Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Mini-symposium toont noodzaak voor behoud moedertalen
door Donovan Mijnals
Paramaribo – In verband met de Internationale Dag van de Moedertalen organiseerde het directoraat Cultuur van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling een mini-symposium. Dit symposium werd gehouden in de University Guesthouse en had als rode draad de meertaligheid in ons land.
De inleiders daarbij waren Ismene Krishnadath en Renate de Bies. Onder de aanwezigen bevond zich ook de Cultuurdirecteur Stanley Sidoel. Hij gaf aan dat zijn directoraat zich er van bewust is dat er veel werk aan de winkel is met betrekking tot het behoud van de vele talen die Suriname rijk is.
Frans
Krishnadath, die in december in Cayenne een conferentie over de meertaligheid in overzeese Franse gebieden bijwoonde, gaf aan hoe er in die gebieden met meertaligheid wordt omgegaan. “Het Frans heeft er een onaantastbare status, maar daarnaast kunnen ook regionale talen worden erkend als een Franse taal”, vertelde ze. Die regionale talen hebben geen officiële status, maar doordat ze erkend zijn kunnen er faciliteiten aan verleend worden. Krishnadath deed uit de doeken dat er in Frans-Guyana een ‘Language awareness program’ voor leerkrachten bestaat, dat speciaal gericht is op de taaldiversiteit binnen de klas. De Schrijversgroep ‘77-voorzitter adviseerde Suriname punten van het Franse taalbeleid ook hier toe te passen. Opmerkelijk was dat ze er tevens voor pleit dat het gebruik van twee lidwoorden in het Surinaams Nederlands wordt afgeschaft. “Of je nu de of het gebruikt, het verandert niets aan de betekenis van de zin”, verklaarde ze.
Multilinguaal
De Bies werd in haar speech ondersteund door Preetema Jong A Lock-Pahladsingh en behandelde het thema moedertalen in de multilinguale setting van Suriname. Ze begon haar uiteenzetting met een ietwat bewerkte quote van Nelson Mandela: ‘Speak to a man in a language he understands and you speak to his head; speak to a man in his native language and you speak to his heart’. Een moedertaal is volgens haar correlatief aan het gemak waarmee de gebruiker daarvan zich in die taal uitdrukt. Zeker is volgens haar wel dat bij de oersentimenten als angst en boosheid, de mens zich over het algemeen in zijn moedertaal uitdrukt. Dat het grootste deel van de Surinaamse samenleving uitscheldt in het Sranan, past zeker binnen deze theorie.
Volkslied
Bij de vragenronde bepleitte een van de aanwezigen, Atma Jagbandhan, ook voor meertaligheid in het volkslied. “Ik ken het Sranan wel, maar ik voel niet dat het mijn taal is. Sranan is niet de taal van het hart van alle Surinamers”, vindt hij. Frappant daarbij is dat in de Verenigde Staten van Amerika, een ander land dat bekend staat om haar multiculturele samenleving, het nooit aan de orde geweest het volkslied meertalig te maken. De Dag van de Moedertalen die door de Unesco is ingesteld, was officieel op dinsdag 21 februari. Het symposium werd afgelopen vrijdag 24 februari gehouden.
[uit de Ware Tijd, 27/02/2012]
Surinaams-Nederlands
Sinds de aanvang van dit studiejaar kent de subfaculteit Humaniora van de Anton de Kom Universiteit van Suriname (AdeKUS) een Masters-opleiding Nederlands, die onder leiding staat van bouwdecaan Dr. Renata de Bies. De Bies, in 2008 aan de Katholieke Universiteit Leuven gepromoveerd, is de samensteller van het Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands (WSBN) evenals van het Prisma-woordenboek Surinaams-Nederlands.
Op een vandaag in het kader van de Internationale Dag der Moedertalen door De Bies georganiseerd mini-symposium in het University Guesthouse van de AdeKUS, zijn de resultaten bekend gemaakt van een onder 397 respondenten van Surinaamse middelbare scholieren uit Paramaribo, Commewijne en Nickerie gehouden taalonderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat het Surinaams-Nederlands een doorslaggevende rol speelt in onze multiculturele samenleving. Het Surinaams-Nederlands wordt verreweg het best beheerst en haalt op afstand de hoogste percentages op de onderzoeksdelen: taal die thuis wordt gesproken 22,4%, beste uitdrukkingstaal 61,5% en enige moedertaal 34,3%. Indien men meerdere talen als moedertaal mag aanwijzen, blijkt dat het Surinaams-Nederlands als enige taal in alle combinaties voorkomt. Alleen als scheldtaal haalt het Sranan hoge percentages, maar nog altijd níet méér dan het Surinaams-Nederlands. Dit onderzoek is uitgevoerd door studenten Nederlands aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL). Volgens De Bies is het Surinaams-Nederlands overal aanwezig en sluiten de gepresenteerde resultaten aan op een dergelijk in 2004 gehouden onderzoek
Om de onderzoeksresultaten te kunnen interpreteren zullen we eerst een definitie moeten geven van het Surinaams-Nederlands (SN). Die heb ik gehaald uit genoemd WSBN van De Bies: “Het Surinaams-Nederlands is de nationale variëteit van het Algemeen Nederlands (AN), gesproken door Surinamers in en buiten Suriname. Een gedeelte van het SN valt samen met het AN, het andere gedeelte is exclusief Surinaams. Dit Surinaamse deel is prominent aanwezig in de woordenschat. Op de andere niveaus van taal, zoals grammatica en stijl, is er ook sprake van Surinaamse eigen-aard-igheden.”
Over het ontstaan van het SN zegt De Bies: “Het SN is gesurinamiseerd Nederlands, een Nederlands dat zich heeft ontwikkeld in een proces van vernederlandsing dat met de leerplichtwet is begonnen. In dat proces heeft de Surinamer het Nederlands geautochtoniseerd. Het Nederlands werd in Suriname geïmporteerd en daarna werd het aangepast aan de communicatiebehoeften van de verschillende rassen en culturen die naar dit land zijn gebracht, met als resultaat het SN, trefpunt van rassen en culturen in Suriname.”
Sinds de verzelfstandiging van de Republiek Suriname in 1975 is de officiële taal het Nederlands, de taal die elk kind op school leert en waarin alle wetten en voorschriften worden uitgebracht, onontkoombaar dus voor elke Surinaamse burger. Maar zoals De Bies heeft opgemerkt, het in Suriname geïmporteerde Nederlands werd aangepast aan de communicatiebehoeften van de verschillende in het land aanwezige rassen en culturen en dat is de taal geworden die nu Surinaams-Nederlands heet. Los van het feit dat elke levende taal lééft, dus continu in ontwikkeling is, moet het door De Bies genoemde aanpassingsproces reeds lang als afgesloten worden beschouwd. Toch is te constateren dat het SN steeds meer afstand neemt van het AN en dat hoeft helemaal niet te verbazen, want er bestaat geen enkele bemoeienis meer vanuit Nederland (behalve dan de zinloze taaltips van de Nederlandse Taalunie), het SN is immers uitgegroeid tot een autonome taal, eenzelfde proces als zich in de loop der eeuwen heeft voltrokken in Zuid-Afrika. Tegen deze achtergrond is de vraag alleen nog maar wanneer het Surinaams-Nederlands de officiële voertaal wordt in Suriname, tenminste, als het kan standhouden tegen het oprukkende Engels in.
Ook Zuid-Afrikaans is een autonome taal
Zo bezien bevatten de resultaten van genoemd onderzoek weinig nieuws, het is zoals De Bies aan de hand van voorgaand onderzoek ook laat zien een logische ontwikkeling, een zich voortzettende trend. Wellicht kan zij met volgende onderzoeken gaan extrapoleren wanneer het punt bereikt zal worden dat SN inderdaad tot officiële voertaal kan worden geproclameerd. Niet onbelangrijk voor het ministerie van Onderwijs om daarop te kunnen inspelen, want met de taalvaardigheid en -beheersing van onze huidige voertaal is het bar slecht gesteld. Wellicht dat een tijdige ingreep in de lesprogramma’s een overgang kan vergemakkelijken en gelijktijdig op termijn de taalvaardigheid en -beheersing van de Surinamer op een hoger peil kan brengen. De Bies en haar Masters-opleiding Nederlands zullen er hun handen vol aan hebben.
Wanneer mag seks? Grenzen van jeugdliteratuur (I)
[Tekst voor het openingscollege van de Masters opleiding Nederlands aan de Anton de Kom-universiteit, Subfaculteit Humaniora, 30 januari 2012]
door Ismene Krishnadath
Groet, (Vertegenwoordigers ADEK en vooral dr. Renata de Bies, Bouwdecaan van de Masters Opleiding Nederlands van de subfaculteit Humaniora aan de ADEK, dank u voor de uitnodiging om dit openingscollege te verzorgen. Gegroet dames en heren, studenten en overige belangstellenden)
Mag ik u allen feliciteren met de opening van deze opleiding waar lang naar is uitgekeken door veel betrokkenen in het taalveld. Het wordt hoog tijd dat we in Suriname komen tot een gestructureerd taalbeleid. Wetenschappelijke taalopleidingen zijn een must om daarbij de nodige inputs te kunnen geven.
read on…Verlies van taal en Afrikaanse cultuur
Op 23 augustus wordt de Internationale UNESCO-dag ter herdenking van de slavenhandel en de afschaffing van slavernij gevierd. Op deze dag organiseert het NiNsee een lezing ter herdenking van wijlen directeur Glenn Willemsen. Dit jaar is de eregast Dr. Renata de Bies van Anton de Kom Universiteit, Suriname. Haar lezing zal het verlies van taal en de Afrikaanse cultuur in Suriname en de rest van het Caribisch gebied behandelen.
Toegang is gratis. Bezoekers van de lezing kunnen voorafgaand gratis de tentoonstellingen van het NiNsee bezoeken. Voor meer informatie, zie de bijgevoegde uitnodiging.
Tijd: Dinsdag 23 augustus 2011, 18.00 uur
Locatie: Muiderkerk, Linnaeusstraat 37, Amsterdam
Graag aanmelden voor deze lezing. U kunt dit doen door contact op te nemen met Amy Abdou, e-mail a.abdou@ninsee.nl
‘Ala tongo bun!’
Een conferentie over de Surinaamse taalsituatie
door Els Moor
‘Bonjours, wat roest er? wat nieuws, Andries en Harmen?
’t Gaet so wat heen, maer niet als ’t hoort, het Lant is vol allarmen, […]
Als de Kickvors ende Muys dus t’samen hassebassen,
So mocht haar de kuycken-dief wel schielijck eens verrassen […]
Dit zijn enkele regels uit het begin van het toneelstuk Spaanschen Brabander (1618) van Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585-1618), een toneelstuk dat een brede schets geeft van het Amsterdamse volksleven en in die tijd en nog lang daarna vaak werd opgevoerd. Als het in deze tijd weer gespeeld wordt voor een groot publiek, is het bewerkt in het Nederlands van nu en heet De Spaanse Brabander. Aan dit voorbeeld zien we dat een taal, dus ook het Nederlands, met de tijd meegaat. De taal van 2011 is heel wat anders dan die uit de Middeleeuwen en verschilde ook in de 17de eeuw nog veel van het Nederlands van nu. In de loop van de eeuwen is de taal steeds veranderd, aangepast aan de omstandigheden van de verschillende tijdperken en zoals het Nederlands nu is, zo zal het ook niet blijven. In de bijna 33 jaar dat ik weg ben uit Nederland is de taal wat uitspraak en woordenschat betreft alweer veranderd. Dat hoor ik steeds weer als ik er kom.
Nederlands in Suriname
Het Nederlands kwam als officiële taal in Suriname in 1667. Dat was dus ongeveer de taal van Bredero. Dat de taal zich in de loop der eeuwen aanpaste aan de Surinaamse omstandigheden en als zodanig ook steeds veranderde, is dus wat er altijd gebeurt met een ‘levende taal’. Ten behoeve van het professionele gebruik van de taal en daarmee samenhangend het onderwijs moeten er wel regels zijn. Voor het Nederlands zijn die officieel vastgesteld en vastgelegd in ‘het Groene Boekje’, gevolgd door alle woorden in de juiste spelling van dat moment. Om de zoveel jaren verschijnt er een nieuw groen boekje. Dan zijn er weer nieuwe woorden en zijn de spellingregels veranderd. Suriname is nu ook lid van de Nederlandse Taalunie en in de laatste uitgave van ‘het Groene Boekje’ staan dan ook 500 Surinaams-Nederlandse woorden opgenomen.
Sinds 1667 is het Nederlands in Suriname de taal van het bestuur, later ook van het onderwijs en naast de vele Surinaamse talen een belangrijk communicatiemiddel. Lila Gobardhan-Rambocus hield er een interessante lezing over op de Taalconferentie die op zaterdag 18 juni gehouden werd. Het publiek kreeg een helder overzicht van de geschiedenis van het Nederlands in Suriname. Die geschiedenis is nu toe aan een belangrijke volgende stap die de onafhankelijkheid van Suriname bevestigt: de wettelijke vastlegging, standaardisatie van het eigen Nederlands, dat hier, onder Surinaamse omstandigheden gegroeid is, net als het Nederlandse Nederlands daar. In haar ‘stelling’ over onze meertaligheid in historisch verband slaat Lila Gobardhan deze spijker op de kop: ‘het Nederlands is van een opgelegde taal een eigen taal geworden’. Wie zich wil verdiepen in dit onderwerp leze van Lila Gobardhan-Rambocus: Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname (1651-1975), de handelseditie van haar dissertatie uit 2001.
Standaardisatie
Renata de Bies, deskundige op het gebied van het Surinaams-Nederlands, nam op de conferentie het onderwerp ‘standaardisatie’ voor haar rekening. Ze begon met een voorbeeld om het begrip ‘standaardisatie’ uit te leggen: ‘Als een kip niet die eigenschappen van de modelkip heeft, dan wordt hij niet goed bevonden. Zo hoor ik Surinamers in Nederland vaak klagen over Nederlandse kippen die niet zo lekker zouden zijn als Surinaamse. Bijgevolg kan er gesteld worden dat de nationale standaard voor een Surinaams product niet dezelfde hoeft te zijn als de nationale standaard voor hetzelfde product afkomstig uit een ander land.’ Zo is het ook met de taal. ‘Ik koop altijd kip onder de markt’, zeggen wij. In Nederland is dat ‘fout’, moet het ‘op de markt’ zijn. Voor commerciële zaken is er een ‘Centraal Bureau Standaardisatie’ en voor de taal moet er ook zoiets komen. Zo’n standaardisatieproces van een taal bestaat uit 4 fasen: selectie van het model, beregeling van het model, implementatie van het model en onderhoud van het model. Onderhoud zal ook moeten inhouden dat de veranderingen in de taal steeds weer vastgelegd worden. Renata de Bies (foto rechts) voegt aan haar uitleg van de vier fasen toe dat promotie van het model SN in Suriname al in gang is gezet met de leesboekjes van het basisonderwijs. Nog voordat het model is beschreven en vastgelegd, wordt er in de leesboekjes Van hier en daar en overal SN gebruikt. Wat in leesboekjes staat is immers standaardtaal. Er zijn wetenschappers die dit verschijnsel beschrijven als standaardisatie tengevolge van consensus. En ze geeft een voorbeeld: ‘Er kwamen mensen om een sinaasappel. Boyke moest weer nieuwe schillen. Snel en zeker schilde hij ze. Hij maakte nooit een soro.’ (leesboek 11)
Wat Renata de Bies niet zei, maar wat wel moet gebeuren is dat er in het kader van standaardisatie onderzoek gedaan wordt naar het gebruik van het Surinaams-Nederlands in de Surinaamse literatuur die ontstaan is in Suriname zelf. Marylin Simons is een voorbeeld van een auteur die schrijft in de taal die ze om zich heen hoort. Ze woont nu helaas niet meer in Suriname, maar toen ze hier schreef aan haar verhalenbundel Carrousel (Uitgeverij Okopipi, 2003), nam ze vaak ’s morgens vroeg de bus naar de Centrale Markt en legde overal haar oor te luisteren. Een van de mooiste verhalen uit de bundel is: ‘Witte lelies’. De eerste zin luidt: ‘Ronnie heeft me nooit geschijnd’. Als ik dit verhaal op KBF voorlees aan een muloklas veren alle onverschillig kijkende jongens en meisjes ineens op; herkenning; ze willen luisteren! Op de conferentie kwam Edgar Cairo wel ter sprake als auteur die schreef in het Surinaams-Nederlands, maar onmiddellijk werd daartegenin gebracht dat hij in Nederland woonde en daar een eigen Surinaams-Nederlands schreef, dat ‘Cairojaans’ werd genoemd.
De laatste jaren verschijnen er veel Surinaamse kinderboeken waarvan de inhoud en de taal aangepast zijn aan de eigen leefwereld van de kinderen hier en met illustraties die de taal nog verduidelijken. Ook zij vormen een bron voor het onderzoek van de standaardtaal.
Wat moet vastgelegd worden als ‘standaard’? Het Surinaams-Nederlands loopt langs een lijn die zich beweegt van ‘bijna Sranantongo’ tot ‘bijna Algemeen Nederlands’. Ergens in het midden ligt het Surinaams-Nederlands dat de standaard is en dat wettelijk bekrachtigd moet worden. Dat zal heel wat zekerheid geven op het gebied van ‘goed’ of ‘fout’, binnen het onderwijs, binnen beroepsinstanties en voor iedereen die zijn eigen taal goed wil gebruiken.
Rechten en vrijheden
Suriname heeft naast het Surinaams-Nederlands te maken met nog meer dan 20 andere talen, van de bevolkingsgroepen die het land bewonen. In wezen zijn alle Surinaamse talen gelijkwaardig. Dat hoort bij onze democratie. Hein Eersel sprak als voorzitter van de commissie die zich bezighoudt met de regulering van de meertaligheid in Suriname. In 1975 bij de onafhankelijkheid is er niets in de grondwet vastgelegd over de taalsituatie en welke taal de officiële taal is en ook niet in 1987. Dat geeft nu een grote vrijheid. Suriname kan nu vanuit de eigen gegroeide onafhankelijkheid bepalen welke taal de officiële taal is of dat er meer zijn dan één (ook het Sranantongo? Het Sarnámi? Het Javaans?) Moet het (Surinaams)-Nederlands die machtige positie behouden of moet dat het Engels worden? En hoe zit het met het Spaans? Dat kwam allemaal ter spraken tijdens de voordrachten, ook in die van Paul Middellijn (foto links), die pleitte voor het Engels en het Spaans, en vooral tijdens de discussies na de pauze, toen mensen uit het publiek vragen konden stellen die beantwoord werden door de inleiders. Veel mensen maakten gebruik van deze gelegenheid om te kunnen reageren op de gestelde zaken. Hoe zit het met de kleine talen, zoals die van de inheemsen, met vaak weinig sprekers? Was de eerste vraag. Weer werd bevestigd wat in de voordracht van Hein Eersel ook al benadrukt was: alle talen van Suriname moeten gerespecteerd worden, zijn gelijkwaardig; iedere burger heeft het recht zijn eigen taal te gebruiken en eigenlijk heeft iedereen ook recht op basisonderwijs, in ieder geval aanvankelijk, in de eigen taal. Gelukkig worden op basisscholen in het binnenland nu al vaak kinderen opgevangen in hun eigen taal en vanuit die taal en vanuit onderwerpen uit de eigen leefwereld leren ze dan de zo moeilijke en vreemde schooltaal. Ook dit zou wettelijk vastgelegd moeten worden en de leerkrachten zouden veel meer hulp moeten krijgen. Creativiteit, dus een speelse aanpak en aansluiting bij de wereld van het kind zijn belangrijke zaken, waardoor de kinderen gaan houden van die vreemde taal en hij eigen wordt.
Er is in de komende tijd dus heel veel te doen op het gebied van talen in Suriname. Goed was het dat aan het slot van de discussie duidelijk werd gesteld dat we moeten kijken naar wat haalbaar is. Is het haalbaar om het Engels, of zelfs het Spaans nu in te voeren als officiële taal? Dat gaat niet zo maar en we kunnen niet voorbijgaan aan de eeuwenlange traditie van het Nederlands, ook in de literatuur. Wel kan het Engels op creatieve en speelse manieren al aangeleerd worden aan de jongste kinderen binnen het onderwijs, zodat ze het later vanzelfsprekend kunnen leren lezen en schrijven. Doen wat haalbaar is, met duidelijke doelen voor ogen: de meertaligheid ondersteunen naar een eenheid in verscheidenheid toe en standaardisatie van het Surinaams-Nederlands als officiële taal, zijn duidelijk doelen, die ook zeer duidelijk gepresenteerd werden op de taalconferentie.
Taalconferentie toont diversiteit aan visie
Het directoraat Cultuur hield zaterdag een brede conferentie over de invoering van een taalwet. Er is gesproken over ‘ordening van onze meertaligheid’. De conferentie is gehouden in de University Guesthouse en werd geopend door cultuurdirecteur Stanley Sidoel. Deze conferentie was het sluitstuk van afzonderlijke consultaties die de adviesgroep .Taalraad en taalwet’ de afgelopen maanden heeft gehouden met personen en instanties die zich bezighouden met taal. Dagvoorzitter Johan Roozer, gaf het advies mee om jongeren via Facebook te betrekken bij de discussie.
Lila Gobardhan-Rambocus zei dat “Suriname sedert zijn ontstaan een meertalig land is en dat zal blijven. De talen, die deze meertaligheid uitmaken, zullen in aantal blijven wisselen en daarbinnen zal het Nederlands – zeker in de komende honderd jaar – zijn belangrijke positie behouden, omdat het Nederlands van een opgelegde taal een eigen taal is geworden.”
Standaardisatie
Renata de Bies pleitte voor standaardisatie van de talen. Dit is een proces van vier fasen: selectie, beregeling (spelling, grammatica en het woordenboek), uitvoering (hier is een taak weggelegd voor de overheid en taalverenigingen) en onderhoud. De Bies gaf ook aan dat mediahuizen een taalvoorbeeldfunctie hebben.
De voorzitter van de adviesgroep, Hein Eersel sprak over Taalrechten en democratie. Hij verwees naar de grondwet waar in artikel 8.2 staat: “Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst, afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden.”
Alle mensen hebben het recht om hun taal in het openbaar te gebruiken. Dit betekent ook dat de toegang tot overheidsdiensten en contacten met de overheid, van welke aard ook, niet belemmerd mag worden door de taalkeuze van de burger. Het Surinaamse volk mag niet op grond van taal gehinderd worden in zijn democratisch recht op vrije meningsuiting en op op invloed op de regering. Echte beleving van de democratie kan niet bereikt worden, als men beperkt, belemmerd of gehinderd wordt in de taalkeuze uit de nationale talen van Suriname.”
Visies
Bholanath Narain, lid van de adviesgroep stelde India, Zuid-Afrika en de Antillen als voorbeeld waar meer dan één officiële taal is. Voor Suriname ziet hij als officiële talen: Sarnami, Sranan en Surinaams-Javaans.
Paul Middellijn van Sranan Academia vindt dat het Nederlands afgebouwd moet worden, omdat het een beperking vormt voor ons en ons isoleert. Hij vindt dat aansluiting gezocht moet worden bij landen in de regio en het continent. Hij gaat voor het Engels en het Spaans, omdat deze talen overeenkomsten hebben met het Sranan.
[uit Starnieuws, 18 juni 2011]
Hulde Hein Eersel!
door Rolf van der Marck
De oude vos Hein Eersel (van wie hierbij een jeugdfoto) laat het er niet bij zitten, en terecht. In een ingezonden stuk in de Ware Tijd van vandaag 14 januari neemt hij stelling in wat hij noemt “het taalprobleem van de Nationale Assemblée”.
Hein Eersel. Foto © Michiel van Kempen |
Telkens als ik in de Surinaamse kranten de taaltips zie van de Nederlandse Taalunie raak ik geïrriteerd, net als Hein Eersel naar ik aanneem. Eersel zegt hierover: “Wat de Taalunie in Suriname doet door de taaltips in de krant en het verspreiden van boekjes over goede ambtenarentaal, is onjuist. Het vervreemdt de sprekers van het Surinaams Nederlands van de hantering van één van hun eigen talen en vergroot daardoor de taalonzekerheid.”
Eersel heeft dit stuk geschreven naar aanleiding van de recente behandeling van een aantal douanewetten in De Nationale Assemblée (DNA), waarbij grote consternatie ontstond over het enorme aantal taalfouten in de concept-tekst. Hier wreekt zich dus de onwetendheid van de gemiddelde parlementariër, die een aantal jaren geleden de Nederlandse Taalunie voet aan wal heeft verleend, en het ontbreken van een eigen Surinaamse taalautoriteit. De kritiek van Eersel richt zich erop dat men bij die ‘spelfouten’ is uitgegaan van het Nederlands, en niet van het Surinaams-Nederlands.
Eersel stelt: “Suriname heeft (nog) geen taalautoriteit. Maar dat betekent niet dat De Nationale Assemblée klakkeloos de normen van de Nederlandse taalautoriteiten kan en mag toepassen op de eigen stukken. Het Nederlands wordt in Suriname gebruikt om een andere totaliteit van het leven onder woorden te brengen: een totaal andere natuur (weersomstandigheden, planten, dieren) dan de Nederlandse, een heel andere cultuur, andere sociale verhoudingen, een andere bestuurlijke indeling enzovoort. Duizenden woorden die niet voorkomen in het Europese Nederlands worden daarvoor gebruikt, en sommige woorden die op Europees-Nederlandse woorden lijken hebben soms een geheel andere betekenis.”
In zijn pleidooi voor het gebruik van het Surinaams-Nederlands stelt Eersel: “Maar één ding staat al vast: het Surinaams-Nederlands kan niet als een soort aanhangsel van het Europees Nederlands beschouwd worden, het is een taalsysteem op zichzelf, waarin, zoals opgemerkt, het totale leven van de Surinamers tot uitdrukking wordt gebracht. Het spreekt vanzelf dat het daarom apart beregeld moet worden voor wat het correcte gebruik betreft.”
Eersel adviseert de DNA: “Zolang het Surinaams-Nederlands nog niet officieel genormeerd (gestandaardiseerd) is, doet de Nationale Assemblée er goed aan mensen uit de eigen taalgemeenschap, die de Surinaamse taalsituatie van binnenuit kennen, in te huren om over het correcte taalgebruik in haar stukken te waken. Deze correctors kunnen natuurlijk waar het kan de normen gebruiken die te vinden zijn in bijvoorbeeld het Groene Boekje of het Witte Boekje, want het Surinaams-Nederlands blijft hoe dan ook sterk verwant aan het Europees Nederlands, maar ze moeten vooral gebruik maken van bronnen als het Surinaams-Nederlands woordenboek van Dr. Renata de Bies. Daarboven moeten ze zelf creatief in onderling overleg beslissingen durven nemen over wat correct taalgebruik is. Zij treden dus eigenlijk voor De Nationale Assemblee voorlopig op als taalautoriteit tot de Surinaamse Taalautoriteit er is (in boekvorm of anderszins). De verantwoordelijkheid voor onze talen moet immers in Suriname bij Surinamers berusten.”
Ironisch genoeg is Renata de Bies, auteur van genoemd Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands, als onderdeel van de Surinaamse branche van de Nederlandse Taalunie mede verantwoordelijk voor genoemde taaltips in de kranten en de brochure goede ambtenarentaal.
[Dit stuk is gelijktijdig gepubliceerd op http://www.surinamestemt.com/]
De tekst van Hein Eersel is hier te vinden.
WSBN revisited
door Rolf van der Marck
Het was mij al eerder opgevallen, maar ik was er nooit eerder bij stil blijven staan: waarom heeft het Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands twee titelpagina’s? Gebruikelijk is dat een boek één titelpagina heeft, voorafgegaan door een zogenaamde ‘franse titel’, als het ware een verkorte vooraankondiging van de titelpagina. Dit om de lezer niet direct met de deur in huis te laten vallen, en ook omdat het lelijk is om direct na het omslag, of na het schutblad in geval van een gebonden boek (zoals WSBN), direct te worden geconfronteerd met de titelpagina.
Zo dus niet bij het WSBN, waarom? Nadere beschouwing leert dat de eerste titelpagina is opgeplakt op het schutblad van het boek, zoals de nog flauw zichtbare plooien ter linkerzijde op bovenstaande afbeelding duidelijk maken. Bekijken we dan de tweede titelpagina dan zien we géén plooien, maar zien we wel helemaal links de (zwarte) rand van het boekblok en daarvan weer links nog net even de op het schutblad geplakte eerste titelpagina. Waarom? Het vereist een handmatige, dus extra kostbare handeling. Nogmaals: waarom?
Vergelijken we de twee titelpagina’s met elkaar dan zien we dat ze op één onderdeel na identiek zijn, en dat onderdeel is naam + logo van de Nederlandse Taalunie (NTU) dat op titelpagina # 1 staat, en dat ontbreekt op titelpagina # 2. Het één bij het ander optellend maakt de hele geschiedenis duidelijk. De Nederlandse Taalunie heeft geen genoegen genomen met het feit dat de Adek haar (als wezenlijke sponsor) nergens had vernoemd en heeft geëist daar alsnog invulling aan te geven. Toen is deze noodoplossing gevonden: men neme de titelpagina, schuift de tekst iets omhoog om aan de onderzijde plaats te vinden om de Taalunie alsnog als c0-uitgever enig ‘credit’ te geven en plakt deze vóór in het boek als minst kostbare/best mogelijke tegemoetkoming.
Op zich genomen is dit een voorval dat zich zeker wel duizend maal eerder heeft voorgedaan, niets aan de hand dus zou je zo zeggen. Toch is er hier méér aan de hand, en ik zal proberen uit te leggen waarom ik dat denk. Toen Suriname een aantal jaren geleden geassocieerd lid werd van de Nederlandse Taalunie – let wel, géén volwaardig lid – gebeurde dat bij overrompeling, als het ware overnacht, niemand wist wat, niemand was geconsulteerd, maar duidelijk was dat er door sommigen al nyan* was gemaakt. Getuige bijvoorbeeld de opname van circa 500 Surinaams-Nederlandse woorden in het jongste Groene Boekje, die duidelijk al waren vóórgekauwd door die anderhalve man en een paardenkop die ervan wisten en die ermee aan de haal zijn gegaan.
Alhoewel Suriname’s al of niet (geassociëerd) lidmaatschap van de Nederlandse Taalunie nooit publiekelijk aan de orde is gesteld, noch in De Nationale Assemblée (DNA), noch in de media, heeft ons land slaafs deze uitnodiging aangenomen, zonder dat ooit ergens enige discussie is gevoerd over de wenselijkheid van een zodanig lidmaatschap: voor mij – en naar ik mag aannemen voor elk weldenkend mens – een onbegrijpelijke gang van zaken. De enig mogelijke verklaring zou de eerder door mij gesignaleerde “ik-bemoei-niet-cultuur” van Suriname zijn.
Desalniettemin is er sindsdien zo hier en daar wel kritiek te horen geweest, maar eigenlijk slechts afkomstig van één man, Hein Eersel, de kritiek die u in beknopte vorm hebt kunnen lezen in mijn voorgaande Blogspot “Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands & een eigen Surinaamse Taalautoriteit”. Maar dat is wél de kritiek van een Surinaamse autoriteit bij uitstek op dit gebied. Daarom zou het goed zijn als hier eens onafhankelijk onderzoek naar zou worden gedaan. Onderzoek enerzijds naar handel & wandel van de Nederlandse Taalunie**, bijvoorbeeld hoe (on)afhankelijk is een geassocieerd lid, anderzijds onderzoek naar de manier waarop (en de reden waarom) Suriname gehandeld heeft zoals zij gehandeld heeft. Een mooie afstudeerscriptie voor een student van Michiel van Kempen?
———
* nyan: letterlijk: eten, voedsel; figuurlijk: geld, een geldelijke beloning.
** lees bijvoorbeeld de kritiek op de NTU die Jeroen Brouwers – zij het dan om geheel andere redenen – spuit in zijn jongste boek Sisyphus’ bakens vloekschrift.
Woordenboek van het Surinaams-Nederlands & een eigen Surinaamse taalautoriteit
Inmiddels is al ruim een jaar geleden het Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands (WSBN) verschenen, samengesteld door Dr. Renata de Bies en uitgegeven door de Anton de Kom Universtiteit van Suriname met financiële steun van de Nederlandse Taalunie. Een prachtige aanzet tot een volwassen Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, maar uiteraard schreeuwend om aanvulling met z’n slechts ruim 5.000 lemmata. En méér nog: roepend om (taal-)autoriteit.
Niet zo lang nadien zijn er in het Surinaamse dagblad de Ware Tijd een aantal enthousiaste recensies verschenen zoals die van Ismene Krishnadath, Joan Rellum en Astrid Roemer, die niet alleen recht doen aan dit initiatief, maar die ook de noodzaak van verdere uitbouw aantonen. Als gebruiker van dit woordenboek heb ik toen ook mijn bijval betoond op mijn Volkskrantblog van 12 juni 2008 onder de titel “Nederland heeft z’n Van Dale, Suriname z’n De Bies!”
Naar aanleiding van het verschijnen van dit WSBN (door Instituut Opleiding Leraren [IOL]-leerlingen ook wel Het mini-lidwoordenboek genoemd), en enkele maanden later van De Spelling van het Sranan – Hoe en waarom zo
van Eddy van der Hilst, heeft ook Hein Eersel zich in de discussie gemengd met zijn artikel “Orde in ons taalgebruik” in de Ware Tijd van 30 augustus 2008. Vervolgens tijdens een door de Henry Frans de Ziel Stichting belegde discussieavond op 21 april 2009 in Theater Unique over het initiatief voor een eigen Surinaamse taalautoriteit, heeft Eersel zich opnieuw een groot voorstander betoond van taalordening.
Daar hekelde Eersel vooral de betrokkenheid van Suriname bij de Nederlandse Taalunie. Hij ziet dit als een grote fout van de Surinaamse regering. “Er wordt veel te weinig rekening gehouden met de eigenheid van het Surinaams-Nederlands in de Taalunie.” In de laatste editie van Het Groene Boekje, de officiële publicatie van de Nederlandse Taalunie, zijn 500 Surinaamse woorden opgenomen om Suriname meer in de unie te betrekken. Eersel vindt dit ruim onvoldoende en haalt aan dat er geen bevoegde Surinaamse minister Het Groene Boekje ondertekend heeft, in tegenstelling tot de Nederlandse en Vlaamse ministers.
“Het Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands van Renata de Bies”, zo vervolgt Eersel, “bevat 5.000 Surinaamse woorden en is uitgegeven door de Universiteit van Suriname. Helaas is dit geen officiële taalautoriteit en is de Taalunie dat wel. De verschillen tussen het Surinaams-Nederlands en het Noordzee-Nederlands zijn te groot om tot dezelfde unie te behoren. In plaats van nu De Dikke Van Dale te gebruiken zouden we beter allemaal wachten op De Dikke De Bies!”
Eersel haalt nog het voorbeeld aan van de taalautoriteiten van Azië en de Afrikaanse Unie. “We weten allemaal dat er in Afrika zeer veel talen worden gesproken. Toch is er maar één taalautoriteit en dat werkt. De Afrikaanse Unie erkent vier werktalen: Engels, Frans, Swahili en Arabisch. Maar alle andere gesproken talen worden ook erkend. De Surinaamse taalautoriteit moet vooral naar deze voorbeelden kijken als ze wordt opgericht.”
In een korte reactie zei minister van Onderwijs en Volksontwikkeling Edwin Wolf: “Ik wil de Henry Frans de Ziel Stichting feliciteren met haar inspanningen. De eerste stappen naar een taalbeleid zullen gezet worden en de regering zal rekening houden met de opmerkingen en vragen uit de gemeenschap om vertegenwoordigd te worden.” Helaas, vrijblijvender kan het nauwelijks.
———
* Woordenboek van de Surinaamse Bijdrage aan het Nederlands, Paramaribo 2008, ISBN 99914-203-6-3.
** De spelling van het Sranan – Hoe en waarom zo, Paramaribo 2008, ISBN 99914-921-1-9, door de auteur in eigen beheer uitgegeven.