blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Colin Tata

Ziende, maar op de tast

Een verhaal dat 123 jaar wil overbruggen

door Michiel van Kempen

1.
Dit verhaal begint heel eenvoudig. Ik zit aan de ontbijttafel en kijk naar mijn zoontje. Hij eet zijn boterham niet op, hij houdt zijn hoofd stil en kijkt de tuin in, maar zijn ogen zien niets. Nu zou ik hem kunnen vragen wat er in hem omgaat en hij kan daarvan een heel beperkte weergave in woorden geven. Maar wat er precies in dat hoofd is omgegaan zal ik nooit weten. Hij droomt met open ogen en een droom kan nooit exact genoeg worden naverteld. Ik kan een hersenscan van hem laten maken, maar de print van zijn hersenstructuur zal me niet de informatie opleveren om hem te begrijpen. Hij draagt bovendien mijn genen niet. Hij is volledig soeverein – als ik er maar om denk dat hij op tijd eet.
‘Denk je aan je boterham? We moeten zo weg.’

read on…

De strijders tegen koloniale overheersers blijven wél op hun voetstuk staan

door Nina Jurna

In Latijns-Amerika en het Caribisch gebied staan standbeelden van mensen die in verzet kwamen tegen koloniale overheersers.

read on…

Groeien in Nickerie op het Kinderboekenfestival

door Els Moor

Van 3 tot en met 5 februari was het eerste Kinderboekenfestival van dit jaar in Nickerie.  Nickeriaanse kinderen zijn over het algemeen flink; ze durven te praten, hun meningen te uiten. In mijn stand ‘Lees je wijs!’ging het steeds over het thema ‘groeien’. We begonnen met een versje dat gezegd werd, samen in de kring, en met gebaren en bewegingen werd uitgebeeld:

read on…

Coronie in de literatuur

door Els Moor

Coronie: wie Dromers Doemdenkers en Doorzetters bekijkt en leest, komt veel onderwerpen tegen die het goed zouden doen in gedichten en verhalen. Toch is er maar weinig literatuur over dit district, evenals over de andere districten en het binnenland. Hieronder volgt een overzicht van proza en poëzie over Coronie. Het is niet veel, maar zeker interessant om te lezen naast Dromers Doemdenkers en Doorzetters. Suriname is niet alleen Paramaribo. Onze prachtige districten en het zo bijzondere binnenland krijgen beslist niet de aandacht die ze verdienen. In vele opzichten zijn de bewoners zwaar achtergesteld. Hoe verder weg, hoe erger het is!

‘De Fuik’
Het verhaal ‘De Fuik’ van Eddy Bruma (1925-2000) verscheen voor het eerst in 1952 als ‘De fuke’ in het Fries, in het Surinamenummer van De Tsjerne; vier jaar later in het Nederlands in de bloemlezing Meesters der negervertelkunst en in het Sranantongo als ‘Maswa’ in het tijdschrift Tongoni (1958). De Nederlandse versie is ook verschenen in Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989) en in Mama Sranan (1999), beide samengesteld door Michiel van Kempen.
Het verhaal gaat over de urbanisatie die in die tijd het traditionele leven in de districten bedreigt. De centrale figuur in het verhaal is oom Safrie. Stadsbewoners die geen respect hebben voor de voorouders, komen grond kopen, maar Safrie jaagt hen weg. De enorme droogte dreigt echter funest te worden voor het landbouwersbestaan. Zelfs Joewan die door oom Safrie is grootgebracht alsof hij zijn eigen zoon was, vertrekt richting stad. Dat doet oom Safrie veel verdriet.
Eddy Bruma maakte in 1960, ter gelegenheid van de 1-juli-viering van de beweging Wie Eegie Sanie een toneelbewerking van het verhaal over de Coroniaanse vrijheidsheld Tata Colin.

Tata Colin
In 1982 verscheen het boek over Tata Colin van Ruud Mungroo (1938-2003). In 1989 werd het herdrukt. De schrijver deed voor zijn novelle onderzoek naar de gebeurtenissen die zich in de dertiger jaren van de 19de eeuw afspeelden rond de legendarische, charismatische figuur van Tata Colin. Het verhaal speelt zich voor een groot deel af in 1835, op plantage Leasowes. De slaven daar krijgen moed naar aanleiding van de berichten die uit Paramaribo doorsijpelen over de brand van 1832, aangestoken door Codjo, Mentor en Present en ze gaan zich onder leiding van Tata Colin inzetten voor vrijheid. Dit leidt tot grote ongerustheid onder de slavenmeesters.

Uiteraard zijn er ook verraders onder de slaven. Tata Colin krijgt een forse aframmeling en verliest zijn spraakvermogen. Pas na drie jaar begint hij weer te praten. Dan spreekt hij zijn medeslaven moed in vanuit het negerziekenhuis en voorspelt hij de naderende opstand, gevolgd door vrijheid. Hij en enkele medeslaven worden echter verraden en naar de stad gebracht voor berechting. Tata Colin krijgt de doodstraf. In Coronie zal hij opgehangen worden als afschrikwekkend voorbeeld. Voor hij echter vervoerd zal worden, is hij ‘ontsnapt’ vanuit zijn cel met gesloten deur … naar het water van de zee. Slaven die terugvliegen naar Afrika, het is een bekend motto uit de orale negerliteratuur. De zwarte Nobelprijswinnares uit Amerika, Toni Morrison, gebruikt het in haar roman De hemelvaart van Solomon (1974) en ook Tessa Leuwsha pakt het motief even op in haar roman Solo een liefde.

Solo een liefde
De tweede roman van Tessa Leuwsha, Solo een liefde, verscheen in 2009. De hoofdfiguur in deze roman, de jonge vrouw Solana, is sterk geworteld in Coronie. Ze is geboren op plantage ‘Paradise’, die een grote rol in haar leven blijft spelen. Het is een roman over een liefdesrelatie die ook, ingebed in het verhaal, veel informatie geeft over Coronie en de geschiedenis van het district. In de terugblikken naar Solana’s overgrootvader Riedewald Cummings, die na het vertrek van de plantage-eigenaar naar Nederland de verantwoordelijkheid voor de plantage Paradise heeft, zit veel informatie over de zware tijd wanneer de verzilting van de grond begint, de kokospalmen ziek worden en de katoenverkoop daalt. Hij verlaat de plantage en laat de verantwoordelijkheid aan een ander. Dat zie we steeds. Ook Solana’s moeder vertrekt en laat de verantwoordelijkheid voor de plantage aan haar jonge dochter. Solana zelf komt later met haar geliefde in Frimangron terecht, buurt voor ‘vrije negers’ in Paramaribo, maar Coronie laat haar niet los. Het is een boeiend geschreven roman vol diepte en informatie.

Dichters
Enkele bekende Surinaamse dichters zijn afkomstig uit Coronie. Michaël Slory (1935) is er een, die ‘Koronie kawina’ schreef, opgedragen aan kawinazanger Bigi Jones, een lang kawina-achtig gedicht in het Sranan en Nederlands. Iedere tweede regel luidt: ‘Mi ben dape, bato, gongote!’, ‘Ik was er ook bij, waarachtig wel!’ Dat geeft het gedicht een prachtig ritme.
Sombra (1939) dichter en voordrachtskunstenaar in het Sranan en bekende persoonlijkheid binnen de Schrijversgroep 77, heeft gedichten geschreven over zijn geboortedistrict en een verhaal ‘Futumarki fu grebi’ dat hij vaak vertelt, staat in vertaling van Michiel van Kempen onder de titel ‘Voetsporen naar het graf’ in de bundel Hoor die tori! (1990). Het is een echte ‘ondrofinitori’, ‘ondrofini poti mi na skoro/ Sabi so poti mi sidon na bangi.’zijn de laatste woorden in het verhaal van de jager die door ondervinding wijs wordt.
Trudi Guda (1940) is niet afkomstig uit Coronie, maar in haar prachtige bundel poëzie Vogel op het licht, staat wel het korte gedicht:

Strand bij Coronie

Dragen vogels de wind
koelt de zee het strand

Vrijen vogels de wind
zoent de zee het zand, het zand, het zand

En dan Jozef Slagveer (1940-1982): hij was journalist en dichtte ook. Hij was afkomstig van Coronie en hield van zijn district. De laatste strofe van zijn gedicht ‘Totness’ luidt:

[…] hier wil ik sterven
met erebogen
van kokospalmen
dit is mijn land
mijn eigen land
niemand die me
dit ontnemen kan

Hij stierf op 8 december 1982, niet in zijn land met erebogen van kokospalmen, maar vermoord in Fort Zeelandia.
De kindergedichten, resultaten van de workshops van Celestine Raalte in de verschillende scholen van Coronie, staan in het ‘Intermezzo’ van Dromers Doemdenkers en Doorzetters. Lees ze! Ze zijn prachtig. Zulke initiatieven maken de slapende literatuur wakker!

[ook in de Ware Tijd Literair, 12 maart 2011]

Het verhaal van Eddy Bruma, ‘De fuik’, is te vinden op de site van de DBNL, klik hier

Dan zal er geen slavernij meer zijn!

door Michiel van Kempen

Ruud Mungroo en Benny Ooft hadden veel gemeen. Ongeveer even oud – Mungroo werd geboren in ’38, Ooft in ’41 – verkregen beiden een degelijk onderricht in de Nederlandse taal door de fraters en beiden zouden zich literair bijna uitsluitend in die taal ontplooien. Uit hun schooljaren groeiden zelfbewuste, nationalistisch denkende mannen die zich strijdbaar inzetten voor hun politieke idealen, maar die `relaxed’ met die idealen omsprongen.

read on…

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter