blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Chang Charles

Batik: Synoniem aan eigen identiteit en kunst

Javaanse cultuur (deel 2)


door Charles Chang
De serie ‘Javaanse Cultuur’ belicht in het tweede deel batik. Als kleding staat batik overal bekend. Maar het wordt niet alleen verwerkt tot sarong, slendang en blangkon (wikkelrok, sjaal en hoofddeksel), maar ook tot wandkleden, meubelstoffen, tafellakens, enzovoorts.
Het wordt gebruikt voor een huwelijk of mitoni (zwangerschapsceremonie) maar ook bij overlijden. Op een feest of ceremonie geven Javanen hiermee uitdrukking aan hun cultuur. Daarnaast is batik ook een bijzondere vorm van kunst.
Als je het hebt over Javaanse cultuur kan je niet voorbij gaan aan het land van oorsprong: Indonesië. Batik zou ongeveer vanaf 600 na Christus door hindoes naar Indonesië zijn gebracht. Batik komt ook voor in andere landen zoals Japan, China, India, Thailand, Singapore, Maleisië, Senegal en Nigeria, maar nergens heeft het zich zo ontwikkeld als in Indonesië. Sinds 2009 staat Indonesische batik vermeld op de Lijst van Meesterwerken van het Orale en Immateriële Erfgoed van de Mensheid. Om de mensen nog meer aan te moedigen, heeft de Indonesische overheid de bevolking opgedragen om op elke vrijdag batik aan te trekken. De kleding staat ook als symbool voor de eigen identiteit. 2 oktober staat vermeld als nationaal batikdag in Indonesië.
Elke regio in Indonesië heeft haar eigen unieke motieven die afgeleid zijn uit flora en fauna, folklore of menselijke thema’s. De inlandsen hebben traditionele motieven terwijl de kuststreken meer beïnvloed worden door naburige landen. In batik uit Java, met name die van Yogyakarta en Surakarta, is het Javaanse idee van het universum verwerkt. De traditionele kleuren zijn indigo, donkerbruin en wit, mede vanwege het feit dat een natuurlijke dye alleen mogelijk is in indigo en bruin wit is de kleur van de stof zelf. De kleuren symboliseren de Hindoegoden, respectievelijk Brahma, Vishnu en Shiva.
Traditionele batik ziet er meestal heel bedrukt uit. Men kan hier aan zien tot welke stand of familie de persoon behoort. Bepaalde motieven zijn zelfs alleen voor de sultan bestemd. Batik wordt ook gedecoreerd met blad- en stofgoud, maar om het betaalbaar te maken, gebruikt men goudverf. Creaties van nieuwe stijlen noemt men batik modern of batik Indonesia.
Dieptepunt
In de 12e eeuw deed zich een nieuwe ontwikkeling voor, namelijk de uitvinding van de canting (spreek uit als tjanting) in Java. Dit is een pen van hout en koper die gevuld wordt met vloeibare was om de lijnen over te tekenen en af te dekken. De industrialisatie van batik werd later mogelijk gemaakt door de uitvinding van de stempel- en weeftechnieken. Hiermee werd batik op grote schaal geproduceerd; de handmatige manier kon de vraag niet meer aan. De prijs was ook vele malen lager dan handgemaakte batik.
Eind twintigste eeuw raakte de productie van batik echter in een dieptepunt door de overstap naar westerse kleding. Cultuurbewuste personen zagen dit gelukkig in en modeontwerpers gingen aan de slag. Zij introduceerden nieuwe kleuren, motieven en stoffen, waardoor batik weer aansloeg.
Kunst
Iemand die kunst weet te maken van batik is Soekidjan Irodikromo. Als kind raakte hij geïnspireerd door de motieven op de sarong en slendang van oma. Zij kwam uit Surabaya en zijn opa uit Midden-Java. Hij droeg een udheng van batik, een hoofddoek die je zelf moest binden. Soeki’s grootouders wisten echter niet hoe ze batik moesten maken. “Het waren ongeschoolde mensen die nooit de stad in Java hadden gezien. Net als het overgrote deel van de contractarbeiders waren ze nog heel jong toen ze zonder bagage naar hier kwamen. Hun enige bezit hebben ze altijd bewaard in een houten kist, maar toch is later alles poreus geworden.”
Dankzij zijn tekentalent werd Soeki van zijn geboorteplaats Rust en Werk naar de stad gestuurd om zich verder te bekwamen. Op een zekere dag, ergens eind jaren zeventig, organiseerde de Indonesische ambassade een batiktentoonstelling. “Die man was een grote batikmeester”, zegt Soeki over de kunstenaar uit Yogyakarta. “Hij was ook een musicus en wayangspeler. Ik werd razend van wat ik allemaal zag en wilde het ook leren! Alle verhalen van oma herleefden en dat wilde ik illustreren op batik.”
Door bemiddeling van zijn kunstleraar, de minister van Onderwijs en de Indonesische ambassade vertrok Soeki voor een jaar naar Indonesië. Hij kwam terecht op de Akademi Seni Rupa Indonesia (ASRI), waar hij zich intensief bezig hield met batiktechnieken. Buiten de opleiding liep de leergierige Soeki ook de ateliers af om meer te leren. “Ik dacht dat batik alleen voor kleding was bestemd, maar je kunt er ook kunst mee maken.”
Schilderen
Er bestaan zo’n drieduizend batikpatronen. Batikken gebeurt met een witte doek van katoen, linnen of zijde. Voor een schilderij gebruikt Soeki extra dik katoen. Op het doek schetst hij eerst met potlood, daarna dekt hij de lijnen af met een canting. Voor het afdekken van grote delen brengt hij de was met een kwast aan. Hierna volgt een koud water dye en wordt het doek opgehangen om te drogen.
Dit proces van afdekken, onderdompelen en drogen herhaalt zich tot al de gewenste kleuren zijn aangebracht. Eerst brengt hij de lichte kleuren aan en vervolgens de donkere kleuren. Door het afdekken heeft batik geen zwarte, maar witte lijnen de kleur van het doek. Voor een apart effect worden de grote afgedekte delen opzettelijk gekreukt, waardoor barstjes ontstaan in de was die weer voor fijne scheurlijnen zorgen als patroon. Het langdurige proces eindigt met twee potten kokend water. In de eerste smelt alle was voor hergebruik, in de tweede zit zeep en soda om de stof schoon te wassen.
Mysterieuze schoonheid
Batik maken op de traditionele wijze is een zeer gewilde kunst. Er bestaan geen twee van hetzelfde. Sommige effecten ontstaan toevallig, maar de spontaniteit waarmee het werk zich onderscheidt van een olieverfschilderij maken batik uniek. De kleuren lopen zacht in elkaar over, de breuken, scheurlijnen en het schaduwwerk dragen bij aan de mysterieuze schoonheid van batik. Volgens Soeki wordt voor het kleuren speciale verf gebruikt. Daardoor blijft de stof soepel en veroorzaakt het geen irritatie bij het dragen van een sarong of hemd. Dit maakt echter dat een schilderij van batik niet eeuwen houdbaar is zoals een olieverfschilderij.
De kunstenaar adviseert om kleding te wassen met zachte zeep en batik niet bloot te stellen aan de zon. “Veel motieven op batik zijn voorgekauwd en afgeleid uit het wayangpoppenspel, maar bij batik als schilderij heb je de vrijheid om te werken naar eigen inzicht”, zegt Soeki. De andere reden dat hij zich heeft toegelegd op het maken van schilderijen in plaats van kleding, is het langdurige proces. “Je gaat daarmee niet kunnen concurreren met Indonesië. Behalve dat het machinaal wordt gemaakt, is hun arbeidskracht ook veel goedkoper. En daarom blijft handgemaakte batik een kunst. Nadat ik terug kwam van Indonesië, heb ik overal in het land workshops gegeven. Twintig jaar lang heb ik gewerkt met batik en heb ik mijn leven daarmee opgebouwd. Dit heb ik te danken aan mijn cultuur.”
[uit de Ware Tijd, 09/03/2013]

‘Wayang erkend door Unesco zegt al genoeg’

Javaanse cultuur (deel 1)

door Charles Chang

Paramaribo – Oorlog, conflicten, grappen en morele dialogen. Die komen allemaal voor in een wayang kulit, het Javaans schimmenspel. Vroeger werden deze voorstellingen frequent gehouden, maar tegenwoordig komt dit bijna niet meer voor.
In 2003 heeft de Unesco de wayang kulit opgenomen op de ‘Lijst van Meesterwerken van het Orale en Immateriële Erfgoed van de Mensheid’. Desondanks neemt de belangstelling hiervoor af in Suriname. Dit is ook te merken aan het aantal dhalangs, de wayangspeler, waarvan momenteel nog maar één in leven is.
Pracht en praal
Een zeldzame gelegenheid bood zich zaterdag. aan op de Indonesische ambassade om een wayang kulit te zien met al haar pracht en praal. Alles was uit Indonesië: de kelir of het scherm, de wayangpoppen en de gamelanset. De avond werd ingeleid met een welkomstdans en liefdesdans uit Solo, Midden-Java. “Deze avond is een promotie van de Indonesische cultuur, in het bijzonder voor de wayang kulit”, zegt ambassadeur Nur Rahardjo aan de krant. “Het is onze hoogste vorm van cultuur, het feit dat wayang door de Unesco is erkend, zegt al genoeg. Helaas is dit aan het verdwijnen, wat jammer is voor de Javaanse gemeenschap en Suriname. Ik weet zeker dat wayang in Zuid-Amerika en het Caribisch Gebied alleen hier voorkomt.”
Eigen kunst
Onder de genodigden bevond zich een aantal hoogwaardigheidsbekleders van Javaanse afkomst. “Ze zijn hier en daarom zijn we hier”, zegt minister Moestadja, verwijzend naar de voorouders. In zijn speech heeft hij het over de nodige arbeidskrachten voor de kolonie en niet de kunst en cultuur. “Maar dat was ook nodig voor de mensen om zich te handhaven. Natuurlijk heeft dit zich niet ontwikkeld zoals in het moederland, maar dat maakt het ook tot onze eigen kunst, een eigen Surinaams-Caribische variant.” Moestadja prees de ambassade voor het werk dat zij verzet om de cultuur te bevorderen. Na de recente reis van minister Lackin naar Indonesië komt er een samenwerking op het gebied van visserij en agrocultuur.
Tot leven
Op de tweede helft van de avond werd dhalang Sapto Sopawiro met een applaus verwelkomd. Uit traditie brandde hij menyan (wierook) op de ancak van gevlochten bamboe voor het gebed, daarna kon het spel beginnen. Trillend brengt hij de gunungan, een grote bladvormige waaier, in beweging, terwijl klokkengeluiden weergalmen in de aula van de ambassade. Geluiden uit koperen potten is een betere beschrijving, want daaruit bestaat hoofdzakelijk een Indonesische gamelanset. De gongs hangen ook aan een grote rek. Acties om een zoekgeraakte brief volgen, waarbij Sopawiro karatekreten laat horen en meppen uitdeelt op het witte doek. Tijdens de dialogen brengt hij de gestileerde figuren tot leven, trillend en bewegend met de armpjes, zoals een dhalang dat alleen kan. Tussendoor krijgt het publiek nog een serie flamboyante dansoptredens. Tegen middernacht volgt de zesde en laatste scène. Van de drukbezochte avond zijn dan alleen de diehards overgebleven.
[uit de Ware Tijd, 25/03/2013]

Paaldansen: Erotische originaliteit met functionele inslag

door Charles Chang

Paramaribo – Een nachtclub die uit wil pakken, plaatst een paal in de tent. Maar is paaldansen dan alleen voor een nachtclub bedoeld? Dat stigma lijkt voor Femme Vitaal niet te gelden. In deze sportclub voor en door vrouwen doen ze – behalve ordinair schuren en strippen – ook wat een nachtclubdanseres doet met een paal: draaien, klimmen, hangen.

read on…

Vertellers inspireren vrijgevigheid

door Charles Chang
 
Paramaribo – Het is lachen en nogmaals lachen op de schrijversavond van Schrijversgroep’77 in Tori Oso. Waar in de eerste helft nog sprake was van enige afwisseling, werd de tweede helft helemaal gevuld met fatu tori van Max Scholsberg. De stamgast en winnaar van de Tori Oso battle 2012 is ook de trekker van de avond. Op voorstel van Tori Oso werd Scholsberg in het programma van Schrijversgroep opgenomen, in de hoop meer publiek aan te trekken – wat ook gebeurt.
De avond is namelijk bedoeld als fundraising voor de publicatie van twee gedichtenbundels. Vorig jaar februari werd ‘Het Jaar van de Poëzie’ uitgeroepen door de Henri Frans de Ziel stichting en de Schrijversgroep 77. “Het thema was vrij en het aantal inzendingen boven verwachting,” zegt commissielid Arlette Codfried hierover. De twee bundels in de pijplijn krijgen de titels Uma en Fri en aan de hand hiervan zijn de gedichten geselecteerd. Ondertussen is het redigeerwerk (pro Deo) gedaan, alleen het drukwerk moet nog gedaan worden. “En daarvoor zoeken we nog fondsen”, aldus Codfried.
Tori
De avond begint met twee voordrachten van Josta Vasseur over vrijheid, gevolgd door een liefdesverhaal van Ismene Krisnadath waarin nimfen mannen verleiden op een Caribisch eiland. Het gedicht ‘Kumba Té’ van Rose-Marie Maître proeft ook naar vrijheid en stonfutu puwemaman Alphons Levens heeft een soortgelijke inhoud met ‘Emancipatie’ uit 1997.
Daarna komen twee professional storytellers aan bod, Hilli Arduin en Guillaume Pool, die het publiek vermaken met hun verhalen, respectievelijk ‘Oom Tampa die verzot was op maagden’ en ‘De koning die van verhalen hield, maar altijd in slaap viel’. Pool wil de moraal van zijn verhaal pas kwijt in de pauze. “Gecompliceerd,” zegt hij eerst geheimzinnig en daarna “De moraal is: heb respect voor het verhaal!”
Geldbriefje
Na de pauze start Scholsberg met fosten tori over zijn oude woonbuurt Frimangron, een ware verhalenbron, waaruit hij vaker put op de avond. Familie Cederboom, Karel tip tip, oma Misman, maar ook de (verkeerde) radio-uitspraken zijn deze keer de lachonderwerpen. Het publiek dat hem beter kent, roept tussendoor ‘Pokai!’, ‘Kra trafa!’ en ‘Ijskast!’ Maar ‘Schollie’ reageert alleen op ‘Ijskast’ die de familie Cederboom gebruikte als klerenkast (…).
De toriman kent de etnische talen en toont een fotografisch geheugen door een ingewikkelde liefdesbrief van lang geleden uit het hoofd voor te dragen. Vlot als een trein brengt hij de ene fatu na de andere. “Hij kan zo de hele avond doorgaan!”, reageert een bezoeker enthousiast. Het effect was er wel naar, na afloop deden velen een geldbriefje in de donatiedoos.
[uit de Ware Tijd, 01/02/2013]

De avond bracht srd 600,- op.

Jaran kepang, milder uit de hoek

door Charles Chang

Iedereen heeft het weleens van dichtbij of op afstand meegemaakt. In een jaran kepang maken de geesten plezier door bezit te nemen van de dansers. Dit spectaculaire volksvermaak wordt beter beheerst en kan tegenwoordig vrij worden bezocht door eenieder. Soemiran Dipowitana, gambo van de Young Riders, vertelt meer over het mystieke Javaans erfgoed.
Werken met geesten is niet voor eenieder weggelegd. De ervaren Soemiran blikt tevreden terug naar een goed verlopen carrière als gambo, de jaran kepangleider. Als hij elf jaar is, wordt zijn interesse gewekt voor de mystieke Javaanse paardendans en gaat bij ouderen in de leer. Die zien in de kleine jongen een waardige opvolger en drager van de eigen cultuur.
Het ‘wapen’ wordt op hem overgedragen en drie jaar lang loopt hij mee om het Woord te leren. Waarschuwingen van anderen om de ‘verafgoding’ te laten en terug te keren naar het geloof slaat hij in de wind. Integendeel, hij toont nog meer toewijding voor de geestendans. Zijn ouders ondersteunen hem wel vanaf het begin, en ook zijn latere vrouw en schoonouders staan hem bij.
Soemiran begint als danser, wordt later gambo en richt uiteindelijk zelfs zijn eigen vereniging op. “Mijn goeroe’s hadden veel geheimen, maar die kennis hebben ze wel aan mij doorgegeven.” Het is echter zijn stiefvader, Sahari Rebo, die hem leert dansen en de khendang (percussie) leert bespelen. “Driekwart van mijn kennis over jaran kepang heb ik aan hem te danken. Sahari bracht mij overal naar toe en leerde mij ook hoe ik een vereniging moest draaien.”
Wayang-ridders
Jaran is de geest van het paard en kepang het paard van gevlochten bamboe waarmee de dansers optreden. Die laatste wordt niet zomaar gemaakt: ze worden een jaar van tevoren besteld. De maker zal een bepaalde dag uitkiezen om de bamboe te kappen en een andere dag om deze te vlechten. Ook het beschilderen gebeurt niet zonder de nodige eerbied en betekenis. Soemiran bidt vóór hij daarmee begint, want de kepang moet gezien worden als het huis van de geest. Als de jongens dansen, weet de geest waar deze naar toe moet. Een danser moet dan ook steeds hetzelfde paard gebruiken, zoals de geest gewend is.
Om zich aantrekkelijk te maken voor de jaran worden de dansers opgemaakt met gele atalpoeder en lippenstift. Tekeningen op het gezicht zijn geleend van wayangfiguren. Op het hoofd dragen ze een kulo (kroon), aan de oren een sungpen en om de armen ook een schild. Daarmee zien de dansers eruit als echte ridders een het paard.
Draak
Zodra ze in trance raken, eten ze gras en drinken water, maar ook parfum, want geesten willen graag water met een lekkere geur. Van het gebruik van geurpoeder is Soemiran afgestapt, “want dat besmeurt de gezichten van de jongens.” De leider stelt zich nu op de achtergrond en laat het werk van degambo over aan jongeren. In een hoekje hebben ze de satjen (voorouderverering), bloemwater, een fles alcohol en pompea of andere parfum. Het gebed en de rituelen die ze uitvoeren voor de ogen van het publiek zijn nodig, maar de grote geestelijke voorbereiding heeft Soemiran in feite reeds thuis gedaan.
Een jaran kepang bestaat niet alleen uit muzikanten, dansers, de gambo en zijn assistenten. In het begin lopen ook twee gemaskerde figuren rond: de mannelijke en vrouwelijke oppas van de paardengeesten. Ze worden bijgestaan door een draak die af en toe klapt met zijn bek. Dit klapgeluid imiteert de donder waar paarden bang voor zijn. Als alles onder controle is, verdwijnen ze van het toneel. Worden de paarden echter ongehoorzaam, dan komen ze terug of pakt de gambo de drakenkop.
Afspraken
Om deze Javaanse traditie mee te maken, moest het publiek zich vroeger aan een aantal regels houden. Zo was rode kleding verboden en moesten kinderen uit de buurt blijven. Dit zorgde voor angst en vermijding, maar tegenwoordig is alles toegestaan. Soemiran: “We hebben het gezamenlijk besproken en we hebben de geesten in een groot gebed duidelijk gemaakt: ‘Als jij je niet beheerst, gaan de jongens niet meer kunnen optreden en kan jij ook geen plezier meer maken!'”
Die aanpak heeft succes gehad. “Nu kunnen we het op een klein veld houden en de geesten gaan niet buiten de grenslijnen”, stelt Soemarin gerust. Toch kunnen ze maar tot op een bepaalde hoogte beheerst worden: “Het kan voorkomen dat je een stoot krijgt, maar dat gebeurt niet opzettelijk.” Door deze ‘overeenkomst’ is jaran kepang een veilig volksvermaak geworden.
Niet-Javanen
Het mystieke zal er altijd zijn, terwijl de dierverschijningen het tafereel hilarisch maken. ‘Honden’ pissen tegen palen, ‘apen’ drinken bier. Met één klap met de handen roept Soemiran ze op. “Dit is een apart onderdeel. Het zijn geen paardengeesten, maar andere winti’s die komen. De ‘tijger’ die een kip verscheurt, vinden mensen gruwelijk of spannend, maar zelf ik vind het niet diervriendelijk. Als leider moet ik dan ook rekening houden met anderen die zo denken.”
Suriname is het enige land op het westelijk halfrond waar jaran kepang bestaat. Op dit moment zijn er vijf groepen die dit stukje van de Javaanse cultuur in leven houden. Young Riders bestaat niet alleen uit Javaanse dansers, maar ook jongens uit andere bevolkingsgroepen. Soemiran noemt Marrons, boeroes en Hindostanen die komen oefenen. “Jaran kepang is een geestelijke dans en niet alle Javaanse jongeren mogen dit van hun geloof.”
Vrouwen
Ook mensen van andere bevolkingsgroepen mogen dus meedoen, maar de meeste van hen blijven niet lang. Soemiran legt uit waarom: “We hebben gedragsregels en vaak ontbreken ze de discipline hiervoor. Sommigen komen om populair te doen, maar als danser hoor je je te gedragen in het publiek na je optreden. Anders bezorg je de vereniging een slechte naam.”
Ondanks dat de vereniging openstaat voor andere etnische achtergronden, heeft zij geen vrouwelijke dansers. “Het mag, maar al ben je in trance, het is niet netjes om als vrouw tussen de mannen te rollen!” Alleen als de groep alleen uit vrouwen zou bestaan, staat Soemiran er open voor. Hij vervolgt lachend: “Het zou wel meer publiek aantrekken!”
Opvolger
De jaran kepang-meester weet de khendang te bespelen, maar geen gamelan, en dat is wel eens lastig. De vergrijzing onder gamelanspelers zorgt ervoor dat de groep soms zonder spelers zit. Bij optredens in de districten voelen sommige muzikanten zich bijvoorbeeld te oud om zo ver te reizen. Soemiran stond zelfs eens op het punt om alles op te geven.
Toen hij op een dag thuiskwam, hoorde hij zijn zoontje echter drummen. Shivam Poelong was toen zes. “Nooit mi leri en, maar a naki betre moro mi!”, klinkt Soemiran verwonderd. De jongen is nu dertien en speelt onderhand ook op gamelan. Zelfverzekerd leidt hij het orkest van Young Riders. “Ik luister naar de tonen en een oude Javaanse man vertelt mij hoe ik moet spelen. Zijn naam weet ik niet meer, maar je kan hem niet zien”, aldus het wonderkind.
Door deze gift van zijn voorouders heeft Soemiran niet alleen een goede muzikant, maar ook een geschikte opvolger. Voor elke opvoering roept hij de geesten en na afloop stuurt hij ze terug naar het bos waar ze vandaan kwamen. De paarden van Young Riders zullen dus nog lang draven door het land.
Trance
Aan het einde van elke opvoering komen de dansers schokkend tot de werkelijkheid. Een danser die vanaf zijn dertiende meedoet, is Erick Ronowidjojo(39). Hij vertelt zijn ervaring. “Ik ben het gewend, ik voel me alleen een beetje moe erna. Op mijn twintigste ben ik begonnen met trance. Wanneer het zover is, neem ‘het’ over van ons. Ik weet dan niets – ook niet wat ik eet. Alleen de rauwe geur die ik overhoud van het eten van een levende kip, zegt mij dat ik een tijger was geweest. Voor de rest moet ik het hebben van een filmopname om te zien wat ik allemaal heb uitgehaald!”
[uit de Ware Tijd, 22/12/2012]

Einde van een traditie

door Charles Chang

Koewarasan – Vóór hij begint te dansen, bidt hij tot moeder Aarde voor een goede afloop. De wit geschminkte artiest is een man, gekleed in een vrouwenkostuum. Zijn handen zijn verborgen in handschoenen. Veel figuren als Soemeer Devanand (43) zijn er niet meer. “Het is mijn cultuur, ik houd ervan,” zegt Soemeer die al dertig jaar danst als vrouw voor het publiek.
 
Carrière
Dit fenomeen in de Hindoestaanse cultuur is een uitstervend beroep. Hij telt zes overgebleven londwa ke naatj-dansers die worden gevraagd voor verschillende gelegenheden – met name huwelijksfeesten.
Tijdens het omkleden van de bruidegom, houdt de londwa ke naatj-danser de gasten bezig. “Of de londwa ke naatj-dansers meer in de districten voorkomen? Geen één! Wij worden juist ingehuurd door de districten!” Op zijn dertiende begon hij instrumenten te sjouwen voor opa die ook een danser was. “Zo leerde ik de kneepjes van het vak beetje bij beetje. In India werd dit werk vroeger gedaan door vrouwen, maar dit leidde vaak tot huisvredebreuk en het was ook niet netjes voor een vrouw om in gezelschap te zijn van drie mannen, de muzikanten. Wanneer de mannen dronken waren, vielen ze de danseres lastig. Zo werd de vrouw later vervangen door een man.”
Communiceren
De instrumenten bij deze culturele dans zijn de dolak (slagwerk), het harmonium en een ijzeren staaf, maar voor Soemeer is vooral het ritme belangrijk. Tikkend tegen zijn buik zoekt hij de maat en wanneer hij die eenmaal heeft, komt de danser wervelend los. Maar niet zomaar, elke beweging in de londwa ke naatj heeft een betekenis waarmee Soemeer communiceert met de muzikanten. Heftig ronddraaien betekent ‘geef me tempo’, handen achter de rug betekent ‘het tempo is goed’ en bewegingen omlaag met de handen en rok willen zeggen ‘verlaag het tempo, ik ben moe’! “Het is niet makkelijk, zegt Soemeer. “Bij een band kan je nog wenken, maar op cd-muziek kan dat niet, het lied gaat door! Daarom zie je me soms stoppen, omdat ik moe ben of de maat kwijt ben.”
Schaamte
Voor hem maakt het niet uit wat voor feest het is, zolang hij het respect en de energie terugkrijgt van het publiek. Hoewel hij er goed aan verdient, mist Soemeer de waardering voor de Surinaamse cultuur en artiesten. “Wanneer ze uit Nederland komen, is de zaal vol en andere bevolkingsgroepen waarderen het eerder dan mijn eigen mensen. De mannen van nu schamen zich om dit werk te doen en hebben meer belangstelling voor muziek. Ik hoop niet dat dit stukje cultuur verloren gaat. Aan mijn familie heb ik duidelijk gemaakt: cremeer me met deze kleren of laat iemand ze overnemen.”
[uit de Ware Tijd, 08/12/2012]
[Noot van de redactie van CU: Er is een officiële spelling van het Sarnami. Waarom houdt de auteur zich niet daaraan? Of komttut omdattie veel van de sjinese kultuur weet maar nix van de indiejaase?]

De reizen van Chang

door Jerry Dewnarain

Marco Polo in mozaïek
In de dertiende eeuw vertrok Marco Polo als jongen van zeventien uit zijn geboortestad Venetië om de heerser van het grote Mongoolse rijk, Kublai Khan, in het Verre Oosten een brief van de paus te brengen. Hij reisde over land, met karavanen over de zijderoute, de lange gevaarlijke route over bergen en door woestijnen naar Cathay, het land dat nu China heet [zoals recent onderzoek aantoont is dit een mythe, klik hier – red. CU]. Daar reisde hij in dienst van Kublai Khan door het hele rijk en zag veel dingen waarover hij zich verbaasde en die grote indruk op hem maakten. Na 25 jaar in het Verre Oosten keerde hij terug in Venetië. Marco Polo vertelde wat hij allemaal had beleefd en gezien tijdens zijn verre reizen en Rustichello schreef alles op. Het werd een boek, Il Milione, een boeiend boek, dat veel werd overgeschreven (de boekdrukkunst bestond nog niet), in verschillende talen, omdat veel mensen het zo mooi en spannend vonden. De Europeanen hadden nog nooit eerder over het Verre Oosten te horen gekregen van iemand die het echt zelf had gezien. Ze konden nauwelijks geloven wat ze lazen over de vreemde gewoontes en de hoogstaande beschaving en rijkdommen van die verre landen. De door Marco Polo opgedane geografische kennis werd gebruikt door gerenommeerde cartografen en stimuleerde, aan de vooravond van het tijdperk van de grote ontdekkingen, ontdekkingsreizigers als Christoffel Columbus.
Zo een beeld geeft Charles Chang ook van onder andere Suriname als ik zijn Reisbelevenissen uit dWT Swit’ Kontren lees. We hebben het boek al eerder besproken (in ‘dWTL’ van 29-10-’11, nr. 1170), maar het werd onlangs in Nederland gepresenteerd en daardoor kwam het weer onder de aandacht.
Deze doorgewinterde reiziger geeft in zijn bundel reisverhalen een interessant beeld van zijn persoonlijke belevenissen. De artikelen zijn boeiend geschreven met veel kennis, ook van historische situaties, bijvoorbeeld over de ‘bagno’s’ in Frans-Guyana of over het Caraïbische deel van Brazilië, Belem. Maar we maken ook een reis mee naar New York, Alalapadu, Coronie, Donderskamp met de postboot van de SMS, een pur’ blaka te Langa Hoekoe of we beleven een Xingu’s Kuarupceremonie in Brazilië door de ogen van Chang. Deze geboren reiziger heeft weliswaar ons geen boodschap van de paus gebracht zoals Marco Polo, maar Chang laat door zijn reizen ons zien dat wij niet uniek zijn als land. Wij zijn slechts een piepklein deel van de global world. Want ook vlak bij Suriname in Frans-Guyana, Brazilië of op St. Vincent & The Grenadines is het leuk toeven! Helaas krioelt deze uitgave van de taalfouten. Charles Chang kon de redactie van dWTL hebben geraadpleegd voor een vlekkeloos taalgebruik.
Charles Chang: Reisbelevenissen uit dWT Swit’ Kontren. Paramaribo: Eigen beheer, 2011. Geen ISBN

Nieuws van Schrijversgroep ’77

Op 26 september, de laatste woensdag van de maand, organiseert Schrijversgroep ’77 een Vakantoe tori neti. Het wordt een afwisselend programma: Charles Chang op bezoek in Nederland, S77 delegatie in Guyana en toriman Frits Wols met humoristische en spannende verhalen in het Sranan.

Charles Chang was in Nederland te gast bij Radio Wereldomroep, Radio Mart en had een presentatie in de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Hij was er om zijn bundel reisverhalen te promoten en vertelde hoe hij zich ontwikkelde van goudsmid tot verhalenverteller.

Van 23-25 augustus nam een delegatie van S’77 (Sylvana Dankerlui, Sombra en Nowilia Tawjoeram) deel aan het Interguyana Cultural Festival in ons buurland. Sylvana bemande de boekenstand, terwijl Sombra het land in trok met de verhalenkaravaan. Nowilia deed mee aan de storytelling sessie in The National Library in Georgetown en veroverde daarmee een fotoplaats op de voorpagina van de weekendkrant Sunday Stabroek. Ismene Krishnadath, die als toerist het festival bezocht, nam op verzoek van de organisator onverwacht deel aan het schrijverssymposium.

Frits Wols, rasverhalenverteller, met een uitmuntende stijl in het Sranan, zal het publiek op zijn typisch meeslepende wijze vergasten op zijn belevenissen. Van Wols verschijnt het komend schooljaar De bom van Saramacca in een nieuwe druk. Groepsleider Frits, op vakantie in Saramacca, ontmoet daar niet alleen een criminele buitenlandse bende maar ook zijn vroegere jeugdliefde.

Personen die nog een (verhalen- of gedichten) bijdrage willen leveren aan de avond kunnen contact maken met Ismene Krishnadath (ismene.krishnadath@gmail.com) of Sylvana Dankerlui (msdankerlui@gmail.com).

Ondernemer Charles Chang wordt verhalenverteller

Meestal staan zijn verhalen in het Surinaamse ochtendblad de Ware Tijd. Verhalen met een culturele of sociaal-maatschappelijke invalshoek. Vorig jaar kwam ook een bundel met zijn werk uit. Het schrijven pást bij Charles Chang. Al verwachtte iedereen die hem kende dat hij ondernemer zou worden.

‘Als kind en jong persoon is het altijd moeilijk om keuzes te maken – wat je later wilt worden,’ vertelt Chang. ‘Maar in mijn geval is mij op m’n twintigste duidelijk gemaakt dat ik als oudste kind in het gezin de eenmanszaak moest overnemen. Ik kom echt uit een ondernemersfamilie waarin er geen ruimte was voor cultuur en kunst.’

Hij leek dus geen keus te hebben. De toekomst van de nog jonge Chang lag in de overname van de zaak met onderdelen voor brommers en fietsen. ‘Dat was in de winkel staan, ja. Ik heb dat enkele jaartjes kunnen doen. Dat was in de oorlogsjaren van Suriname – in de tachtiger jaren. Toen werd het moeilijker. Niets kwam meer binnen, de winkel raakte leeg en in ’87 sloot ik de deuren. Ging ik naar Nederland.’ Tijd voor, zoals Chang het uitdrukt, ‘een andere fase in het leven’. ‘Ik heb een jaar lang niets gedaan. Rondgezworven. Toen was het nog niet mogelijk om ‘vrij’ te ondernemen, je moest in het bezit zijn van een ondernemersdiploma. Het kwam ook niet bij me op een opleiding te beginnen.’

Goudsmid
Het was Changs vader die hem op het idee bracht om goudsmid te worden. ‘Ik dacht: dat ís het. Want ik had twee rechterhanden. Ik schreef me in op de vakopleiding in Amsterdam. Eigenlijk een opleiding om werklozen te helpen. Ik zat daar met huisvrouwen, een paar jongeren… Ik had geluk. Ik werd aangenomen op de Spiegelgracht. Bij juwelier Pijper. Daar ben ik een jaar gebleven. Later deed ik de overstap naar Pas Diamonds – bij de Amsterdamse Diamantbeurs. Een heel nieuwe wereld! En ik besefte ook dat een grote kans was. Meneer Pijper maakte me ook duidelijk: ik geef je de kans. Want jij bent als allochtoon hier. En dan krijg je niet gemakkelijk de kans om met waardevol materiaal te werken.’
Toch was Chang ervan overtuigd dat het om een tijdelijke betrekking ging. Hij had zich voorgenomen om het een jaar te doen en dan weer terug te gaan naar Suriname. ‘Ik was naar Nederland gekomen, maar niet met het idee om hier te blijven. Het was een overbruggingsperiode omdat je daar die militaire toestanden had.’

Creatief
Zo gezegd, zo gedaan. Zijn vader had al een pand gekocht in Paramaribo, Chang hoefde de zaak alleen nog maar in te richten. ‘Ik introduceerde nieuwe dingen. Vóór mij kon niemand wit goud repareren. Ik kon die service verlenen. Ik maakte nieuwe modellen… Het ondernemerschap kwam weer terug, ja. Daarmee ook het kunstzinnige, het creatieve.’
Maar toch… ‘In 2000 kocht ik een computer van mijn neef; begon ik stukken te schrijven van wat ik allemaal deed in het weekeinde. Die stuurde ik naar familieleden in het buitenland,’ aldus Chang. ‘Ik was altijd al een natuurmens. Ik ging vaak naar het binnenland. Ik was al bekend bij de indianen in het zuiden van Suriname.’
‘In 2003 ging een neef van mijn vader naar China. Ik zei: ik ga met je mee. Ik wil het dorp zien van mijn opa, waar ik vandaan ben gekomen. Ik maakte daar een mooi reisverhaal van. Dat werd gepubliceerd toen 155 jaar Chinese immigratie werd gevierd. Mijn debuut in de media. Toen had ik de smaak te pakken. Parttime. Eén artikel per maand. Toen maakte ik een heel groot artikel voor De Ware Tijd over een natuurreservaat.’

Wachten op klanten
‘De winkels? Daar had ik al minder trek in. Zitten. Wachten op klanten, de hele dag… Ik wilde naar buiten! Het werd steeds meer en meer. Totdat ik in 2006 zei tegen mijn vrouw: hier heb je de sleutel. Kun je de zaak verhuren. Dat was de tendens in Suriname: verhuur het aan een Chinees, dan heb je inkomen. Maar mijn vrouw wilde doorgaan met de winkel. Ik zei: je mag door, ík ga wat anders doen. Zo ben ik nu full time schrijver, de afgelopen zes jaar.’
Onzeker? Ach. Chang ziet dat er belangstelling is voor zijn verhalen. Hij wordt ook gevraagd om verhalen te schrijven. ‘Meer en meer. Ik werk nu zeven dagen per week en om half twaalf ‘s avonds doe ik pas mijn computer uit.’

[RNW, 3 september 2012]

Ju Ku Jume Maro: Drie decennia’s de inheemse cultuur overbrengen

door Charles Chang

Paramaribo – Een winkel aan inheemse craft had hij in zijn tas. Aan eenieder die hij naar voren riep en het verdiende, gaf Gerard Roberts uit dankbaarheid één van de producten uit die tas. Tijdens zijn speech over het samenbrengen van inheemse volkeren uit het noorden en die van het zuiden, werden de emoties hem soms teveel.

De Canadees en andere spirituele inheemsen uit Amerika en Trinidad waren de eregasten van Thelma Christiaan(71) in verband met Inheemsendag, maar meer nog voor het dertigjarige bestaan van de sociaal culturele vereniging Ju Ku Jume Maro van tante Thelma, zoals de inheemse vrouw in de samenleving bekendstaat.

Bron van kennis
Op 9 oktober 1982 werd de vereniging opgericht door Dorus Banga, tante Thelma en haar echtgenoot Gustaaf Christiaan om het leren van inheemse liederen en samburamuziek aan anderen te stimuleren. Ju Ku Jume Maro betekent ‘we gaan met de mieren mee’. “De vereniging heeft ups and downs gekend, maar uit het laatste is juist meer kracht geput om door te gaan,” zegt Anouschka. Zij en zus Audrey zullen het moeten doen, gezien de leeftijd van hun moeder. Maar nog steeds ontvangt tante Thelma studenten en zij die meer willen weten over de inheemse cultuur. “Ze is een lopende bron van kennis,” zegt Hillary de Bruin van Cultuurstudies. “Er zijn ook wel andere verenigingen, maar zij weet alles over zang, dans, kruiden, sieraden, kleding en het spirituele. Daarom werd zij altijd gevraagd door Directoraat Cultuur om te participeren in binnen- en buitenland, vanwege haar grote kennis.”

Grote bewondering
Van wie tante Thelma al de kennis heeft, wordt pas duidelijk wanneer de weduwe het zelf vertelt. “Niet van mijn moeder, want die was heel vroeg overleden. If yu pina, dan kijk je hoe anderen het doen. Zo heb ik alles geleerd.” De cultuurkenner geeft aan dat ze wel een huis heeft, maar nog steeds arm is. Ze vraagt zich af hoe iemand die zoveel betekent voor het land een leven lang in deze situatie verkeert. “Ik heb geen man meer, alles moet ik zelf doen, en mijn dochters wonen nog bij mij.” Bekende personen die grote bewonderingen hadden voor tante Thelma waren de cultuurguru’s Wilgo Baarn, James Ramlall en Henk Tjon. De laatste verwerkte de cultuur en liederen van Thelma in zijn theaterstukken. “Voordat Directoraat Cultuur werd opgericht, werkten we al samen met tante Thelma, bevestigt Wilgo Baarn. De artistiek leider van Volkshogeschool NAKS geeft collega en ex-directeur Cultuur, James Ramlall, alle credit voor het huis van Thelma. “Hij heeft hemel en aarde bewogen en zelfs zijn salaris ingezet om te zorgen dat deze vrouw een huis kreeg! Maar tante Telma is het waard, zij is iemand die puur is gebleven.” De feestelijke avond werd na de speeches en gesponsorde foerage voortgezet met gezamenlijke optredens. De buitenlandse gasten, die op Inheemsendag te bewonderen waren in de Palmentuin, vertrokken pas de volgende ochtend.

[uit de Ware Tijd, 13/08/2012]

Charles Chang in South Dakota

Charles Chang maakte onlangs een trip naar South Dakota om het verhaal van de inheemse bevolking aldaar te horen en te ervaren. Aanleiding was de door de Amerikaanse ambassade in Suriname vertoonde film: Burried my Heart at Wounded Knee. Zoals zovelen groeide Chang op met westerns waarin the only good indian is a dead indian. Dit gold zeker voor de Sioux uit Zuid Dakota. In South Dakota kon hij meemaken hoe de hedendaagse Sioux hun geschiedenis vertellen, hun tradities in stand houden en opkomen voor hun rechten. Op 3 augustus zal, in de aanloop naar de Dag der Inheemsen, 9 augustus, een twee-pagina-reportage verschijnen van zijn bezoek in De Ware Tijd.

Ook interessant is hierbij, om op te merken dat de Inheemse cultuur en tradities centraal zullen staan op het Interguyana festival dat van 23 – 26 augustus in Guyana wordt gehouden.

Geen vaste volgorde bij winti

door Charles Chang

Domburg – Als we Reinier Tholen mogen geloven, is er geen vaste volgorde bij een wintiprey. Op het adres van de organisatie Fiti Fu Wini, gaf de duman een inleiding over ‘de volgorde van winti en de beleving’. “Ala kondre abi eng egi fasi, a onderwerp disi bigi!” , zei Tholen gelijk bij het begin. Hiermee gaf hij aan waarom er geen vaste volgorde bestaat en dat het een ruim onderwerp is om over te praten. Hij gaf als voorbeeld dat winti in Para niet veel verschilt van die in het binnenland, maar dat die toch anders wordt beleden.

Verandering

Hedendaagse winti bij de creolen heeft in vergelijking met vroeger veranderingen ondergaan door allerlei invloeden en ontwikkelingen en is daarom veelzijdiger dan die van de Marrons in het binnenland. Zijns inziens begint winti met de grond aanprijzen, aisa dus, gevolgd door de leba die de weg schoonmaakt en dan de fodu. Van de fodu die de hoofdrol wordt toebedeeld, ‘omdat na wan tranga winti’, gaat Tholen over naar het water voor de watra-ingi om ‘af te koelen’. “En dan kom je terug op vaste grond om over te gaan op de busi-ingi, Maar!” zei hij over de volgorde, “het verschilt met waar je bent, want trawan e bigin gelijk nanga pa winti (fodu) of a lu wan!” Tholen ging verder nog kort in op andere winti’s zoals kromanti, yaba, adatu, busisma en dat sommige winti’s, zoals de aisa en fodu, vroeger mensen waren.

Belijden en beleven

Tijdens zijn inleiding wees hij ook op het belang van hoe het individu het wintigeloof belijdt en beleeft. “Belijden is doen en kijken of het voor je werkt. De wasi die je neemt is een vorm van beleving, maar beleving is ook hoe je het meemaakt (op een prey), wat je ziet en wat er door je heengaat. Bij belijden beleef je het geloof spiritueel en innerlijk. Maar neem niet alleen aan wat ik zeg, hou je oren en ogen open, want wat voor mij kan werken, hoeft voor jou niet te werken.” Hij stelde de vraag hoe je de aisa belijdt: gericht op sisi, het dienstmeisje thuis of op die van bakagron, de veldwerker? “We moeten meer onderzoek doen bij ons zelf en zij die veel kennis hebben, moeten samen komen en de kennis overdragen aan jongeren. Ze moeten het ook zien om te geloven en overtuigen, het is niet makkelijk, maar we moeten ergens beginnen. De weg is lang en heeft vele zijwegen!”

Drum

Die noodzaak om meer kennis (overdracht) bleek uit de vragen van het publiek. Enkelen hadden ook moeite met de veranderingen, zoals bij de muziek waar ook gebruikt wordt gemaakt van andere instrumenten dan alleen traditionele drums. “Ik ben het ermee eens, sommige winti’s gebruiken alleen dron, maar de aisa kan ook de fini poku hebben”, zegt Tholen. Een dame vertelde dWT, dat het gebruik van de koprotu en trompet al vanaf de slaventijd zijn invloed had op winti. “Onze voorouders zagen het al op de plantages, terwijl bij de Marrons dat niet het geval was.” Haar vriendin vroeg zich af waarom een prey eerst moet beginnen met aisa en niet met leba. “Voor je begint, moet je toch eerst de weg schoonmaken en niet de grond?” Tot slot concludeerde de organisatie Fiti Fu Wini aan de hand van de inleiding en reacties afgelopen zondag dat het belangrijk is om te weten wie je bent en dat er in de toekomst gewerkt moet worden aan een handvest over het wintigeloof.

[uit de Ware Tijd, 28/02/2012]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter