blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Bremmer Marius

Dankmeijer: bezeten van Joodse en Antilliaanse boeken

door Marius Bremmer
De Antilliaans-Joodse Ena Dankmeijer-Levy Maduro (90) kreeg in 2010 in Amsterdam uit handen van koningin Beatrix de Zilveren Anjer uitgereikt. Dankmeijer bouwde op Curaçao uit eigen zak aan een unieke bibliotheek met judaïca.
 
Ena Dankmeijer woont even buiten Willemstad, in een moderne bungalow op het terrein van landhuis Rooi Catootje. „In de 18e eeuw woonden er meer dan 2000 Spaans-Portugese Joden op Curaçao; het was toen de grootste blanke bevolkingsgroep op het eiland. Ik ben in 1920 geboren op Scharloo, een chique wijk dicht bij het historische centrum van Willemstad, met overwegend Joodse bewoners. Ik was het enige kind van Salomon Abraham Levy Maduro en Rachel Louise Brandao. We waren praktiserend Joods.”
De oorlogszuchtige taal van Hitler drong ook door tot de Joden van Curaçao. „Ik meldde me aan het begin van de oorlog als vrijwilligster bij de Koninklijke Marine in Fort Amsterdam. Ik deed secretaressewerk en ik was codeerofficier. Als er alarm was, haastte ik mij vanaf Scharloo naar kantoor.”
Als eiland was Curaçao afhankelijk van de aanvoer per schip. De grote raffinaderij van Shell was van groot belang voor de geallieerden. Nadat de olie op Curaçao tot kerosine was geraffineerd, vertrokken tankers in konvooi naar Engeland om de Royal Air Force (RAF) van brandstof te voorzien. „De Tweede Wereldoorlog opende de tot dan toe zeer gesloten Joodse gemeenschap van Curaçao. Zo kreeg ik verkering met artilleriecommandant Emile Dankmeijer. Al ver voor de oorlog kwam hij op Curaçao, voor het eerst als adelborst op de Hr. Ms. Hertog Hendrik om assistentie te verlenen bij de geruchtmakende Urbina-affaire in 1929. Toen pleegden Venezolanen een overval op het Waterfort en ontvoerden gouverneur Fruytier naar Venezuela: de directe aanleiding voor de nu permanente aanwezigheid van de Koninklijke Marine op de Antillen.”
Dankmeijer kreeg de Zilveren Anjer, een onderscheiding van het Prins Bernhard Cultuurfonds, omdat ze tot op de dag van vandaag het bibliotheekwerk van haar vader voortzet. „Hij was al op de lagere school begonnen met het verzamelen van werkelijk alles wat op papier staat: Antilliana (boeken over de Antillen) en judaïca (boeken over de Sefardische Joden en de Joden van Curaçao), maar ook tijdschriften, krantenknipsels, menukaarten, programma’s van variétévoorstellingen, alle mogelijke uitnodigingen en ansichtkaarten. Na zijn overlijden heb ik samen met de directrice van de openbare bibliotheek besloten met het werk door te gaan, met landhuis Rooi Catootje als basis. Dat landhuis was ons tweede huis, we ontvluchtten er de hitte van de stad.”
Het jaar 2010 was een gedenkwaardig jaar voor Dankmeijer, niet alleen vanwege de onderscheiding. In april vierde ze haar 90e verjaardag met vele genodigden in de synagoge van Willemstad. Later die maand opende ze de nieuwbouw voor haar boekenverzameling. Als telg uit een vermogend geslacht van scheepsagenten en bankiers financierde ze dit miljoenenproject geheel uit eigen middelen. „We barstten met alleen al vele duizenden boeken uit onze voegen in het oude landhuis. In de nieuwbouw is alles klimatologisch geregeld.”
De boeken zijn verhuisd naar het Ena Dankmeijer-Maduro Paviljon, landhuis Rooi Catootje is een museum geworden met antiek koloniaal meubilair en met vele herinneringen aan haar ouders en aan haar overleden echtgenoot. Dankmeijer –sinds 1990 weduwe– loopt trots rond: „Vanmorgen nog kwamen er oude bekenden van de marine. Dan geef ik zelf even een rondleiding.”
[naar RD.nl, 23-07-2010]

Joodse graven Paramaribo van de ondergang gered

door Marius Bremmer
Suriname zit economisch gezien in de lift. Daarvan profiteert ook het Joodse culturele erfgoed. De synagoge Neve Shalom in Paramaribo zit goed in de verf en de nog in gebruik zijnde fraaie Joodse begraafplaatsen zijn voorzien van degelijk hekwerk. Op het nippertje is ook de allang gesloten oude Asjkenazische begraafplaats van de ondergang gered.
Op deze begraafplaats in de Surinaamse hoofdstad liggen 358 grafstenen, die stammen uit de periode 1700-1883. De bedoeling is om het terrein te egaliseren en begaanbaar te maken. „Er is al veel geld in gestoken, maar we hebben nog zeker 10.000 euro nodig”, zegt Lily Duym (65). Ze is ondervoor­zitter van de Israëlitische Gemeente Suriname (IGS).
Vanaf de 17e eeuw vormden Joden in Suriname lange tijd de grootste blanke bevolkingsgroep. Sefardische (Spaans-Portugese) Joden arriveerden er het eerst, zij woonden vooral in het binnenland, op plantages. Daar bouwden ze in 1685 uit Hollandse bakstenen een synagoge.
Paramaribo trok vanaf de 18e eeuw honderden Asjkenazische (Hoogduitse) Joden, vooral vanuit Nederland. Sefardim keken in die tijd neer op de Asjkenazische nieuwkomers. Beide groepen hadden in de stad hun eigen synagoges en ook eigen begraafplaatsen: aan de Kwattaweg.
Vroedvrouw
Ongetwijfeld gonsde het in de 18e eeuw in Nederlandse synagoges van de verhalen over zakelijke successen van Joodse slaven­handelaren en plantagehouders in de kolonie overzee. De veelal arme Asjkenazim stortten zich op de detailhandel, sommige avonturiers zochten hun brood in de zoektocht naar goud. Velen stierven al snel aan malaria en andere tropische ziekten. Aan de Kwattaweg in Paramaribo zijn graven van jong gestorvenen hier getuige van. Een enkele keer bereikte iemand een hoge leeftijd. De grafstenen zijn soms nog prima leesbaar: „Sarah Mozes de Vries, gezworene vroedvrou dezer colonie, geboren tot Naarden & overleden alhier aan Paramaribo op den 25 Tisry 5538, overeenkomende met den 26 october 1777 in den ouderdom van 104 Iaaren.” Deze vrouw is dus in 1673 geboren.
De Israëlitische Gemeente Suriname (IGS) telt ongeveer 130 leden. Ondervoorzitter Duym is dagelijks aanwezig op het terrein van Neve Shalom (Oase van vrede) aan de Keizerstraat, de vroegere Hoogduitse synagoge. Daar verzorgt ze de administratie, maar ze geeft ook rondleidingen en is druk met het onderhoud van de begraafplaatsen.
„De oude Sefardische begraafplaats aan de Kwattaweg bestaat niet meer. De Joodse gemeenschap kon de kosten van het onderhoud niet meer opbrengen en het was iedereen een doorn in het oog dat het terrein als afwerkplek werd gebruikt door prostituees. Met toestemming van het Sefardische opperrabbinaat in Jeruzalem is deze begraafplaats in de jaren 60 van de vorige eeuw opgeheven. De graven zijn verplaatst en het terrein is verkocht.”
De aangrenzende eenvoudiger Asjkenazische begraafplaats bleef echter en lag er eveneens erbarmelijk bij.
Rijksarchief
Pas in 1998 werd de plek min of meer herontdekt, toen een delegatie van de International Survey of Jewish Monuments in Suriname onderzoek verrichtte naar de veel bekendere Sefardische begraafplaatsen. Rabbijnen en geleerden vanuit Israël ontcijferden de Hebreeuwse en de Portugese teksten.
Later is meer onderzoek gedaan, mede aan de hand van het grafregister, dat zich zowaar nog in het rijksarchief in Amsterdam bevond. Rond de millennium­wisseling zette Adriana van Alen-Koenraadt de eerste stappen tot het behoud van de dodenakker. Ze is de Nederlandse echtgenote van een Surinaams-Joodse ondernemer in de bouw. Het terrein zag er tot die tijd uit als een ondoordringbaar bos vol kuilen, van soms 2 meter diep. Overal stonden bomen en ondoordringbaar struikgewas. De begraafplaats ligt op een schelpenrits. Jarenlang groeven mensen er emmers en kruiwagens vol schelpen af. Veel grafstenen waren van hun plaats gehaald. Dankzij oude kaarten wist Van Alen wie waar moest liggen.
Op de begraafplaats was het een rommeltje. Buurtbewoners stortten er huisvuil, ondanks bordjes met het verzoek om dat niet te doen. Junks, zwervers en psychische patiënten schoolden er samen.
Duym: „Intussen hebben we via het kadaster achterhaald wat de exacte grenzen van het terrein zijn. Dat was nodig, want diverse buren hadden hun terrein uitgebreid ten koste van de begraafplaats. Nu hebben we met hulp van een landmeter de erfscheiding bepaald en er een stenen muur van 2 meter geplaatst. Daarboven­op komt nog 60 centimeter scheermesdraad. We hopen zo ongewenste gasten buiten het terrein te houden. Het was een enorme klus, we moesten eerst veertig grote bomen kappen en vreselijk veel rommel opruimen. Het was een verdrietige toestand.”

Geen subsidie
Lily Duym, ondervoor­zitter van de Israëlitische Gemeente Suriname (IGS), legt uit hoe ze aan fondsen voor de Asjkenazische begraafplaats in Paramaribo komt.„Aannemer Armand van Alen is lid van onze gemeente. Hij heeft ten behoeve van de achtermuur en het hekwerk van het terrein de aanschafkosten van stenen, galvaanbuizen, scherp zand en beton voorgeschoten. We krijgen helaas als Joodse gemeente geen subsidie. Gelukkig hebben we inkomsten uit enkele bezittingen, zoals de oude Sefardische synagoge en het ernaast gelegen rabbijnhuis, die we verhuren. Beide gebouwen zijn schuldenvrij.”
Als de schuld aan Van Alen is af­gelost, gaat het werk op de oude Asjkenazische begraafplaats verder. „Het hekwerk langs de straat zit intussen mooi in de verf. We gaan het terrein egaliseren en dan opnieuw alle grafstenen of resten daarvan op de juiste plek leggen en de paden begaanbaar maken.
Er is helaas veel vernield, maar er is genoeg overgebleven om er weer iets moois van te kunnen maken. We hebben nog zo’n 10.000 euro nodig.”
[van rf.nl, 25-01-2013]

Sefardische zerken rond Asjkenazische synagoge

door Marius Bremmer
Nergens ter wereld tref je een begraafplaats aan bij een synagoge. Wat doen dan die Portugese grafstenen bij de Hoogduitse synagoge van Paramaribo? Plantengroei en prostitutie maakten een eind aan een historisch-joodse begraafplaats.
De Surinaams-joodse Jules Robles (83) uit Amstelveen neemt de tijd om de dingen uit het verleden boven te halen. Vanaf zijn dertiende jaar was hij lid van de Gemiloeth Chasadim, de vereniging voor lijkbewassing en lijkbezorging in Paramaribo. Daarnaast was hij 35 jaar lid van de kerkenraad van de Nederlands Portugees Israëlitische Gemeente (NPIG) van Suriname. „Je hoort het goed: dat noemen we geen synagogebestuur, maar kerkenraad.De oude begraafplaats van Sefardische joden, Spaanse en Portugese joden, was vol. Sinds 1870 gebruikten we een nieuwe. Veel joden trokken weg uit Suriname en daarom ontbrak geld voor onderhoud aan de oude begraafplaats. Die overwoekerde en op de graven werden ontuchtigheden bedreven.”

Vrijmetselaars
De kerkenraad legde het probleem voor aan de Sefardische opperrabbijn in Jeruzalem. „We kregen toestemming om onder strikte voorwaarden de doden elders te herbegraven.”
Robles leidde de operatie in 1958-1959. „We verkochten het terrein aan vrijmetselaars en aan Esso. Ze bouwden er een loge en een benzinestation. Toen was er weer geld voor onderhoud aan ander joods bezit.”
Volgens voorschriften uit Jeruzalem moest elk graf geregistreerd worden en moesten de eventuele stoffelijke resten in op naam gestelde ruwhouten kistjes van 60 bij 30 bij 30 centimeter gedaan worden. „We vonden vaak resten van een schedel, het kuitbeen, het scheenbeen, delen van de wervelkolom en allerlei losse botjes. We hebben alles op de nieuwe Sefardische begraafplaats herbegraven in een verzamelgraf.”
Veel zerken van de oude begraafplaats waren gestolen en gebruikt als bouwmateriaal. Robles heeft de overgebleven zerken vanwege hun grote historische waarde laten opslaan. Recent zijn ze uitgestald rond de Hoogduitse synagoge aan de Keizerstraat in Paramaribo. De grafteksten zijn Portugees maar ook Nederlands.
De joodse gemeente kreeg voor dit plan de toestemming van rabbijn Ruben Bar Ephraïm uit Den Haag; officieel passen grafzerken niet bij een synagoge. Omdat er geen doden onder de stenen liggen, ging de liberale rabbijn akkoord. Robles: „Ook de buren werkten mee. De voorzitter van de Surinaamse Islamitische Vereniging –de synagoge staat pal naast de moskee– bood zijn kraanwagen aan om de zware grafstenen te vervoeren.”
Bouterse
De Tweede Wereldoorlog gaf een laatste impuls aan het joodse leven in Paramaribo. „Veel joden vluchten uit België en Nederland naar Suriname. Rond de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 trokken helaas veel joden naar Amerika en Nederland en een paar naar Israël. De revolutie van Bouterse en de Decembermoorden in 1982 vormden de genadeslag voor onze gemeente.”
Ook Jules en zijn vrouw Carla vertrokken naar Nederland. „Een van onze zonen woont nog in Paramaribo. Daar zijn we geregeld. We liepen laatst langs de synagoge aan de Keizerstraat en zagen daar keurig de grafstenen van mijn voorouders. Nee, dan die verloederde toestand die je nu ziet op de oude Asjkenazische begraafplaats. De Asjkenazim hebben hun terrein nooit willen verkopen.”
Waar hij zelf begraven wil worden? „Ik wil niet dat er met me gesjouwd wordt. Waar ik sterf, wil ik begraven worden. Ik heb een plekje gereserveerd op de nieuwe Sefardische begraafplaats in Paramaribo. Maar het kan ook hier dichtbij worden, op de Sefardische begraafplaats Beth Chaim in Ouderkerk aan de Amstel.”
Dit is deel 2 van een tweeluik over joodse begraafplaatsen in Suriname.
[van rf.nl, 04-02-2010]

Fraaie grafteksten tussen troep in Suriname

door Marius Bremmer
Paramaribo – Aan de Kwattaweg in Paramaribo ligt de Hoogduitse joodse begraafplaats. De dodenakker stamt uit 1700. Veel zerken hebben echter een nog leesbare inscriptie. Sommige in het Nederlands.
De moslim Henry Anders is beheerder van de Hoogduitse Joodse begraafplaats in Paramaribo. De dodenakker stamt uit 1700, maar veel grafstenen hebben nog leesbare opschriften. „Lange tijd was alles overwoekerd. Met behulp van oude kaarten hebben we alle grafstenen weer wat op rij gelegd.”
Vanaf de 17e eeuw vormden Joden in Suriname lange tijd de grootste blanke bevolkingsgroep. De eerste groep Joden kwam uit Spanje en Portugal, maar Paramaribo trok vanaf de 18e eeuw ook honderden Asjkenazische (Hoogduitse) Joden, vooral uit Nederland.
De twee groepen, die het niet met elkaar konden vinden, hadden ieder hun eigen synagoge en hun eigen begraafplaats. Veel immigranten kregen al snel malaria en andere tropische ziekten. De graven van jong gestorvenen zijn daar getuige van. Eleazer Soesman Jacobszoon bijvoorbeeld stierf in augustus 1794 op de leeftijd van 25 jaar. Zijn grafsteen werd „door kinderliefde en eerbied„ opgericht.
Zijn „huysvrou” Sarah, dochter van Abraham Jacob de Vries, overleed een jaar later op de leeftijd van 33 jaar. Ze ligt naast haar moeder „Jehudith, huysvrou van Abraham de Vries”, die in 1795 overleed: het jaar dat in Nederland de Franse tijd begon.
Even verderop ligt het graf van de jonge Nathan Heyman Pakker. Hij overleed in 1815 op de leeftijd van 19 jaar. Het moet een begaafde jongen zijn geweest, getuige het gedicht op de fraaie steen:
Hij die in de bloei der jeugd
aan zijn ouders lust en vreugd
aan zijn vrienden in het leven
’t schoonst genoegen heeft gegeven
rust hier in der aarde schoot
en bedroeft ons door zijn dood
daar waar Serafim het
Heilig Halleluja zingen
zal tot ’s Scheppers lof zijn
kunstig spel der snaaren klingen
 
Beheerder Henry Anders (66) haalt zijn vingers door een indrukwekkende ketting waaraan ook een zilveren kwartje van Wilhelmina bungelt. „Ik ben moslim, maar we kennen in Suriname gelukkig geen problemen tussen Joden en moslims.”
Hij maakt en gebaar van zijn kin naar beneden: „Er kwamen rabbijnen en geleerden uit Israël met zúlke baarden, om de teksten te ontcijferen. Later vond men het hele grafregister in het Rijksarchief in Amsterdam.”
Hij wijst op het graf van iemand die heel oud werd. „Sarah Mozes de Vries, gezworene vroedvrou dezer colonie, geboren tot Naarden & overleden alhier aan Paramaribo op den 25 Tisry 5538, overeenkomende met den 26 october 1777 in den ouderdom van 104 Iaaren.” Zij werd 25 jaar na het einde van de Tachtigjarige Oorlog geboren.
Hieronder legt die aan veele
het licht hebbende doen zien
welke blind werd voordat
den dood haar ogen sloot, haar
jeugd heeft haaren ouderdom
nooit beschaamd, voorbijganger
staa & bid voor haare ziele
 
De beheerder werpt zich op als gids en bodyguard: de dodenakker ligt in een buurtje vol zwervers, junks en psychopaten. Een prostituee ontvangt tussen de graven klanten in een optrekje van dozen. Het terrein wordt door omwonenden gebruikt als vuilstortplaats, ondanks verbodsbordjes. Het spijt Anders: „Kijk, dit is het achtererf voor bewoners van de Leviestraat. Ik zorg er nu voor dat ze hun huisvuil zo veel mogelijk op één hoop gooien. Elke week steek ik de zaak in de fik.”
Ongure buurtbewoners komen dichterbij om geld af te troggelen. „Meneer!” roept een donkere man, „mijn naam is Wolff met dubbel f. Ik stam ook van het Oude Volk, hebt u een centje voor me?” Een ander („ik ben doctorandus in de natuurkunde”) komt graaiend dichterbij, maar Anders boezemt ontzag in met zijn grote kapmes.
Links en rechts duiken stenen op met Joodse namen die ook in Nederland nog voorkomen: Bromet, Gomperts, Hartog, Simons. Vroeger lagen de meeste grafstenen op een fundering van rode, gladde bakstenen, zoals dat vandaag de dag op de andere Joodse begraafplaatsen aan de Kwattaweg nog duidelijk te zien is.
Anders vertelt verder, zittend op het grafmonument van Simon Abraham de Vries, die in 1793 op 34-jarige leeftijd overleed: „De begraafplaats ligt op schelpengrond, van overal kwam men hier met kruiwagens voor bouwzand.”
Door de run op bouwmaterialen zijn op deze begraafplaats alleen nog platte zerken overgebleven. „Dat graf met die bakstenen, uit 1881, heeft de plunderingen doorstaan”, wijst Anders. „Er zat een kolonie agressieve Braziliaanse bijen onder de zerk. De plunderaars zijn er altijd met een grote boog omheen gelopen…”
[van RD.nl, 02-02-2010]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter