blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Buddingh’ Hans

Grani voor Leo Morpurgo

Uit bewondering voor Leo Morpurgo heeft redacteur Hans Buddingh’ van het NRC Handelsblad hem gisteren zijn boek De geschiedenis van Suriname aangeboden. Morpurgo, oud-hoofdredacteur van de Ware Tijd, heeft Buddingh jaren terug wegwijs gemaakt toen hij voor het eerst voet aan wal zette in Suriname. Ook Jules Sedney kreeg een boek van de Nederlander, die beide mannen ondanks hun leeftijd nog steeds een voorbeeld vindt voor de jongeren. (Foto: Irvin Ngariman.)

[uit de Ware Tijd, 1-9-2012]

Algemene Surinaamse geschiedenis tot begin 2012

door Jerry Egger    

Mijn eerste reactie is een diepe zucht. Daar gaan we weer. Op het omslag is er een tafereel uit het binnenland. Kinderen zitten bij elkaar en hebben zo weinig mogelijk kleren aan. Het gaat immers om een maagdelijke en onschuldige wereld. Dat verkoopt. Het boek heet dan ook DE geschiedenis vanSuriname, want dit is uiteraard het standaardwerk en we zullen het weten ook.

read on…

Hoe heeft het zover met Suriname kunnen komen?

Op woensdag 16 mei 2012 tussen 20.00 en 22.00 uur vindt een extra editie van het Historisch Café plaats in Spui25 in Amsterdam. Deze debatavond wordt georganiseerd in samenwerking met uitgeverij Nieuw Amsterdam en NRC Handelsblad.

In 1975 werd Suriname onafhankelijk. Nog geen vijf jaar later pleegden militairen een staatsgreep. Sindsdien bepaalden de Decembermoorden, drugshandel, een binnenlandse oorlog en economische teloorgang in belangrijke mate het beeld. In 2010 werd Desi Bouterse, veroordeeld wegens drugshandel en hoofdverdachte in het Decembermoordenproces, de democratisch gekozen president. En onlangs trok het land opnieuw de internationale aandacht door een omstreden amnestiewet voor de verdachten van de Decembermoorden, die het land diep heeft verdeeld. Wat voor Nederland een modeldekolonisatie moest worden is uitgelopen in een jammerlijke mislukking. Ooit maakten slavenhandelaren en plantagehouders Suriname tot een wingewest. Daarna volgde de immigratie van Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders. Het land kreeg zo z’n fascinerende multiculturele karakter, maar de etnische verscheidenheid creëerde ook problemen. NRC-redacteur Hans Buddingh’ legt in de zojuist verschenen nieuwe editie van zijn standaardwerk De geschiedenis van Suriname verbanden die het beeld compleet maken.

Tijdens deze debatavond geven hoogleraren Dirk Kruijt en Gloria Wekker, en cultureel antropoloog Thomas Polimé commentaar op het boek en bespreken de tweeledige vraag: hoe het zover kon komen en hoe het nu verder moet met Suriname? Vervolgens wordt de auteur geïnterviewd door Suze Zijlstra waarna een debat met de auteur en de inleiders volgt. Moderator is Rajendre Khargi, ondernemer en oud-journalist.

Over de gasten

Hans Buddingh’ studeerde economie en is als redacteur verbonden aan NRC Handelsblad. Hij bezocht voor deze krant veelvuldig Suriname. In 1994 schreef hij met Marcel Haenen het onthullende en geruchtmakende boek De danser over het Surinaamse drugskartel en de banden met de Colombiaanse maffia.

Dirk Kruijt is emeritus hoogleraar in Ontwikkelingsstudies aan de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoeksinteresses liggen in Latijns Amerika en het Caribisch gebied, hij houdt zich bezig met sociale uitsluiting, wederopbouw en etnische reïntegratie, etnische conflicten, armoede en stedelijk geweld.

Gloria Wekker is hoogleraar Vrouwenstudies aan de Universiteit Utrecht. Haar onderzoeksinteresses liggen Afrikaans Amerikaanse en Caribische kwesties in gender en etniciteit.

Thomas Polimé is cultureel antropoloog en gespecialiseerd in emancipatie en slavernijverleden. Hij organiseert reizen naar de binnenlanden van Suriname en Frans-Guyana.

Aanmelden:

Toegang tot de activiteiten van Spui25 is gratis. U dient zich wel van tevoren in te schrijven. Zie verder de site van Spui25.

Een eeuwige omstrengeling

[Van Hans Buddingh’s Surinaamse geschiedenis verscheen net een nieuwe editie; een oudere, die van 1995, werd door Hugo Pos besproken in NRC Handelsblad, een recensie die we hier graag nogmaals laten zien.]

door Hugo Pos

Rodica en Dodica waren aan elkaar gebonden zo heeft de vroedvrouw ze gevonden Deze versregels uit Paul van Ostayens ‘Rijke armoede van de trekharmonika’ hadden als motto kunnen dienen voor het boek van Buddingh’, redacteur van NRC Handelsblad. Want van het begin af, als de Zeeuwse admiraal Abraham Crijnssen in 1667 Suriname op de Engelsen verovert, tot op de dag van vandaag zijn Suriname en Nederland onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Daar helpt geen lieve moedertje, geen onafhankelijkheidsverklaring, geen inhouden van de ontwikkelingshulp meer aan.
Dat is de conclusie waartoe Buddingh’ na 375 bladzijden komt: ,,Het is in elk geval een illusie te veronderstellen dat Nederland en Suriname zich uit hun omstrengeling zouden kunnen losmaken. De gemeenschappelijke geschiedenis en de aanwezigheid van de helft van de Surinaamse bevolking in Nederland maken dat onmogelijk.”

Het boek is in chronologische volgorde geschreven en begint, hoe kan dat ook anders, met een beschrijving van de door Indianen bewoonde Wilde Kust. De strijd tussen Caraïben en Arowakken was nog volop gaande toen de Engelsen er voet aan wal zetten en een begin maakten met de kolonisatie van het land. De Engelse planters kregen aanvulling door de komst van Portugese joden, die hun suikerplantages in Noordoost-Brazilië hadden moeten verlaten na het vertrek van Johan Maurits van Nassau, als de Portugezen het land in bezit nemen.

Al gauw worden de Indianen, met wie vrede wordt gesloten, vervangen door negerslaven uit West-Afrika. Na de komst van Crijnssen trekken de Engelsen weg en wordt Suriname een Nederlandse kolonie.

Octrooi
De bestuursvorm voor Suriname week af van die voor de bezittingen in Azië. Daar had de Verenigde Oostindische Compagnie het absolute monopolie. De handel op Suriname was voor iedere ingezetene van de Republiek vrij. En de inspraak van kolonisten in het bestuur was uniek. Het octrooi van 1682, de eerste ‘grondwet’ van Suriname, plaatste Suriname in staatkundig opzicht ver boven andere koloniën. Daarin school tegelijk het risico van conflicten.

Van de talrijke gouverneurs, die in de loop der jaren Suriname hebben bestuurd, springen er twee uit: Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck en Jan Jacob Mauricius. Beiden hebben, bekwaam als ze waren, het onderspit moeten delven door de voortdurende oppositie van de planters, die het voor het zeggen hadden in het hof van Politie.

Van Sommelsdijck werd in 1688 door muitende soldaten gedood. Mauricius moest na talloze aantijgingen door de samenspannende planters in 1751 naar de Republiek terugkeren. Het geharrewar tussen gouverneurs en de ‘plantocraten’ blijft een constant patroon, maar door de grote Amsterdamse beurscrisis van 1773 verandert de situatie.

Administrateurs gaan de plaats innemen van de eigenaars die in Nederland verblijven. En dat bracht met zich mee dat de behandeling van de slaven en de grond er niet beter op werd, aangezien het deze heren er om te doen was om zo spoedig mogelijk rijk te worden.

Buddingh’ wijdt veel aandacht aan de behandeling en de economische betekenis van de slaven en laat telkens zien hoe de getalsverhoudingen in de kolonie tussen blanken en zwarten waren, met daartussenin een steeds groter wordende groep licht gekleurden. Slaven, schrijft hij, waren tenslotte kapitaal dat uiteindelijk was afgeschreven. De oorlogen en daarop volgende vredesverdragen met de Marrons, de weggelopen slaven, die zich in het binnenland tot stammen hadden verenigd, komen uitvoerig aan bod.

Het bekendst zijn de latere Boni-oorlogen, die tot de verbeelding zijn blijven spreken dank zij het boek, in 1796 verschenen, van de Schotse kapitein in Staatsdienst John Gabriel Stedman, Narrative of a Five Years’ Expedition against the revolted Negroes of Surinam, waarin hij de manier waarop de planters hun slaven behandelden scherp hekelt. Daaraan doet niet af dat de behandeling van de slaven in Suriname niet veel verschilde van die in de Engelse koloniën.

Wat mij betreft had Buddingh’ best de mooie mulattin Joanna mogen noemen, de jonge slavin op wie Stedman verliefd werd, maar die hem niet naar Engeland wilde volgen. Laat het een troost zijn dat hij haar, zoals ze is afgebeeld in Stedmans Narrative, als illustratie heeft opgenomen.

De Surinaamse koloniale maatschappij miste de eenheid die de Spaanse koloniën in Zuid-Amerika kenmerkte. Daar was de rooms-katholieke kerk een bindende maatschappelijke kracht en vond er een grotere interraciale vermenging plaats. Buddingh: ,,Tegenover het ‘apostolisch imperialisme’ van de conquistadores stond het ‘mercantilistisch imperialisme’ van de Nederlanders.”

Suiker
In de periode 1700-1800 kwam de grootschalige suikerproduktie van de grond. Amsterdam beschikte over een groot aantal suikerraffinaderijen en voorzag het grootste deel van Europa van suiker. Aan de toegenomen vraag naar slaven werd voldaan door de invoer. Dit was voor de planters goedkoper dan het grootbrengen van de op de plantage geboren slavenkinderen. Het sterftecijfer van de slaven overtrof tot aan de emancipatie in 1863 bijna steeds het geboortencijfer. Bij de emancipatie kwamen ongeveer 40.000 slaven vrij, maar lang daarvoor hadden sommigen de status van ‘proto-peasant’ bereikt.

Na de emancipatie komt de aanvoer van arbeiders uit Azië op gang. Eerst een klein aantal Chinezen en dan gedurende een reeks van jaren contractarbeiders uit Brits-Indië, terwijl de aanvoer van Javanen tot aan het uitbreken van de wereldoorlog is voortgezet.

Het aanvankelijke immigratiebeleid werd kolonisatie-beleid. De Nederlandse politiek was gericht op assimilatie van alle bevolkingsgroepen. Daar droeg het onderwijs toe bij. In Suriname gold al sedert 1876 algemene leerplicht. Suriname werd beschouwd als een volksplanting en het was de bedoeling dat al de verschillende groepen zouden samensmelten tot een ongedeelde taal- en cultuurgemeenschap met Nederlands als voertaal.

De eigenzinnige en fel omstreden gouverneur Kielstra maakte een eind aan het assimilatiebeleid, daarbij gesteund door minister Colijn. De hindostanen en Javanen moesten niet langer als een betrekkelijk homogeen conglomeraat worden beschouwd, maar elk van hen diende als zelfstandige eenheid tot zijn recht te komen. Dit beleid heeft tot ernstige botsingen met de creolen geleid. Dat neemt niet weg dat de stemming in het land tijdens de oorlog steeds pro-Nederland en pro-Oranje is gebleven.

Het valt op dat Buddingh’ levendiger gaat schrijven wanneer hij het over het naoorlogse Suriname heeft. Hij hoeft zich dan ook niet langer te baseren op andermans oordeel, maar kan eigen inzicht meer ruimte geven. De grote lijnen van de gang van zaken mag ik bij geïnteresseerden in Suriname min of meer als bekend veronderstellen, maar de op- en neergang van de ontwikkelingsspiraal wordt door de schrijver kundig uit de doeken gedaan. Wel vind ik dat hij de verbroederingspolitiek van de creool Pengel en de hindostaan Lachmon iets te negatief belicht.

Deze politiek mag dan wel gebaseerd zijn geweest op het gezamenlijk verdelen van de buit (baantjes, vergunningen, percelen en dergelijke) onder etnische partijgenoten, wat in Suriname onder ‘regelen’ wordt verstaan, maar de tegenstelling tussen de beide groepen nam geen gewelddadige vormen aan, terwijl de Javanen een wippositie innamen. Wel kwamen de creolen door de economische en intellectuele opkomst van de hindostanen in een achterstandpositie te verkeren.

Onafhankelijkheid
De schrijver toont met cijfers en tabellen aan wat de invloed van de Nederlandse ontwikkelingshulp is geweest en laat zien dat deze vooral de grote Nederlandse bedrijven zoals Bruynzeel en Billiton ten goede is gekomen. In zijn beschrijving van het grote aandeel van de Amerikaanse (ALCOA) bauxietproduktie voor de Surinaamse economie verwijt hij de Nederlandse regering haar obstructie om voor Suriname een gunstiger resultaat te verkrijgen.

Bij de ook door Nederland gewenste onafhankelijkheid van Suriname valt het op dat voor het Nederlandse kabinet niet, zoals algemeen wordt verondersteld, het oproer in Curaçao de aandrang daartoe vergrootte, maar de bezorgdheid voor de immigratiestroom uit Suriname. De revolutie die geen revolutie was van Bouterse en de moorden op vijftien vooraanstaande Surinamers krijgen genoegzaam aandacht, evenals de daarop volgende binnenlandse oorlog tegen Ronnie Brunswijk.

De monetaire financiering die onder Bouterses bewind een grote omvang nam, heeft de financiële positie van het land ondermijnd. Ook nu de democratie is hersteld blijft er een militaire schaduwmacht bestaan. Buddingh’ spreekt in dit verband van een narco-cratie. De zelfweerbaarheid van de economie is geen stap dichterbij gekomen. Het is geen vrolijk toekomstbeeld dat hij oproept en hij maant bij financiële hulp uit Den Haag tot een middenweg: niet te soepel, want dat leidt tot inertie, niet te star, want dat wekt onvrede en frustratie op.

Hans Buddingh’, Geschiedenis van Suriname; 424 blz., geïll., Het Spectrum 1995, ƒ 39,90

Hugo Pos is schrijver en voormalig rechter in Suriname

[Uit NRC Handelsblad, zaterdag 12 augustus 1995]

Buddingh’s Surinaamse geschiedenis in nieuwe editie

Het Surinaamse parlement is bezig met een debat over de omstreden wijziging van de Amnestiewet. En net in deze periode verschijnt het aangepaste standaardwerk De Geschiedenis van Suriname van journalist Hans Buddingh’ van NRC Handelsblad. Die timing is ‘puur toeval’, zegt de auteur.

De productie van het boek is zo lang dat het bijna niet te doen is om de publicatie te plannen. De voorgenomen amnestie komt er wel in voor, want dat er zo’n voorstel zou komen was voor Buddingh’ geen verrassing. “Ik loop er in het boek een beetje op vooruit.” Wel vindt hij de manier waarop het gebeurt verrassend, ‘vrij bot’ zelfs.

Emancipatie Marrons
De eerste editie van De Geschiedenis van Suriname verscheen in 1995 met geactualiseerde herdrukken in 1999 en 2000. “Nu heb ik de hele ontwikkeling tussen 2000 tot 2012 geschetst.” De opkomst van Bouterse en de ’emancipatie’ van de Marrons, die een belangrijke rol in de politiek hebben gekregen, zijn nu in het boek opgenomen.

Buddingh’ kent Suriname sinds 1979, toen hij er als werkstudent was. “Met een naïef beeld’, zegt hij zelf. Als journalist komt hij sinds 1981 in het land. “Toen zag je al dat het richting dictatuur ging.” Vanaf die tijd kent hij dus ook de huidige president Bouterse.

Selectieve geschiedenis
De journalist vindt dat Suriname selectief naar zijn geschiedenis kijkt. Zo wordt er werk gemaakt van het zelf bestuderen van de slavernij, maar wil men een streep zetten onder de Decembermoorden: “Nu wordt gezegd: we moeten vooruit kijken, geen achteruitkijkspiegel.” Het onder ogen zien van de eigen geschiedenis is naar zijn mening belangrijk voor de natievorming. Hij hoopt dat zijn boek daar een bijdrage aan kan leveren. “Wat nu gebeurt kan absoluut niet.”

De discussie over amnestie levert verrassende ontwikkelingen op. Aan de ene kant vindt Buddingh’ veel jongeren kortzichtig als jeugdparlementariërs zeggen dat de Decembermoorden voor hun tijd waren en daarom niet belangrijk zijn: “Moet je dan de slavernij ook niet meer bestuderen?” Aan de andere kant zijn studenten een actie gestart op Facebook die af willen van de ‘criminele elite’ binnen de NDP.

Grondwet
Een positieve ontwikkeling vindt de auteur dat de Surinaamse grondwet plotseling in de belangstelling staat. Het zou goed kunnen dat als de amnestiewet wordt aangenomen dit tegen de grondwet blijkt te zijn. “De rechter kan op basis van artikel 137 zeggen de wet niet toe te passen.” Daarom kan de Krijgsraad het 8-decemberproces gewoon afmaken, wat zou kunnen leiden tot een confrontatie tussen de rechtelijke en de uitvoerende macht.

De verkiezingen van 2015 worden heel interessant, zegt Buddingh’, zeker als Bouterse dan nog steeds president is. Hij verwacht dat Bouterse het internationaal moeilijk gaat krijgen. En als bijvoorbeeld Chan Santokhi dan president wordt dan zal hij de amnestiewet meteen intrekken. “Dit is geen afgesloten hoofdstuk, dit is alleen tijdwinst.”

[RNW, 3 april 2012]

Suriname & ik

door Alex van Stipriaan

In het verlengde van een vergelijkbaar boek over de Antillen En Ik (2008) vroegen de beiden uit (deels) Surinaamse ouders geboren bekende Antilliaanse Nederlanders John Leerdam en Noraly Beyer 55 mensen hun relatie met Suriname te beschrijven. De ondertitel, dat het hier de persoonlijke verhalen van bekende Surinamers over hun vaderland betreft, is overigens enigszins misleidend. Zo zou het voor velen passender zijn hen als Surinaamse Nederlanders te omschrijven gezien het feit dat ze al het grootste deel van hun leven aan deze kant van de oceaan wonen of zelfs hier geboren zijn (onder andere Antoine de Kom, Ricardo Burgzorg, Ernestine Comvalius, Gerard Reteig, Hans Pos, Clayde Menso). Daarnaast is zeker eenvijfde van de auteurs nou niet direct een bekende Surinamer. Althans, ik denk niet dat een aantal in Nederland geboren en getogen onderzoekers en journalisten zonder Surinaamse voorouders zichzelf zo zou omschrijven (onder andere Gert Oostindie, Wim Hoogbergen, Bonno Thoden van Velsen, Dirk Kruijt, Peter Meel, Hans Buddingh’, John Jansen van Galen, Gerard van Westerloo). Dat geeft natuurlijk direct ook de problematiek van dit soort bundels weer: wie vraag je om een bijdrage en waarom? Waarom bijvoorbeeld wel ex-minister Roger van Boxtel (‘Wat is een bezoek aan Paramaribo zonder een Parbobiertje bij ’t Vat’) en niet Jörgen Raymann, Def Rhymz, of Umberto Tan? Waarom wel Hans Pos, wiens grootvader uit Suriname kwam en er zelf pas in 2010 voor het eerst is geweest en niet Jetty Mathurin of een van de tientallen beroemde voetballers met een Surinaamse achtergrond? Waarom wel zoveel schrijvers (onder andere Anil Ramdas, Thea Doelwijt, Henna Goudzand, Jenny Mijnhijmer, Michiel van Kempen, Henry Does) en bijvoorbeeld geen enkele beeldend kunstenaar zoals Remy Jungerman, Patrica Kaersenhout, Gillion Grantsaan, Natasha Kensmil, of een succesvolle ondernemer, of een geslaagde crimineel, of…. ? Jammer genoeg ondernemen de samenstellers ook geen poging daar in de inleiding – alleen door Leerdam geschreven − enige opheldering over te geven. Het gaat hen om personen ‘die Suriname een warm hart toedragen’ en ‘een platform te bieden aan individuele verhalen over de relatie met Suriname, belevenissen in dat land en ervaringen in Nederland afgezet tegen de Surinaamse achtergrond.’

Natuurlijk levert dat een onevenwichtig boek op, al was het maar omdat de een echt kan schrijven en een pareltje van een short story bijdraagt (Michiel van Kempen) en de ander niet meer dan een korte opsomming van het eigen cv inleverde (Elvira Sweet). Waarschijnlijk de twee meest voorkomende zelfstandig naamwoorden in dit boek zijn ‘afscheid’ en ‘vliegtuig’, meer dan eens in combinatie met elkaar. Er wordt wat afscheid genomen en er wordt wat afgemijmerd op weg naar, in en na het vliegtuig. Dat geeft tegelijk een van de nadelen van zo’n bundel weer: dezelfde soort emoties en metaforen blijven niet boeien.

De meest voorkomende naam in het boek, al of niet expliciet genoemd, is die van Bouterse. Voor velen overschaduwt hij, en alles waarvoor hij staat, de herinnering aan, en persoonlijke banden met Suriname. Na meerdere van zulke bespiegelingen (onder andere Noraly Beyer, Joanna Werners, Mirto Murray, Sandew Hira, Theo Para, Gerard Spong), die door de rauwere emotie dan die van ‘afscheid’ wel blijven boeien, vraag je je (opnieuw) af hoe het kan dat Suriname deze man tot president heeft gekozen. ‘Journalist Hans Buddingh’ probeert daarop een antwoord te vinden door een oud-premier aan te halen die de huidige president vergelijkt met de aantrekkingskracht van Anansi die steeds iedereen te slim af is: een mengeling van vrees en bewondering. Dat er nauwelijks protest te horen is verklaart de oud-premier met de woorden: ‘huwelijken hebben van recente vijanden wederzijdse schoonouders gemaakt en wederzijdse families […] nader tot elkaar gebracht’. Oftewel, zegt Buddingh’, ‘de kleinschaligheid van de Surinaamse samenleving lijkt begrippen als schuld en boete te vertroebelen.’ Ook anderen houden zich met deze kwestie bezig. Zo laat Gerard van Westerloo een neuroloog in Suriname uitleggen dat Surinamers schizoïde zijn en in verschillende werkelijkheden tegelijk kunnen leven, terwijl Gloria Wekker min of meer de Anansi verklaring onderschrijft met haar verwijzingen naar het ‘big man’-syndroom en de populariteit van wakaman koni.

Naast dit soort tamelijk fundamentele thema’s komen er, logischerwijs, veel persoonlijke herinneringen aan bod. Bij sommigen is dat aan iemand die vormend is geweest voor de eigen ontwikkeling, zoals ouders, een familielid of een leermeester (onder andere George Khemradj, Adjiedj Bakas, Hugo Fernandes Mendes, Chan Choenni). Anderen vertellen over hun jeugd en/of de oude buurt waarin ze zijn opgegroeid (onder andere Ernestine Comvalius, Gerda Havertong, Rabin Baldewsingh, André Pakosie). Die soms ‘paradijselijke’ jeugd geeft tegelijk echter ook het – vaak impliciete – dilemma van velen aan: door Suriname ben ik geworden wie ik nu ben, daarvoor zal ik het altijd in mijn hart meedragen, maar ik pas er niet meer (Manoushka Zeegelaar Breeveld, Tanja Jadnanansing). Impliciet blijkt dat ook uit de stukken die, soms letterlijk (Ronald Snijders), ‘het Surinaams gevoel’ proberen te beschrijven, maar dan wel vanuit Nederland (Mireille Kroonenberg, Denise Jannah).

Een laatste thema dat onlosmakelijk verbonden is aan een bundel als deze is natuurlijk: de eerste keer, of breder: de buitenstaander, of hilarischer: bakra in Suriname. Dat varieert van de teleurstelling dat het Suriname uit de familieverhalen iets was ‘dat elk familiefeest [in Nederland] van hand tot hand ging en elke keer iets meer werd opgepoetst’ (Jörgen Tjon A Fong) tot en met de humor van Suriname die uitmondt in de grap: ‘Raymann is briljant, maar bij Bouta gaan de mensen dood van het lachen.’(Guus Pengel).

John Leerdam en Noraly Beyer, Suriname en ik; Persoonlijke verhalen van bekende Surinamers over hun vaderland. Amsterdam: Meulenhoff, 2010. 286 p., ISBN 9789029087193, prijs € 19,95.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter