinam Airways, vertelt dat zij tijdens de mart een vliegschema hebben uitgeprint met alle bestemmingen die zij doen, zodat de mensen weten op welke dagen zij vliegen naar Curaçao. Volgens hem is het heel goed dat Curaçao zichzelf komen promoten.   Sippora Herfst, sales representative van Plaza Hotel op Curaçao, zegt dat ze speciale tarieven hebben aangeboden aan de verschillende reisagenten in Suriname. ‘Ik sta ook hier om het hotel te promoten zodat meer Surinamers voortaan kiezen voor Plaza Hotel.’  

Ook vertegenwoordigers van onder andere Rennaisance Hotel, Surair Ground Services N.V. , Citi Travel, Avila Hotel en Holiday Beach Veneto waren aanwezig tijdens deze beurs om informatie te verschaffen. In de avonduren was er in Krasnapolsky hotel een speciaal Curaçao dinner, waaraan zilvermedaillist chefkok Jethro Wirht samen met de Curaçaose chefkok een geweldig maaltijd hebben klaargemaakt. Daarna was er een Curaçao Antillian Party met Grupo Sazon en Dahlia Negra en Leendert Muk.

[uit Dagblad Suriname, 27-01-2014] .

Nieuwe kansen voor toerisme uit Colombia

Willemstad – Curaçao gaat haar pijlen op Colombia richten. Vanaf 1 april hoeven Colombianen geen visum meer aan te vragen. Het Curaçao Tourist Board (CTB) gaat Curaçao nu extra promoten in Colombia.

Het aantal toeristen uit de regio Zuid-Amerika stijgt al enige tijd, maar Colombia bleef achter. Het CTB hoopt dat snel te verhelpen.

[van www.nieuws360.com, 27 januari 2014]

Asiento (13)

De slavernij van de Oudheid tot nu
door Fred de Haas
 
 
Santo Domingo
 
Santo Domingo, het Oostelijk deel van het vroegere ‘Hispaniola’ (La Española) moest al gauw haar aanvankelijk belangrijke rol in het Spaanse koloniale rijk afstaan aan landen als Mexico en Peru waar goud en zilver in overvloed aanwezig waren. In tegenstelling tot het Westelijk deel van ‘Hispaniola’, het latere Haïti, waren er betrekkelijk weinig Afrikaanse slaven in Santo Domingo. De Spanjaarden waren bang geworden sinds de eerste slavenopstand van 1521 op de plantage van Diego Columbus en hielden het aantal Afrikanen bewust klein. De Dominicaanse Afrikanen waren over het algemeen ‘criollos’, mensen die in het land zelf waren geboren.
Na de onafhankelijkheid van Haïti, zijn er duizenden Haïtianen naar Santo Domingo gekomen. Het land heeft zelfs een invasie en bezetting van het Haïtiaanse leger gekend. Er kwamen ook immigranten uit Cuba en Puerto Rico, Syriërs, Chinezen, arbeiders uit Barbados en Jamaica die ‘cocolos’ werden genoemd. Ook kwamen er Sefardisch Joodse handelaren uit Curaçao die in een wijk woonden die ‘Punda’ heette.
Bij al die invloed van het Haïtiaanse Creools is het een wonder dat het Spaans zich heeft weten te handhaven. Dat was vooral te danken aan het onderwijs en de verbeterde communicatiemiddelen.
Puerto Rico
Ook in Puerto Rico bleef het aantal Afrikanen relatief klein. Er zijn vooral aan het eind van de 18e, begin 19eeeuw Afrikanen ingevoerd uit alle delen van Afrika (o.a. uit Senegambia, Sierra Leone, Bénin, Ghana, Nigeria, Congo en Angola). Ook kwamen er slaven uit Curaçao in Puerto Rico terecht, vooral in het Westelijk deel van het eiland. Later kwamen er ook ‘vrije’ emigranten uit Aruba en Curaçao.
Puerto Rico werd één grote smeltkroes van Caribiërs en Creoolse talen. Een tijdlang was het zogenaamde ‘Negerhollands’ dat door Afrikanen van de Virgin eilanden werd gesproken een belangrijk communicatiemiddel onder de zwarte bevolking (D.C. Hesseling, 1933, Papiamento en Negerhollands. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde nr 52).
Maar het aantal mensen van Afrikaanse afkomst was te klein om het mogelijk te maken dat er Afrikaanse tradities in stand bleven, al zijn er wel Afrikaanse culturele overblijfselen te vinden, bijvoorbeeld in de muziek. De ‘Plena’ is hiervan een voorbeeld. Kijkt u maar op You Tube (Plena Puertorriqueña Javielito Oquendo jr quinto de plena canta John Rivera).
Wie meer wil weten over de Afrikaanse erfenis van Puerto Rico kan luisteren en kijken naar  ‘African History in Puerto Rico, you tube’. Hoewel de titel Engels is wordt er alleen (mooi) Spaans gesproken. Hij beperkt zich niet tot Puerto Rico maar schenkt aandacht aan de spirituele Afrikaanse erfenis in het algemeen.
Colombia
Via de havens Cartagena, Riohacha en Santa Marta kwamen duizenden Afrikanen Colombia binnen. In de eerste tijd kwamen ze uit Senegambia, Sierra Leone en de Goudkust (Ghana), in de 17e eeuw uit Nigeria en later uit Congo en Angola. Ze werkten in de landbouw en de mijnen (Popayán, Chocó, Valle de Cauca, Cali, Zaragoza, Antioquia).
Bekend is de nederzetting voor gevluchte slaven Palenque de San Basilio (zie: Palenque de San Basilio Colombia Ucros Travel, you tube). De Creoolse taal die daar wordt gesproken is bestudeerd door o.a. Armin Schwegler. U kunt de taal horen als u de koppeling op You Tube aanklikt.
Gemeenschappen van gevluchte slaven waren in heel Colombia te vinden. In de steden hadden ze ook verenigingen (cabildos) die gebaseerd waren op de etnische groepen waartoe ze behoorden (Arará, Mandinga, Mina etc.).
Ik zou op deze plaats wat uitgebreider willen ingaan op de situatie van de Afrikaanse bevolking in Colombia. Uiteindelijk ligt het land vlak voor de Antilliaanse eilanden en heel dicht bij Aruba. Culturele raakvlakken laten zich makkelijk vinden.
Hoewel Colombia, na de Verenigde Staten en Brazilië, het land is met de meeste inwoners van Afrikaanse afkomst (één op de vier Colombianen is van Afrikaanse origine) wordt Colombia in de Grondwet van 1991 nog steeds gezien als een land van mestiezen, mensen die een gemengd Europees-Indiaanse afstamming hebben (vgl. Aruba). De koppigheid waarmee Colombia nog steeds zo wordt voorgesteld vindt zijn oorzaak in het feit dat de bevolking van Bogotá en de centrale hoogvlakte al vanaf de 18e eeuw Europees-Indiaans van afstamming is. Degenen die er ‘anders’ uitzagen bleven comfortabel uit het zicht.
Als men de blik echter ook naar andere streken had gewend, zou zich een heel ander beeld hebben voorgedaan.
Al in de 18e eeuw leefde één vijfde deel van de Afrikaanse bevolking aan de Caribische kust. Nog eens één vijfde deel van de zwarte bevolking leefde in Antioquia en de bergen van het Zuiden (Popayán, Pasto). Helemaal Afrikaans was de 3% van de bevolking die aan de kust van de Stille Oceaan verbleef. Een groot deel van de Afrikaanse bevolking vindt men in de Caucavallei, de Patíavallei en langs de oevers van de Magdalenarivier. Ook waren er dus de puur Afrikaanse gemeenschappen in Colombia te vinden van gevluchte slaven, zoals de Palenque de San Basilio bij Cartagena, die in het begin van de 18e eeuw zelfs een beperkte autonomie van Spanje kreeg.
Dank zij de Wet 70 van 1993 (‘Ley 70 de negritudes’, ook op het Internet te vinden) werd eindelijk erkend dat de zwarte gemeenschappen aan de Pacifische kust recht hadden op een eigen culturele identiteit. Ik citeer een deel uit de wet die ook een beschrijving geeft van wat er onder een ‘zwarte gemeenschap’ moet worden verstaan:
COMUNIDAD NEGRA: Conjunto de familias de descendencia afrocolombiana que poseen una cultura propia, comparten una historia y tienen sus propias tradiciones y costumbres dentro de la relación campo − poblado que revelan y conservan conciencia de identidad que los distinguen de otros grupos étnicos.
(vertaling: onder zwarte gemeenschap wordt hier verstaan een geheel van families van Afro-Colombiaanse afkomst die een eigen cultuur, een eigen geschiedenis en haar eigen tradities en gewoonten binnen het kader platteland-dorp hebben, blijk geven van en nog  steeds bewust zijn van het feit dat ze een eigen identiteit hebben die hen onderscheidt van andere etnische groepen).
PRINCIPIOS: (Beginselen)
· Reconocimiento y protección de la diversidad étnica y cultural. Derecho a la igualdad.
(Erkenning en bescherming van de ethnische en culturele verscheidenheid. Recht op gelijkheid).
· Respeto a la integridad y a la dignidad cultural de las comunidades negras.
(Vertaling: respect voor de integriteit en de culturele waardigheid van de zwarte gemeenschappen).
Participación de la comunidad y de las organizaciones de las negritudes, sin detrimento de su autonomía, en las decisiones que las afectan y en las de la nación.
(Vertaling: deelname van de gemeenschap en de organisaties van de zwarte groeperingen aan de beslissingen die hen en de natie betreffen, zonder dat dit hun autonomie aantast).
Enzovoorts. Eigenlijk is het te gek voor woorden dat deze mensen zolang op erkenning hebben moeten wachten en daaruit kan men afleiden hoe het gesteld was met de situatie vóórdat die wet er kwam. Overigens heeft de ‘Ley 70’geen betrekking op de zwarte gemeenschappen in de Caucavallei en aan de Caribische kust. Daarvoor moet kennelijk nog een traject worden afgelegd.
Hoe keek men in de koloniale tijd in Colombia tegen de mensen van Afrikaanse herkomst aan?
Het laagst op de sociale ladder stond de rechtstreeks uit Afrika aangevoerde ‘negerin’. Het hoogst genoteerd stond ‘vanzelfsprekend’ de Spanjaard. Daartussen had je een heel aantal categorieën die we nu maar laten voor wat ze waren.
Ook de kerkelijke doopboeken maakten onderscheid tussen Blanken en niet-Blanken. Pas tegen het midden van de 19e eeuw verdween die gewoonte en ook de volkstellingen vermeldden niet langer het ras. Ook al om interne spanningen te vermijden, waarschijnlijk. Curieus genoeg ‘verdween’ als het ware de niet-Blanke uit de officiële cijfers en kon dus makkelijk over het hoofd worden gezien door mensen die daar belang bij hadden. Immers, wat niet weet dat niet deert.
Ondanks die ‘verborgenheid’ van de niet-Blanke bleef de Colombiaanse elite zich zorgen maken over de raciale samenstelling van de bevolking (mestiezen, mulatten, indianen, negers) en gaf hun maar al te graag de schuld van de geringe economische vooruitgang. Ze werd daarbij gesteund door de abjecte opvattingen van de Fransman J.A. Gobineau. Ik kan de geschriften van die man niet aanraden. Je wordt er niet goed van.
Vooral ‘negers’ en ‘indianen’ werden door de elite als hinderpalen gezien. De elite hoopte dat ze door vermenging langzaam maar zeker ‘witter’ zouden worden, zodat ‘het probleem’ vanzelf zou verdwijnen. Nu was het maar niks. Negers werden gezien als lui en indianen als dom. Omdat de natuur voldoende en makkelijk voedsel bood (vruchten, vis, groenten) hadden deze mensen genoeg tijd om te luieren. En dat is niet goed voor de economie.
Er waren natuurlijk ook mensen die er anders over dachten, maar daar werd niet naar geluisterd.
In 1901 schreef F.J. Vergara y Velasco het volgende in zijn ‘Nueva Geografía de Colombia’:
‘Wat de zwarte Caribische kustbewoners betreft, die zijn babbelziek, ijdel, opschepperig, moediger dan hun soortgenoten langs de Magdalena en in de departementen Bolívar en Panamá; ze zijn dus duidelijk anders dan de blanken en mestiezen van het kustgebied met wie ze de indolentie, het vrolijke karakter, een voorkeur voor feesten en partijen en een speciaal accent delen’.
Volgens menigeen was echter de Indiaan het grootste struikelblok. De Indiaan werd beschouwd als ouwelijk, in zichzelf gekeerd en somber. Nee, dan de negers. Dat waren net grote kinderen en ze hielden van muziek, dansen en lachen. Ze namen wel de taal en religie over, maar gooiden er ook een flinke scheut magie en bijgeloof bij. Hoewel de neger een grote ijdeltuit was, was ie ook een trouwe vriend. De heer López de Mesa (Los problemas de la raza colombiana, Bogotá, 1920) was eveneens van mening dat zowel de Indiaan als de Neger zich konden ‘verbeteren’ door vermenging met blanken.
Pas in de jaren 50 begon men zich in Colombia te interesseren voor het Afrikaanse element in de bevolking, vooral dank zij het werk van de Amerikaanse antropoloog Herskovits en zijn Colombiaanse leerlingen. Men begon te schrijven over de Palenque de San Basilio en over de zwarte folklore en muziek. In de jaren 70 droegen Nina Friedemann en Jaime Arocha bij tot de zwarte bewustwording en begeleidden ook het proces dat uiteindelijk zou leiden tot de ‘Ley 70 de Negritudes’ van 1993 (zie boven).
Vanwege de zeer nabije ligging van Venezuela ligt het voor de hand om, net als bij Colombia, iets dieper in te gaan op de Afrikaanse aanwezigheid in dat land, ook al omdat er, cultureel gezien, veel raakvlakken te vinden zijn met de tradities van de ABC eilanden.
[wordt vervolgd]

Reuzenslang

Hij kroop zo’n 58 miljoen jaar geleden uit de moerassen van Zuid-Amerika, en zaaide 10 miljoen jaar dood en verderf. Tot voor kort wisten wetenschappers niet van zijn bestaan af. Met een gewicht van meer dan een ton en een lengte van zo’n 14 meter was deze prehistorische slang, Titanoboa genaamd, echter een waar monster.

read on…

The Dances of the World’s Peoples, Vol. 3: Caribbean and South America

Van Smithsonian Folkways:

Various Artists FW06503

“The Islands and countries in the Caribbean and South America have given inspiration to musicians and composers from many lands. They in turn have introduced the many varied and complex rhythms of the music of these places. Nearly everyone is familiar with some of the dances found there, such as rumbas, tangos, chachachas and others. This volume is intended to introduce other dances not generally known by folk dancer…”
Ronnie and Stu Lipner

“Las islas y países localizados en el Caribe y en América del Sur han inspirado a músicos y compositores de otras partes del mundo, quienes han acogido en sus obras los ritmos complejos y variados de esta música. Casi todo el mundo conoce algunas de las danzas originadas en esta región, como las rumbas, el tango, el cha cha cha, y otras más. En este volumen queremos introducir otras danzas más bien desconocidas por los aficionados a la danza folclórica…”
Ronnie y Stu Lipner

Related Lesson Plan
“Dance Traditions of Argentina”

Country(s) Argentina; Brazil; Chile; Colombia; Haiti; Martinique; Peru; Puerto Rico; Venezuela Culture Group(s) Puerto Rican
Keyword(s) World music anthologies

Year of Recording 1958
Record Label Folkways Records
Source Archive Smithsonian Center for Folklife and Cultural Heritage
Credits Produced by Ronnie Lipner ; Produced by Stu Lipner ; Cover artwork by W. Johnson

Klik hier voor de site

Een negatief van een Zuid-Amerikaanse Elckerlyc (2 en slot)

door Albert Hagenaars

Dagboek van de ruïnenbouwer

De tweede afdeling ‘Dagboek van de ruïnebouwer’, begint met een toepasselijk citaat van Flaubert: “Men staart naar de bodem van de put / zoals men staarde / naar de torenspits.”

Het eerste gedicht bevat een testament van een Chinese schilder, dat treffend diverse van Roca’s thema’s verbeeldt, zoals transformatie en de spanning tussen macht, beknotting en individuele vrijheid van keuze.

Testament van de Chinese schilder

Toen de overdaad schuwende Keizer
Me aanmaande op het schilderij een waterval uit te wissen
-Het aanhoudende gebruis hield hem uit de slaap-,
Gehoorzaamde ik als goede hoveling en verdoezelde de stroomversnelling.
Achter een nagetekende kersenboom verstopte ik evenwel
Een kikker die kwaakt
En die door de oude Keizer
Verward wordt met zijn hartkloppingen.
Op een linnen kamerscherm schilderde ik mezelf
Terwijl ik een paard zat te tekenen.
De volgende nacht verjoeg ik met mijn penseel het paard,
Want ik kon het gehinnik niet meer aanhoren.
Weldra zal ik – Keizer over eigen lichaam-
Mijn vervallen gestalte uitwissen op het doek
En zal men beseffen dat de afwezigheid van een mens
Of van een paard uit dezelfde stof bestaat.

Verderop neemt hij ons mee naar o.a. het Londen van Stevensons Jeckell en Hyde, Diogenes’ ton, Jona’s visverblijf, Crusoes hut, Piranesi’s kerkers en Kafka’s Gregor Samsa, even zovele andere vormen van transformatie. Het meest wordt dit echter uitgewerkt door motieven van bouw en verval, stenen. Maar ook hier weer blijven de vragen naar de mogelijkheid om te kiezen nadrukkelijk aanwezig, getuige onderstaand fragment uit het gedicht ‘Stenenlezer’:

Vóór het kathedraal was,
In zijn gotisch gebaar gevangen wind,
Kende steen het doopsel van de rivier, de beitel van de regen.

De stenenlezer
Loopt door hun bezworen en blinde vormen:
Hij weet dat tussen hen in
Goden uit een ingeslapen land verblijven.

Maar is het de hand van het toeval in Gods groeve
Die beslist welke steen kerker wordt,
Welke steen kerk of graf,
Klaagmuur, muur van de gefusilleerden?

Het is mij een raadsel waarom Roca deze drie voldragen strofen vooraf laat gaan door: “Stenen: / Kralen van een gigantisch telraam, / Wolkfossielen, maanvoorhoven, / Tijdsyllaben. // Van ’s hemels altaar af- / gevallen sterrenkruimels.” Het woord ‘stenen’ zit al in de titel en komt bovendien in elk van de drie laatste strofen terug. Neologismen als ‘wolkfossielen’, ‘maanvoorhoven’, ‘tijdsyllaben’ en ‘sterrenkruimels’, hoe geslaagd wellicht in een andere zetting ook, voegen feitelijk niets toe aan de bedoeling van het gedicht en blijven daarom Fremdkörper, leiden alleen maar de aandacht van de kern af. Hun concentratie is een goed voorbeeld van overkill. Het ‘hemels altaar’ is een bekend beeld maar de spirituele lading wordt evengoed aangetroffen in ‘kathedraal, ‘doopsel’ en ‘Gods groeve’. Hier staan Roca’s behoefte aan zowel taalspel als uitleg een succesvolle afronding van het gedicht in de weg. Ook op andere plaatsen komt de helderheid in het gedrang door effectbejag. De beste gedichten zijn ook bij hem nog steeds de teksten die slechts hier en daar een woordvondst opnemen, zoals ‘dat helwitte rijk’ in het eerste gedicht, en die in hun betoog een strakke lijn aanhouden.

Gaten in het water

De aandacht voor het instrumentarium van de dichter, de taal zelf, komt aan bod in de derde en, met 14 gedichten, tevens kortste afdeling, die de tot nadenken stemmende naam ‘Gaten in het water’ draagt. Die aandacht is niet sterk genoeg om de thematisch losse eindjes in dit blok te verbergen. Er staan prachtige gedichten in maar ze staan ook meer op zichzelf dan die in de voorgaande afdelingen.

Het motto is van T.S. Eliot: “De rivier loopt binnen in ons”, wat voor tweeërlei uitleg vatbaar is, afhankelijk van het accent op een van de twee voorzetsels.

In het titelgedicht is de poëzie een uitgesponnen personificatie en wordt de titel toegelicht:

Gaten in net water

Ontrouwe echtgenote
Liep de poëzie thuis weg
En bij haar terugkeer bracht ze
De talen van wie de slaap niet vindt.

Voortekenen negeerde ik:

-De poëzie, ongeluksster,
Vrouw van twijfelachtige levenswandel,
Handeldrijvend in drijfzand.

Ik herriep berichten:

-Een trein ontspoort niet
Als hij op het spoor over een roos rijdt.

-Gaten in het water slaan
Is een nutteloze passie.

-Zoiets als de wind bespioneren,
Als de rivier oplappen.

De onbetrouwbaarheid van de poëzie, of die van de werking van de taal, wordt echter krachtiger en overtuigender beschreven in het daarop volgende gedicht, ofschoon dit meer verhalend is, waarvan o.a. ook het andere hoofdlettergebruik voor de eerste regelwoorden getuigt.

Een man van het woord

Ik pen het woord vel. In een orgie van klauwen en veren wordt
het door het woord kraai uiteengereten als een gevild rund.

Ik zaai het woord jasmijn. Als zijn aroma zich los wil maken
veegt het woord woestijn het uit, verdonkeremaant zijn levens-
sap.

Ik schrijf het woord eeuwigheid en een roos verwelkt. Ik gooi
het woord vogel op en het stort dwarrelig neer, gepluimd en
uitgedroogd.

Van het woord ijs rest niet eens het woord water.

De slotregel, helder en raadselachtig tegelijk, is het beste einde van alle gedichten, hierin valt samen wat taal vermag én niet vermag, waarbij het aantonen van het laatste toch tegelijk een overwinning van de dichter is.

Dat de afdeling niet buiten de bundel valt, is te danken aan de herhaling van motiefwoorden die eerder aan bod kwamen zoals ‘muren’, ‘Keizer’ en het voortzetten van de wonderlijke, onnavolgbare wijze waarop Roca de werkelijkheid uiteenpulkt en met extra onderdelen poëtisch weer in elkaar zet.

Dat hij ook op het formaat van een aforisme of spreuk uit de voeten kan, bewijzen de korte stukjes uit respectievelijk ‘Portretten’ en ‘Stempelafdrukken van de nacht’.

Uit het eerste kies ik: “Mijn handen tasten in het woud van de taal, pennen met de inkt van de nacht een nutteloos traktaat over de kunst om water op te lappen.” En uit het tweede, nog beter: “Ik heb een man gekend die urenlang druppels nacht in een kwartvaas overgoot. Een druppel. Nog een. En de vaas liep vol met rouw.” En tenslotte, nog korter: “De nacht, valkenjacht op wat vergeten is.”

We mogen Stefaan van den Bremt dankbaar zijn, dat hij het belangwekkende werk van Juan Manuel Roca voor ons taalgebied bereikbaar heeft gemaakt. Hopelijk zal het vroeger of later z’n stille invloed uitoefenen in bundels van eigen bodem. Dat zou de Nederlandse poëzie goed bekomen want we hebben dan wel tal van vormvervormers maar te weinig vertellers die, op het niveau van een Roca, vanuit de traditie de werkelijkheid zodanig plooien dat we ons moeten afvragen met wie we ons het best identificeren: met een alomtegenwoordige Niemand of met diens tegenpool!

[Bron: De Verborgen Hoek, nr. 6]

Juan Manuel Roca is 28 september te gast in Mondiaal Literair
Een standbeeld voor Niemand is verschenen bij Uitgeverij In de Knipscheer
Gedichten. Colombia
Vertaling uit het Spaans Stefaan van den Bremt
Nawoord Stefaan van den Bremt
Ingenaaid, 104 blz.,
ISBN 978-906265-632-5 € 18,50

Een negatief van een Zuid-Amerikaanse Elckerlyc (1)

Over Een standbeeld voor Niemand van Juan Manuel Roca

door Albert Hagenaars

De hedendaagse poëzie is zo divers dat het steeds moeilijker wordt om je nog nieuwe verschijningsvormen voor te stellen, althans wat poëzie betreft die zich van de traditionele middelen bedient.

Lezing van één gedicht van de Colombiaan Juan Manuel Roca (1946, Medellín), die vooral de inhoud wil laten werken, volstaat om een authentieke poëtica te herkennen. In ‘Een standbeeld voor Niemand’, de vertaling die Stefaan van den Bremt van Roca’s bundel ‘Las hipótesis de Nadie’ maakte, wordt de lezer geconfronteerd met een wijze van beschouwen en interpreteren die in onze dichtkunst nieuw is. Ik ben hem in elk geval nog nooit tegengekomen. Van den Bremt verzorgde ook het leerzame nawoord.

Roca begint zijn bundel met het titelgedicht, waaruit hieronder ongeveer de helft, dat programmatisch meteen orde op zaken stelt.

Hypothesen omtrent Niemand

Het kan de wind zijn.
Het onbeschreven blad. Kan zijn.
Het kan degene zijn die gaandeweg
Door de regen wordt weggeveegd.
Nu moet ik aan een blinde denken
In Freiburg toen het zachtjes schemerde.
Hij liep alleen door de sneeuw
Met een verzaligde glimlach
En een stok zo wit als de sneeuwvlokken.
Hij liep langs me en zag me niet;
Ik was zijn Niemand,
Een spook in dat helwitte rijk.
Het kan gebeuren dat wij
Niemands blinden zijn.
Niemand is misschien de wind
Die akkoorden breekt en ramen openstoot
Om ons te doen spreken in de taal van de droom.
Het kan degene zijn die
Aan een kapstok in het café
Zijn vergeten overjas voorgoed liet hangen,
Een overjas als vlag van de leegte
Die op een dag verdwijnt, zoals zijn eigenaar.
Het kan degene zijn die nooit geweest is,
Degene die nooit zal zijn,
Degene die het moe geworden is te zijn geweest.

Het gedicht opent met een mogelijkheid in de vorm van een veronderstelling, maar volhardt daar in, geeft geen uitsluitsel. Tegelijkertijd materialiseert elk alternatief zich door zijn naam of omschrijving. Het wordt genoemd en doet dus z’n werking gelden, of het nu terecht genoemd is of niet.

Door de herhalingen, één van Roca’s stijlkenmerken, wordt het geheel van mogelijkheden het gedicht zélf, of andersom natuurlijk. Ook van omkeringen maakt Roca immers veelvuldig gebruik.

Daarmee is nog steeds niet de eerste geïmpliceerde vraag beantwoord: wát kan wat zijn? In deze vraag ligt besloten dat er hoe dan ook wisselwerking plaatsvindt, op verschillende niveaus; niet alleen tussen de wind en het object waarin hij zich manifesteert, tussen mens en regen of, iets concreter, tussen een blinde en sneeuw, maar ook en vooral tussen de bedoeling van de dichter met deze beschrijvingen en de perceptie van de lezer. Het gedicht krijgt niet alleen een mogelijke vorm en betekenis door de bedoelingen van de maker maar óók door toedoen van de interpretaties van de lezer.

Wat Roca nastreeft is het opheffen van de tegenstellingen waarop zijn werkwijze steunt. Kijk maar, er wordt iemand door de regen weggeveegd, een witte stok gaat op in de sneeuw en de blinde hoeft zich niet bewust te zijn van de aanwezigheid van degene die hem observeert. Belangrijke uitspraak is: Ik was zijn Niemand. Niemand is met een hoofdletter geschreven en geeft dus een begrip of naam weer. Direct daarop volgt weer een omkering: de ik was een Niemand maar wij kunnen Niemands blinden zijn. Tegelijk bezit (de) Niemand de kracht om de gewaarwording te bepalen. Dat gebeurt in dit gedicht duidelijk, op niet mis te verstane wijze, door akkoorden te breken of ramen open te stoten opdat een onbepaald ‘wij’ anders gaat spreken, in een taal die niet op controleerbare feiten is gebaseerd. En het vindt op kleine, onopvallende wijze plaats zoals het vergeten van een overjas aan een kapstok, die uiteindelijk verdwijnt. De overeenkomst tussen beide beelden geldt de buitenkant, de officiële kant. Mooi is de gradatie: eerst verdwijnt de eigenaar van de jas en later diens uiterlijke kenmerk, waardoor het is alsof hij er nooit is geweest, wat Roca ook weer gradueel benadrukt. Eerst is er namelijk een mogelijkheid van nooit bestaan hebben. Deze mogelijkheid wordt omgeklapt tot de zekerheid dat dit er ook nooit van zal komen. Vervolgens is er toch weer iemand die bestaan heeft maar dat niet kon volhouden, wilde volhouden. De naam Niemand is dan de meest passende. De poëticale dialectiek vindt zijn parallel in de grammaticale tijden: voltooid tegenwoordig – onvoltooid tegenwoordig toekomend – tweemaal voltooid tegenwoordig. In dit opzicht is het jammer dat de originele tekst niet naast de vertaling staat. Nu moeten we ons afvragen of van den Bremt Roca op de voet heeft gevolgd. Het zou bijvoorbeeld logisch zijn als Roca de ovt had gebruikt. Maar ook de voltooide tijden bieden een voordeel. Al dit soort effecten geven Roca’s gedichten, omdat de lezer constant beproefd wordt op het vaststellen van de werkelijkheid, hoe dan ook een grote herleeswaardigheid.

De rest van het gedicht voegt vrijwel niks essentieels meer toe. Roca had het net zo goed na mijn cesuur kunnen laten eindigen. Maar hij gaat voort:

Wie weet is hij in het land van de verdwenenen
De enige die weer verscheen, het spook, zeggen wij,
Dat ’s nachts de trappen
Doet knarsen
Of in de keuken een braadpan laat vallen,
Degene die het bestek ergens laat legt
Waar we het niet meer vinden,
De dief van verten.
Het kan de man zijn die zichzelf bereist,
De zwerver in eigen ik.
Te onpas heeft hij ambachten beoefend:
Hij sleept papier door een verlaten straat,
Bestelt kranten van de dag voordien
In alle uithoeken van de stad,
Brengt een geur van buitenwijken naar het centrum,
Scheurt affiches af voor de film van gisteren,
Doet treinen vertrekken
Op het kleppen van een klik.
Het kan de wind zijn.
Het onbeschreven blad. Kan zijn.

Vrijwel; de enige uitzondering betreft namelijk ‘het land van de verdwenenen’, wat mij betreft is dit de duidelijkste verwijzing naar de politieke actualiteit van zijn geboorteland, die gedomineerd wordt door ontvoeringen, aanslagen, cocaïne en FARC. Roca groeide op in Medellín, dat zegt genoeg.

Het opsommend relaas hierna verleent aan Niemand de alledaagse handelingen van iedereen, van de naamloze massa, de noodzakelijke (“te onpas”), niet uit vrije wil gekozen handelingen die het leven vorm geven. Daarbij onderstreept Roca de spanning tussen het individu (een dief van verten, een man die zich zelf bereist, een zwerver, dus driemaal iemand die zich bewust is van geestelijke vrijheid) en de groepsleden die bezigheden uitoefenen die wel een functie hebben maar zinloos beleefd worden: verouderd nieuws bestellen.

In bijna alle gedichten van de eerste afdeling, die eveneens ‘Hypothesen omtrent Niemand’ heet, keert het Niemand-personage terug, in gedichten in de meest uiteenlopende vormen. Ze zijn lang of kort, strofenloos of juist doorregen van witregels maar hebben allemaal diezelfde vreemde, vaak onheilspellende sfeer, hoewel de verteltrant laconiek blijft. Regelmatig spelen kunstenaars en collega-dichters er een rol in zoals Gérard de Nerval, de schilder Antonio Samudio en, in het hieronder opgenomen gedicht, de Peruaanse dichter César Vallejo, die om politieke redenen in de cel belandde. De maandenlange opsluiting deed hem als dichter geen kwaad; hij kwam tot de principes van een poëzie die een volslagen nieuw mensbeeld moest opleveren. Het resultaat, ‘Trilce’, verscheen in 1922 en wordt sindsdien steeds meer gezien als een vroeg hoogtepunt van de Latijns-Amerikaanse avant-garde. In 1923 vertrok Vallejo naar Europa, waar hij grotendeels in Parijs verbleef en daar, in 1938 en in erbarmelijke omstandigheden, ook stierf. Roca laat Niemand met deze in onze contreien nog veel te weinig bekende dichter samenvallen:

Parijs, negentienhonderd en zoveel

Zo druk heeft Vallejo het
Met het tellen van uren op een telraam van schimmen
Dat hij niet merkt
Hoe Niemand voorbijkomt
Op het trottoir aan de overkant.

Zo in zichzelf verzonken lopen beiden
Dat ze de koffie koud laten worden, de stilte,
Het zilveren lepeltje,
De pijpen van wie zitten te praten
In het Café de l’Opéra
Nog vóór ze toe zijn aan hun nooit-
Ofte-nimmers.

Vallejo luistert
In de gebroken nacht van Parijs
Naar een huayno die afzakt uit gebergte,
Gehuld in mist, in duisternis,
In alpaca en gejammer.

Soms krijgt hij, met een schouderklopje,
Bezoek van een god die zelf wat aan de sukkel is,
En het fluiten van een trein
Overstemt wat hij hem komt zeggen.

Bij eerste lezing nam ik gemakshalve aan dat met een huayno een indiaan bedoeld wordt. Het woord huayno blijkt weliswaar verscheidene betekenissen te kennen maar heeft te maken met traditionele liederen van Andes-migranten. Die muziek heeft ook invloed gehad op de dans. Bij Roca kan zo’n lied de vorm aannemen waarmee Niemand zich over Vallejo ontfermt maar net als in diens poëzie loopt het contact vast in onverstaanbaarheid, onbereikbaarheid.

Door de verwijzingen naar andere onderzoekers van de definitie van de mens in moeilijke situaties verweeft Roca zijn werk in elk geval met een groter verband dan de Colombiaanse realiteit van de afgelopen decennia.

[Bron: De Verborgen Hoek, nr. 6]

Juan Manuel Roca is 28 september te gast in Mondiaal Literair
Een standbeeld voor Niemand is verschenen bij Uitgeverij In de Knipscheer

Éloge de la creolité in het Spaans


Als er één postkoloniale Caraïbische tekst wel richtinggevend geweest is, dan is het Éloge de la creolité van Jean Bernabé, Patrick Chamoiseau en Raphaël Confiant. De tekst verscheen bij Gallimard in 1989 in het Engels en Frans. Nu, 22 jaar later, kan de tekst ook de Spaanstalige Caraïben in. Bij Editorial Javeriana, de universiteitspers van de Pontificia Universidad Javeriana in Bogotá, Colombia verscheen Elogia de la creolidad, de Spaanse vertaling is van Mónica María der Valle Idárraga en Gertrude Martin-Laprade.

ISBN 978-958-716-431-2

NiNsee-onderzoeker gepromoveerd

Omdat Martha Colombiaanse is, was haar verdediging in het Spaans en haar presentatie in het Engels. In haar presentatie kwam ook naar voren hoe het Chocó volk zich nu staande houdt in de samenleving. Haar onderzoek heeft ook betrekking op het VN jaar van mensen met Afrikaanse afkomst. De Afrikaanse diaspora in Colombia wordt veelal vergeten, dat was voor Martha ook de reden om hier aandacht aan te besteden.  

read on…

Colombiaans carnaval

Linda gaat in Colombia op zoek naar haar zus Daphne, die spoorloos is verdwenen. Met meer motivatie dan voorbereiding landt zij in Bogotá. Haar startpunt is een onderzoeksstation voor biologen in de afgelegen jungle van Chocó. Eenmaal terug in de hoofdstad krijgt ze onverwachts hulp van de Colombiaanse professor Felipe. Naarmate hun zoektocht vordert neemt de Latijns-Amerikaanse magie steeds meer bezit van Linda en Felipe. De zoektocht brengt Linda van de chaos van het meest beruchte carnaval van Zuid-Amerika tot aan de poorten van een vervloekte antieke stad op de top van een nevelberg. Ze stort zich in het drukke, zwoele nachtleven van Medellín en daalt af in onderaardse tombes. Linda vindt… de sleutel tot de verdwijning, maar kan ze het plan dat reeds in gang is gezet nog stoppen? Ze is dichtbij, heel dichtbij haar zus, als de finale onafwendbaar nadert. De maalstroom van gebeurtenissen voert haar uiteindelijk terug naar het beginpunt van de zoektocht: de jungle van Chocó. Daar wacht haar een laatste verrassing.

De zusjes Judith (1974) en Sabine (1982) van Vugt zijn twee meiden met power. Ze reisden samen door de binnenlanden van Colombia als inspiratie voor hun road novel Colombiaans carnaval. Door ludieke sociale media-acties in te zetten, vonden ze als beginnende auteurs een uitgever voor hun boek.

Judith & Sabine van Vugt
Colombiaans carnaval
ISBN 9789058315472
Paperback
Aantal pagina’s 224
Uitgeverij Muntinga Maarten
Verschijningsdatum 1 april 2011
De presentatie vindt plaats op vrijdag 15 april 15 van 16:00 tot 18.00 uur in boekhandel Selexys Broese, Stadhuisbrug 5, Utrecht.

‘Mijn broeder de neger’ (3, slot)

door Fred de Haas
De nederzettingen waar de Marrons leefden hebben eeuwenlang standgehouden en het is duidelijk dat in die gemeenschappen veel van de oude Afrikaanse cultuur bewaard is gebleven. Een voorbeeld van zo’n Marrongemeenschap in Colombia is El Palenque de San Basilio, 70 kilometer ten zuidoosten van Cartagena, waar men nog steeds het ‘Palenquero’ spreekt, een oude Afro-Spaanse Creoolse taal, die interessante overeenkomsten met het Papiaments heeft en nu langzaam aan het uitsterven is. Zo vind je in het Palenquero woorden als ‘funche’ (zie boven), ‘ñangá’ (= de heupen bewegen; Pap. ‘yanga’; uit een van de Bantoetalen: nyóngà = heup); ‘guarapo (soort brandewijn); Pap. ‘warapa’ = brouwsel, uit kikongo ‘ngwala’ (alcoholische drank) en kikongo ‘mpa’ = vers). Personen die onderzoek hebben gedaan naar Afrikaanse woorden in het Palenquero zijn onder anderen Armin Schwegler (El Palenque de San Basilio, 1994, Papiá 3, 6-30) en Antoine J. Maduro (Palenkero i Papiamentu, 1987, uitgegeven in eigen beheer).

Om Afrikanen en hun afstammelingen aan te duiden en van elkaar te onderscheiden hebben de Europeanen hen in de loop van de geschiedenis vele namen gegeven, de ene nog discriminerender dan de andere.

Loro, negro, moreno, prieto, trigueño, mulato…
De aanduiding die – eeuwen geleden – werd gebruikt voor het kind van een blanke en een zwarte was ‘loro’ (vroeger ‘lora’). ‘Loro’ gaf in het Spaans de diepgroene kleur van het blad van de laurier aan. Met deze term duidt met nog steeds een papegaai aan die in het Nederlands wel liefkozend wordt toegesproken met ‘lorre, lorre, lorre…’. Het woord ‘loro’ kwam al voor in een document uit 1475 waarin de Spaanse Katholieke Koningen de Afrikaan Juan de Valladolid benoemden tot ‘Mayoral, Juez de todos los Negros y Loros, libres o captivos’ (Opziener, Rechtspreker van alle Negers en Mulatten, vrijen of onvrijen).De termen ‘loro’ en ‘mulato’ werden in de koloniën aanvankelijk naast elkaar gebruikt. Met ‘mulato’ duidde men vroeger de afstammeling van een blanke en een ‘Moor’ (iemand met Arabisch bloed) aan. We moeten bij ‘mulato’ denken aan de kruising van een ezel en een paard: een muilezel (Spaans: mula). Een ‘mulat’ of ‘mulattin’ was dus duidelijk een mislukt product. De benaming ‘loro’, die op zich wel elegant was, zou in de koloniën al spoedig vervangen worden door de term ‘mulato’ (vroeger mulata). Men duidde een Afrikaan ook wel aan met ‘moreno’, een woord dat afstamt van het Latijnse ‘Maurinus’ (= ‘Moor’, Noord-Afrikaan). De uitdrukking ‘trabajar como un moro’ (werken als een Moor c.q. paard) bestaat nog steeds. De Portugezen hebben er zelfs een werkwoord van gemaakt: ‘mourejar’ (werken als een Moor c.q. zich uit de naad werken).

De aanduiding ‘moreno’ voor ‘zwarte Afrikaan’, afgeleid van ‘moro’, werd als onprettig ervaren, in tegenstelling tot de term ‘prieto’ (Papiaments ‘pretu’) dat als neutraler werd beschouwd. In Zuid-Amerika hoor je vaak het eufemistische ‘trigueño’ dat refereert aan de kleur van het graan (Spaans: trigo) en hetzelfde betekent als ‘mulato’, maar dat veeleer als een compliment wordt ervaren.

Het woord ‘negro’ (neger) is, hoewel in het begin een gewone aanduiding voor ‘zwarte Afrikaan’ hoe langer hoe ongunstiger gaan klinken. De verkleinwoorden ‘negrito’ en ‘negrita’ worden echter heel vaak in affectieve zin gebruikt. Hoe dan ook, ‘negro’ is sinds onheuglijke tijden een discriminerend woord. In alle landen van het Caribisch gebied en Latijns-Amerika.

In Brazilië bestaat in de volksliteratuur het volgende oude rijmpje:O branco come na sala
O cabôclo no corredor
O mulato na cozinha
O negro no cagador

Vertaling:
Een blanke eet in de salon
Mestiezen in de gang daarvóór
Mulatten naast de koekenpan
En negers waar je kakken kan.

Zo dacht men er – vrij vertaald – dus over in Brazilië.

‘We verhuren niet aan negers’
In Nederland vond men in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw de term ‘neger’ nog niet zo discriminerend. Een klein voorbeeld. Miljoenen kinderen hebben leren lezen met de methode van frater Caesarius, iemand die grote verdienste heeft gehad voor het onderwijs. In 1960 konden ze het volgende fragment lezen in zijn methode Zó leren lezen (boekje 10, bladzijde 2) :

‘[…] De Pater is al op de boot. Hij zwaait naar zijn vader en moeder. Daag, roept de Pater. Tot ziens over een paar jaar. Toet! Toet! blaast de fluit. O wat maakt dat ding een herrie. De Pater zwaait maar weer, want wat hij roept, hoort toch niemand. De Pater gaat naar de negers. In dat land wonen veel mensen die God nog niet kennen. Hij gaat naar Afrika.’

Zo zat dat dus. Maar de onvolprezen Fraters van Tilburg (lees hun Antilliaanse geschiedenis in het boek De fraters van Zwijsen (zie boven) door de voormalige, bijzonder bij zijn leerlingen betrokken rector van het Radulphus College te Curaçao, frater Anton van Oirschot -voor oud-leerlingen ‘Toonchi Lip’, die ook leuke tekeningen voor het boek maakte – gingen snel met hun tijd mee, want in 1963 maakten ze een neutrale versie onder de titel Veilig leren lezen. In die versie waren de Pater, de negers, God en Afrika ineens verdwenen. Dat zou commercieel gezien zeer verstandig blijken want in de jaren 80 werd de methode Veilig leren lezen door 90 procent van de Nederlandse basisscholen gebruikt (Zie Cordula Rooijendijk, ‘Grootvader Piepestok’, een geschiedenis van Nederlandse schoolmeesters, uitgeverij Atlas, Amsterdam, 2010, bldz. 214/15).

In de jaren 60 sprak een Nederlandse hospita nog de volgende memorabele woorden tegen een Curaçaose student die een kamer zocht in Utrecht: ‘We verhuren niet aan negers!’ Hoe had ze ook kunnen voorzien dat deze onbeminde student later een Gevolmachtigde minister zou worden op het – voormalige – Antillenhuis in Den Haag?

In de Dikke Van Dale wordt de ‘neger’ in de uitgave van 1999 nog als een ongunstig persoon omschreven, maar in de up-to-date Van Dale Online heeft men zich beperkt tot de volgende definitie van ‘neger’:

‘neger (tegenwoordig meestal ‘zwarte’) 1. lid van een van de zwarte rassen uit Afrika 2. afstammeling van de negerslaven in Amerika’.

We gaan vooruit… Ik wist trouwens niet dat je ‘lid’ van een ras kon zijn.

Discriminerende spreekwoorden en gezegdes bij de Antilliaanse buren

Het is erg leerzaam om de algemene en specifiek Colombiaanse en Spaans-Caribische gezegdes en spreekwoorden te bekijken die een ongunstig oordeel over Afrikanen inhouden. Ik zal een paar voorbeelden hiervan geven.
In plaats van ‘trabajar como un moro’ kent men in Zuid-Amerika ook de uitdrukking ‘trabajar como un negro’ (werken als een paard/neger), wat dezelfde gevoelswaarde heeft en wijst op de uitbuiting van de Afrikaan in de slaventijd. Ook werd de Afrikaan in het Caribisch gebied enige intelligentie ontzegd: ‘el negro piensa solamente los viernes’ (een neger denkt alleen op vrijdag), ‘el mulato no calcula y el negro no tiene seso’ (de mulat kan niet rekenen en de neger kan niet denken). Ook wordt er in bepaalde uitdrukkingen flink de spot gedreven met Afrikanen. Zo noemde men in Cuba een ‘neger’ die deftige woorden gebruikte en schoolmeesterachtig overkwam een ‘negro catedrático’ (een negerprofessor) en een ‘zwarte’ die dacht dat ie op gelijke voet stond met een blanke een ‘negro parejero’ (een ‘op-gelijke-voet- neger’; Spaans ‘parejo’ = gelijk).

‘Rasverbetering’ als vlucht naar voren

Het tragische van dit alles is dat de Afrikanen zichzelf ook als minderwaardig begonnen te ervaren en zelfs het woord ‘negro’ als scheldwoord tegen elkáár gingen gebruiken. Ik vergeet nooit dat ik bij het Waaigat (Curaçao) twee Afro-Curaçaoënaars elkaar heb horen uitmaken voor ‘neger stinki’ (vuile neger).
De Afrikanen kregen van jongs af aan het idee mee dat hun kleur niet deugde en dat er om sociale en materiële vooruitgang te boeken niets anders op zat dan zo gauw mogelijk te proberen witter te worden door met blanken seksuele betrekkingen aan te knopen. Men noemde dat ‘afinar’ of ‘mejorar la raza’ (het ras verbeteren). Op de Antillen heette dat ‘drecha rasa’ wat op hetzelfde neerkomt. De Afrikaan was om diezelfde reden niet tevreden met zijn/haar uiterlijk. Kroeshaar heette op de Antillen dan ook ‘kabei malu’ (slecht haar) en om dat te verhelpen kon je het haar ‘strijken’ (strika kabei).

Men weet over het algemeen van elkaar ook precies wie er ‘zuiver’ is en wie niet. Op Puerto Rico heb je de uitdrukking ‘tener su rajita de negro’ (een streepje zwart door je heen hebben lopen). Er zijn maar weinig gezegdes te vinden die de blanke in een kwaad daglicht stellen. Als we al zo’n uitdrukking tegenkomen komt het meestal neer op schelden: ‘Makamba stinki’ (vuile Hollander) is niet ongebruikelijk op Curaçao, evenmin als ‘Negro sucio’ (vuile neger) in het Spaans-Caribisch gebied. En in het Palenquero (het Afro-Spaans uit El Palenque de San Basilio in Colombia) zegt men: ‘Cumé cu colorao y lupé plato in flende’ (eet met een blanke en sla de borden stuk op zijn kop). Voor de liefhebber voeg ik hier de Spaanse woorden toe waarvan de zin in het Palenquero zou kunnen zijn afgeleid: ‘Comer con un colorado y romperle los platos en la frente’. Je zou denken dat ‘colorado’ op een ‘kleurling’ slaat, maar het duidt zeer waarschijnlijk de rode kleur aan die de blanken kregen als ze teveel in de zon hadden gelopen.

Ik hoop er enigszins in te zijn geslaagd u een idee te geven van de beeldvorming rond de Afrikaan sinds de vroegste tijden. Het gaat om een beeldvorming die zich tot op heden op duidelijke wijze in taal manifesteert. Ik ben in dit artikel niet ingegaan op de lotgenoot bij uitstek van de ‘neger’, een lotgenoot die op de Antillen is verdwenen (behalve in plaatsnamen als Bushiribana, Guadarikiri, Pos di Indjan, Sabana di Indjan etc.) maar in landen van Zuid-Amerika nog duidelijk aanwezig is: de Indiaan.

Hoe men in bepaalde streken van Colombia over Indianen (en vrouwen!) denkt moge in het volgende gezegde naar voren komen: ‘Indio, mula y mujer, si no te la han hecho te la van a hacer’ (Indianen, muilezels en vrouwen, als ze je nog geen streek hebben geleverd dan flikken ze je de volgende keer wel een kunstje).

De mensheid heeft nog veel te leren.

Coloquio sobre Teorías y Literaturas en Latinoamérica y El Caribe

La Pontificia Universidad Javeriana

A través de la Facultad de Ciencias Sociales, el Departamento de Literatura y sus estudiantes convoca a A estudiantes e investigadores de literatura y áreas afines (historia, antropología, sociología, filosofía, política, etc.) a participar en el I Coloquio sobre teorías y literaturas en Latinoamérica y el Caribe que se llevará a cabo del 6 al 8 de abril del 2011 en la Facultad de Ciencias Sociales de la Pontificia Universidad Javeriana (Sede Bogotá)

Justificación
Durante los últimos cincuenta años se han sumado al panorama teórico y crítico perspectivas que realzan el papel de lo subalterno, los géneros, las migraciones, las manifestaciones no canonizadas de la letra. Tras los movimientos de revolución y otros cambios políticos, han entrado en el terreno de discusión teórico y crítico otras fronteras, desde lo liminal chicano o cubanoamericano, hasta el Caribe en su unidad fragmentada o la multiplicidad de existencias en lo andino. Todo esto se ha conjugado para repensar problemas de la crítica como los moldes historiográficos, la posicionalidad política del crítico, los puntos fuertes y los puntos flacos de los estudios literarios, desde la problemática del canon hasta la del objeto. La pregunta por el tipo de investigación que precisamos y podemos hacer desde esta geopolítica, y la pregunta por la función de la literatura, la crítica y la investigación en este lado del mundo siguen palpitantes. En ese contexto, los marcos teóricos interesan no por el atractivo de las teorías en sí, sino por las preguntas que obligan a plantear, y por las soluciones que los críticos e investigadores hallan, en ocasiones logrando desencajar los estudios literarios de su cubículo en los claustros, cuestionando y desbordando los supuestos de trabajo consagrados por la academia. En concordancia con esto, circulan, sin duda, nuevos modos de investigación, a la par que nuevos temas de trabajo o análisis.

Este Coloquio convoca a críticos e investigadores con reflexiones en torno a estas problemáticas a presentar resultados de investigación, propuestas de trabajo que pensando los estudios literarios cruzan disciplinas o saberes, o estudios que apunten a preguntas por la función social de las literaturas y la crítica, su aporte transformador al medio en que nacen o circulan.

Este Coloquio surge del deseo de contribuir a visibilizar algunas prácticas sociales de nuestro entorno que abren la posibilidad de desdibujar los bordes de la literatura como campo y disciplina y la vuelven permeable a intercambios con otras perspectivas y por tanto a otras propuestas teóricas y metodológicas. Así mismo busca servir de espacio de conversación sobre el modo como se encuentran o se desencuentran modelos de investigación y formulación crítica o teórica propuestos por estudiosos de lo literario en los tres ejes: Latinoamérica, Brasil y el Caribe (y sus diásporas) hoy en día.

Objetivos

-Propiciar escenarios de discusión en torno a las temáticas propuestas
-Contribuir al fortalecimiento de pensamiento crítico en los estudios literarios y sus áreas afines
-Generar un espacio de diálogo interdisciplinar y transnacional sobre la investigación en literaturas
-Contribuir a la red de intercambios de experiencias y proyectos culturales en Latinoamérica y el Caribe.

Posibilidades temáticas
Literaturas populares (folletines, literatura de cordel, narraciones y cuentos orales)
Medios y mediaciones (nuevas tecnologías, nuevos formatos de narración)
Comarca oral y cuerpo (dub poetry, teatro, melodrama, performance)
Epistemologías, teorías y proyecto político (transculturación, heterogeneidad, antropofagia, neobarroco, antillanidad…)
Relación Caribe-Latinoamérica-Brasil: puntos de diálogo e impasses
Desbordamientos: traducciones literarias, traducciones teóricas, proyectos editoriales locales
Disputas y linderos: objetos de estudio, marcos de investigación, procederes metodológicos, y apropiación de otras disciplinas
Política e intelectuales: las literaturas en medio de la guerra, experimentos populares, resignificaciones

Estos temas pueden inscribirse dentro de las siguientes líneas del Coloquio:
Temáticas Generales Y Comentadores Por Mesa
Literatura-Oralitura (Rafael Díaz, Departamento de Historia)
Pensamiento latinoamericano, brasileño y caribeño (Liliana Ramírez, Departamento de Literatura)
Literatura y ciencias humanas-sociales (historia, antropología, sociología, filosofía, etc) (Janneth Aldana, Departamento de Sociología)
Problemas teóricos y metodológicos de la investigación literaria (Diana Guzmán, Departamento de Literatura)
Escritores y obras literarias contemporáneas al margen (Cristo Figueroa, Departamento de Literatura)
Literatura y otras manifestaciones artísticas y sociales (Alexandra Martínez, Departamento de Sociología)

Metodología

Las personas interesadas en presentar una ponencia deberán enviar antes del 17 de enero de 2011, al correo coloquiosobreliteraturas@gmail.com, un abstract de no más de 300 palabras, una ficha de inscripción con los datos de contacto del autor, título académico, institución a la que está afiliado, título de la ponencia y palabras claves

Las ponencias serán elegidas a partir de la lectura y evaluación de los abstracts. Sin embargo, los ponentes seleccionados deberán enviar sus ponencias completas (entre 10 y 12 páginas a doble espacio, 12 Times New Roman, margen 2.5 cm) al comentador de cada mesa, con un mes de antelación. El día de la presentación el comentador hará precisiones públicas tras la 4
lectura crítica, para abrir la discusión con los asistentes y beneficiar, al mismo tiempo, el trabajo de investigación posterior.
Tras esta retroalimentación pública y detallada, el presentador podrá editar su ponencia y enviar el escrito para la publicación de las memorias del Coloquio.

Inscripción para todos los ponentes
Potentes nacionales 80.000 pesos
Ponentes extranjeros: 80 dólares
Asistentes ponentes: 30.000 pesos

Fechas
Recepción de los abstracts- hasta el 17 de enero de 2011
Envío de ponencias al comentador- hasta el 1 de marzo de 2011
Pago de inscripción- hasta el 28 de febrero de 2010
Envío de ponencias revisadas para publicación- 6 de junio 2011

.

Conferencistas invitados
Fabio Silva – Universidad del Magdalena/ Grupo de investigación en oralidad, narrativas audiovisuales y cultura popular en el Caribe colombiano (Oraloteca)
Beatriz Vanegas Athias – Organización festival de poetas de Cereté-UIS
Carlos Vásquez – Universidad de la Paz-Barrancabermeja; Beca Bicentenario de Creación artística, 2010 por “Memorias del agua. Danzas y cantos de la diversidad, la libertad y la convivencia” Colectivo La Tocca

Op de onderste foto, 1e rij, 2de van links Beatriz Vanegas Athias

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter