blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Castellanos Juan de

Koloniale mythen en Benedenwindse feiten

De geschiedschrijving van de zogenaamd Spaanse periode van de Benedenwindse eilanden Curaçao, Aruba en Bonaire (ca. 1499-1634/6) wordt nog steeds gedomineerd door koloniale mythes over inheemse bewoners en Spaanse encomenderos. Inheemse bewoners worden beschreven vanuit een eurocentrisch perspectief ofwel als Giganten (Vespucci) ofwel als volgzame onderworpenen van Europese kolonisatie. read on…

Balans: Arubaans letterkundig leven (30)

door Wim Rutgers

04.8 Passanten en migranten

Vanaf het moment dat Europeanen de eilanden van het Caribisch gebied ontdekten en er zich vestigden, waren er schrijvers die de wederwaardigheden optekenden in dagboeken en reisverslagen. Columbus was met zijn Diario de eerste en na hem volgden er velen, zoals Bartolomé de las Casas en Juan de Castellanos die aan de eilanden een lang gedicht van achttien strofen wijdde. read on…

Hubert Booi en de literatura indianista

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor literatuur die langer geleden is verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Vandaag: Hubert Booi. De Arubaanse criticus Henry Habibe rangschikte Hubert Boois werk bij de literatura indianista omdat hij er een diep gevoeld nationalisme en persoonlijke identificatie met de Indiaan in aantreft. In literaire overzichten wordt Hubert Booi algemeen genoemd, maar zijn werk werd tot nu toe nog maar heel weinig bestudeerd en geanalyseerd.

door Wim Rutgers

Op 29 maart 1955 voltooide Hubert Booi (*Bonaire 1919) de musical E perla di Caribe. Behalve de datum schreef hij onder zijn manuscript: Mihó mi n’ por (Beter kan ik het niet). Die voltooiing lijkt niets te vroeg als we bedenken dat De Trupialen al op 3 juni – dus na niet meer dan twee maanden repeteren – de première in het De Veer theater verzorgden.

E perla di Caribe telt vier bedrijven. Het is een musical, bestaande uit toneeldialogen die afgewisseld worden met liederen, zang en dans. De namen van de personages zijn ontleend aan Aruba’s geografie: Arashi, Bubali, Jukuri, Butucu, Buguruy, Basiruti, Macuarima – wat in de ‘literatura indianista’ gebruikelijk zou worden. Ook Ernesto Rosenstand deed dat, zowel in diens verhalen als in zijn toneelstukken.

Inhoud

Het Indiaanse jongetje Butucu vist uit de zee een vreemde carco op, die warm wordt en dan gaat praten. De carco zegt dat hij de vader van het eiland is, omdat hij op bevel van de Grote Geest een parel voortbracht die tot een klein eiland uitgroeide: e perla di Caribe! De carco is nu gekomen om het eilandje te beschermen tegen dreigende gevaren. Piraten in een grote boot met witte zeilen zijn voor de kust van Savaneta geland. Bij Boca Mahos vieren de Indianen hun oogstfeest. De Grote Geest heeft dit jaar overvloedig regen geschonken en de oogst is goed. Sjamaan Bushiribana vertelt tijdens dit feest het verhaal van de Grote Geest, de carco en diens parel die tot het eilandje Ora-Oubao uitgroeide.

Cacique Balashi wil het verhaal alleen geloven als de karko het hem zelf vertelt. Zodra de cacique dit gezegd heeft, komen de kinderen de carco brengen, die voor de tweede keer warm wordt en zijn waarschuwing nu voor de volwassenen herhaalt. De Caraïben bereiden zich door een oorlogsdans en door met rode verf gevechtstekeningen op het gezicht te schilderen voor op de mogelijke strijd: “Caribenan ta lucha duru / Ta pone diabel core bai / Cu nos Balashi, nos tin curashi / Y Aruba nunco lo no cai”

Het toneel verplaatst zich naar de tegenspelers. De Spaanse piraten zijn geland en begraven hun schatten in een grot aan het strand. Felipe, Antonio, Enrique en Juan zijn bang voor mogelijke Indianen en hun pijlen, want de kapitein heeft een Indiaan gevangen genomen en meegenomen naar het schip. Wowo di Warawara eist zijn gevangen broeder terug. Het lijkt even op vechten uit te draaien, maar de dappere Indianen doen de Spanjaarden terugdeinzen en in hun boot afdruipen. Nu kan het oogstfeest bij Boca Mahos eindelijk doorgaan. De vijand is weg, op twee piraten na die in Bushiribana’s grot drongen, maar door de tovenaar verblind werden zodat ze eeuwig zullen moeten ronddolen. De in de grot opgeborgen carco wordt te voorschijn gehaald. Hij wordt (voor de derde keer) warm en zegt dat het gevaar voorbij is.

Het feest wordt ingezet met ‘Ora-oubao’ – een lied dat de geschiedenis van Aruba in miniatuur verwoordt: “Indiannan Caribe / Audaz y famoso / A laga un herencia / Di balor tan costoso. / Un historia di un perla / Drumi den laman / Cu a bira un Isla / Aruba stimá.” Vervolgens brengt de jongste – Butucu – die de karko gevangen heeft, deze ook weer naar zee terug.

Dichtung und Wahrheit

Hubert Booi beschrijft de beroemde voorvaderen op ‘vleugels van de fantasie’, zoals hij zelf in zijn proloog schrijft. Het historische aspect moet inderdaad met een flinke korrel zout genomen worden, want Booi neemt er een humoristisch loopje mee. Zo laat Bushiribana in ‘shorthand’, vergezeld van zijn handtekening in de vorm van een grottekening, het nageslacht weten dat er in zijn grot twee blinde piraten voor eeuwig ronddwalen. Booi maakt van de priester Bushiribana een bovenaards personage, met zijn geitenbotten en een staf met een geitenkop erop. Hij praat met lugubere stem allerlei onverstaanbare taal en doet vreemde ceremoniële dingen. De hitte van de carco zou volgens een Indiaan mogelijk door kortsluiting ontstaan. Zo maakt hij er spel van met verzinsel en waarheid – in die volgorde. Er verschenen lovende recensies in Amigoe, Beurs- en Nieuwsberichten en de Arubaanse courant, waarin dit aspect eveneens benadrukt werd. Je weet niet hoe de Indianen leefden, maar toch …

Literatura indianista

Hubert Boois E perla di Caribe rekenen we tegenwoordig tot de ‘literatura indianista’, een term die we ontlenen aan Henry Habibe’s bespreking van Hubert Boois ‘E ultimo Caribe’, dat volgens Habibe “pa su tema, ta pertenesé na un konhunto di literatura indianista ku ta eksisti na henter Amérika latina, fo’i Argentina te Méxiko. Nos por bisa, trankil, ku e ta e úniko den su genero na nos idioma, o más konkretamente na Aruba, ja ku na Korsow no ta existi e género ei (indianismo) Den su afán romántiko Booi a buska un nota original pa Aruba (kolor lokal) i asina el a jega na identifiká su mes ku un indján: ‘e último Karibe’. I pa expresá asina su ‘nashonalismo’ e poeta a hasi uso di un rekurso masha frekwente den ‘Romantismo’ na Latino-Amérika: identifikashón ku un indjan.” (Watapana II-8, maart 1970: 4-7)

E ultimo Caribe Het bekende gedicht ‘E ultimo Caribe’ verscheen in het Arubaanse nummer van Simadan (1961) en in de verzamelbundel Muchila (1969). Hubert Booi wijst in dit gedicht op het historische gegeven dat de oorspronkelijke bewoners van Aruba in 1515 door Diego Salazar, op bevel van Diego Colón, werden weggevoerd naar Hispaniola, omdat daar een tekort aan werkkrachten was. Hubert Booi geeft aan dat zelfs de krijgszuchtige Caraïben [guereronan famoso] voor de wrede Europeaan moesten buigen en werden uitgeroeid of in slavernij gebracht. Het gedicht bevat een fel protest tegen de deportatie en uitroeiing van de Indianen door Europese kolonisators, de Spanjaarden. Daarbij laat Booi ‘de laatste Indiaan’ zelf aan het woord, in krachtige taal vol zelfbewustzijn en verzet. De Caraïbiër gaat liever dood dan dat hij in slavernij zal moeten buigen. Het gedicht begint met de ‘ik’ die spreekt, maar gaat aan het einde over in ‘wij’ – een veralgemening en vereenzelviging van de dichter met zijn hoofdpersonage. Het hoofdpersonage is geen eenling, maar spreekt namens een heel volk. Qua vorm sluit dit gedicht nog geheel aan bij een Europese literaire traditie, in zijn regelmaat van zes kwatrijnen, het consequent volgehouden gekruiste rijmschema en de alexandrijnen. Ritmisch blijken juist de meest betekenisvolle verzen zich te verzetten tegen dit regelmatige jambische metrum, waarmee het verzet van de Caraïbiër ook vormelijk gestalte krijgt. “Historia sí ta conta di un lamá gloryoso Nos gran lamá CARIBE, bao cielo tropical, Henrencia inborabel di guereronan famoso, Cu a larga pa recuerdo, nan nomber inmortal.”

Drie golven

Het thema van een romantisch-nationalistische identificatie met de Indiaan komt in de literatuurgeschiedenis van Aruba in drie golven voor en wel in alle drie genres. Voor het eerst treedt het vanaf de jaren vijftig op met een stuk als van Hubert Booi: E perla di Caribe (1955), met verhalen van Ernesto Rosenstand: Cuentanan Rubiano (1961) en bijvoorbeeld in het hiervoor al genoemde gedicht van Hubert Booi: ‘E ultimo Caribe’ [Simadan 1961]. Hier kan eveneens de naam van Robert Henriquez genoemd worden die in juli 1958 E prinses di Guadirikiri – een musical in vier bedrijven schreef, die echter nooit gepubliceerd werd. Het poëtische stuk, dat speelt in een paleis in de grotten van Guadirikiri, past helemaal in de sfeer van de ‘literatura indianista’ met zijn romantisering van het Indiaanse verleden.

Aan het einde van de jaren zestig en het begin jaren zeventig zien we het genre opnieuw in Hubert Booi: Amor di Kibaima (1969) en diens verhalen ‘E sombra den baranca (A re-ko)‘ (1971) en ‘Ken tabata Kibaima?’ (1972), en in de toneelstukken van Ernesto Rosenstand: Macuarima (1972) en Wadirikiri (1975).

Een derde golfbeweginkje ontstaat er nog na de status aparte als Tochi Kock: Aruba – e leyenda di su nomber (1986) en Philomena Wong: Na caminda pa independencia (1986) publiceren. Maar in het laatste werk is het al nauwelijks meer dan een motief en behoort het in zijn eigenlijke vorm al geheel tot het verleden. Vergelijkenderwijs meld ik hier ook nog even de studies van R.H. Nooijen: Het volk van de grote Manaure (1979) en Jossy Mansur: E Indiannan Caquetio (1981).

Caribe of cobarde

Het Indiaanse verleden speelt een grote rol in het bewustzijn. Of ze nu als historisch betrouwbaar of ontsproten aan de fantasie ten tonele worden gevoerd, de beroemde Indianen van Aruba’s verleden kennen slechts positieve eigenschappen. Het zijn goede kanobouwers en -vaarders, vissers en jagers, die een leven in tevredenheid leiden, voorafgaande aan de komst van de kolonisators die deze vreedzame harmonie wreed zullen verstoren. Maar als het eiland bedreigd wordt, ontwaakt de fiere strijder die zich tot het laatste verzet en die het woord ‘angst’ niet kent! E perla di Karibe drukt een romantisch gevoel zonder echt onderzoek naar het werkelijke leven van de Indianen uit. Het is minder zich een echt verdiepen in het verleden dan een romantisering daarvan en een nostalgische fantasie.

In Booi’s korte verhaal ‘E sombra den baranca (A re-ko)’ komt nog een ander thema naar voren: het boek der natuur, het sprekend verleden. De hoofdpersoon begeeft zich naar de rotsen van de Arikok om er zich één te voelen met de natuur en het verleden van de Indianen. Een oude Indiaan van de Overwal leert de moderne ‘ik’ dat de mens vroeger zes zintuigen had, maar dat de kolonisatoren de mens van het ‘innerlijk gevoel’ [sinti] hebben beroofd. Zo laten zich twee belangrijke motieven onderscheiden: de wijsheid van de echte Indianen van de Overwal, en een bezield één zijn en één voelen met de natuur.

Hubert Booi (*Bonaire 1919), “die het Papiamento beoefent in het vloeiende adagio-ritme dat wij reeds kennen van Juan de Castellanos uit de zestiende eeuw”, zoals Cola Debrot hem karakteriseerde, woont sinds 1937 op Aruba. Aanvankelijk werd hij door de fraters voorbereid om priester te worden. Hij leerde Latijn bij Pater Roghmans op Noord, maar het zou anders lopen. Hubert Booi is nu bekend als dichter en als kenner van het Papiamento. Hij werd waarnemend Hoofd van het Toeristenbureau en van de Arubaanse Voorlichtingsdienst (naast N.A. Piña). Vanaf 1963 werd hij Hoofd van het Bureau Cultuur en Opvoeding en vanaf 1978 tot aan zijn pensionering Hoofd van het Instituto di Cultura. Hubert Booi is een belangrijk promotor van het culturele leven als mede-oprichter van de Arubaanse Kunstkring en bestuurslid van de Sociedad Bolivariana. Hij schreef en speelde toneel, is autodidactisch kenner van talen, waaronder Russisch, en autodidactisch schilder. Als Papiamentstalig dichter schreef hij onder meer liederenteksten voor Padu Lampe en de tekst van het Bonaireaanse volkslied. Er is nog veel ongepubliceerd werk van hem in de Collectie Ito Tromp in de biblioteca Nacional, waaronder veel (gelegenheids)poëzie en liederen, en twee vertalingen: Un soño riba bispu di Pasku (Christmas Carroll) en een beginfragment van Romeo y Julieta (Romeo and Juliet). Zijn ‘Golgotha’ verscheen in de Antilliaanse cahiers; in 1969 publiceerde hij Muchila. Hij is vooral bekend wegens zijn musicals E perla di Karibe (1955) en Amor di Kibaima (1969).

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter