blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Beaujon Aletta

Aletta Beaujon – Pasen

Pasen

Zingende psalmen
van Petrus
en
ontloverde
palmen
voor
gekruisigde hoofden
Heilig Pasen
van
paters-in-pijen
in
processies
tijden
van pijnloos lijden
en loven
in Christenkerken

read on…

Drie Antilliaans-Curaçaose dichteressen

Over de wereld, de liefde en zichzelf

door Klaas de Groot

Op de Caribische eilanden schijnt altijd de zon en is de zee altijd blauw, denken veel mensen. Toch is er nog een pluspunt: al die verschillende mensen met hun eigen gebruiken en uitingsvormen, ook op cultureel gebied. Muziek, verhalen en poëzie laten die diversiteit goed zien. Maar naast de verschillen zijn er natuurlijk ook overeenkomsten met Nederland. Schrijvers en schrijfsters van gedichten bijvoorbeeld hebben het vaak over hoe zij het leven en de wereld ervaren, vooral gelet op de liefde of de natuur. Als het gaat over de Caribische eilanden die een rol spelen in de Nederlandse geschiedenis kun je dat goed laten zien aan de hand van de gedichten van drie Curaçaose dichteressen die met flinke tussenpozen met hun werk naar buiten kwamen: Oda Blinder, Aletta Beaujon en Carla van Leeuwen.

read on…

De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie

100 gedichten uit het Koninkrijk van 1945 tot nu

Met deze bloemlezing wil Bruinja een andere blik op de Nederlandse poëzie bieden. In bijna alle belangrijke bloemlezingen tot dusver ontbreken bijvoorbeeld de Friese en de Antilliaanse poëzie, terwijl die poëzie in contact staat met de Nederlandstalige poëzie en de wereldpoëzie.

read on…

Van de kust van Guinea naar de Brandaris op Bonaire, met een Caraïbisch poëziealbum

door Klaas de Groot

De kolossale verzameling Album van de Caraïbische poëzie, samengesteld en geredigeerd door Michiel van Kempen en Bert Paasman, is solide gegrondvest. Het boek heeft een voorwoord van Noraly Beyer en een inleiding, een indeling in 12 thema’s, bronnenlijsten, een register, veel voetnoten en vertalingen. Het boek oogt  als een bloemlezing, dat is het gedeeltelijk; maar het is een echt poëziealbum, want er staat ook  niet eerder gepubliceerd werk in.

read on…

Aletta Beaujon – De stervende krekel

Met onverholen hoogmoedswaanzin
worstelt er een krekel
door het grasveld naar mijn deur

read on…

Op zoek naar harmonie

Over Carla Van Leeuwen, Because en andere gedichten

door Wim Rutgers

In 1979 publiceerde Carla van Leeuwen (Caracas 1955 – Curaçao 1980), dochter van Boeli van Leeuwen en Dorothy Debrot, een dun bundeltje van vijftien gedichten onder de titel Because maar in de nalatenschap bleken er nog een ongepubliceerde bundel, Interval te zijn en een aantal losse gedichten. Deze gedichten werden bezorgd door Klaas de Groot en uitgegeven door uitgeverij In de Knipscheer.

read on…

Oda Blinder, uit de schaduw 2

door Klaas de Groot

In het eerste bericht over net opgedoken materiaal van Oda Blinder (zie C.U. 16 oktober 2020)  viel de opmerking dat zij weliswaar een bescheiden hoeveelheid gedichten heeft geschreven, maar dat de bijzondere kwaliteit van haar poëzie voor veel lezers direct duidelijk was. Vanaf november 1944, toen zij haar eerste  gedichten publiceerde in De Stoep, krijgt haar werk her en der aandacht. Soms kreeg die aandacht een bijzondere vorm.

read on…

Aletta Beaujon in Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland

BEAUJON, Aletta Clémence (geb. Willemstad, Curaçao 1-5-1933 – gest. Oranjestad, Aruba 3-7-2001), dichteres, psychologe.  read on…

Aletta Beaujon – Ochtend

 

In de verse ochtend
zijn de blaren vochtig nog
al heeft het gister niet geregend
de dieren druilen
beslagen behaarde domme neuzen
snuiven de groene morgen
droevig in
en de hele lucht is wakker
boven de akkers
van mijn vader read on…

Zoet Willemstad: Hoe smaken Punda en Otrobanda literair?

door Klaas de Groot

De Nederlandse wandelaar met veel literatuur in het hoofd kan nu weer naar Schiphol. In 2010  wilde Ko van Geemert met zijn literaire stedengids Paramaribo Brasa! dit type lezer door Paramaribo loodsen, nu is Willemstad op Curaçao aan de beurt. Op 26 september presenteerde uitgeverij Bas Lubberhuizen namelijk de tweede tropische wandelgids van Van Geemert:  Dushi Willemstad. Het  is een flink boek geworden, omdat de auteur behalve twee forse wandelingen ook een lange rij cultureel-maatschappelijke “Curaçaose thema’s” wilde beschrijven. Vijf “Curaçaokenners” komen daarenboven in een eigen bijdrage aan het woord.
Het boek is duidelijk voor de Nederlandse toerist geschreven. Het feitenmateriaal, de toelichting op die feiten, bijvoorbeeld de introductie tot genoemde auteurs en andere personen is zeer uitgebreid. De samensteller heeft zo nieuwsgierig om zich heen gekeken en is zo gegrepen door het eiland dat hij na thuiskomst onmiddellijk terug wilde. Zijn inleiding heet dan ook ‘Heimwee naar Curaçao’. De heimwee is met name te zien op p. 6. Daar is een nostalgische tekening van Jo Spier afgebeeld uit 1948. Ook de omslag van het boek getuigt van weemoed. Op die omslag staat een oude ansicht met twee keurige echtparen die genieten van zon en zee op het terras van…Hotel Avila. Het hotel dat in 2013 nog steeds één van de grote toeristische trekpleisters is. Dit laatste ook omdat de geest van de schrijver Boeli van Leeuwen er voelbaar rondwaart. De belustheid op het eiland heeft ook een keerzijde: soms is het materiaal overweldigend. Vooral in de afdeling ‘Curaçaose thema’s’.
Het zal een hele toer zijn om met deze lijvige gids de Curaçaose zon te trotseren. Waarschijnlijk is de beste methode om voor of na een wandeling in de schaduw, onder een fan, de “Curaçaose thema’s” te bestuderen die eventueel zullen opduiken of al opgedoemd zijn. Het stukje over ‘De snèk’ kan het beste voor de wandeling doorgenomen worden. De opmerkingen over ‘Hato’ eigenlijk alvast in het vliegtuig. Stel nu dat je als Nederlander tijdens de wandeling misschien een keer het woord makamba hebt opgevangen, dan wordt het tijd om de opmerkingen over dat woord te verwerken. Het deel dat “Papiamentu” heet, dus over de taal gaat die het meest op Curaçao gesproken wordt, had beter “Papiaments” kunnen heten om vervolgens uitleg te geven over de benamingen ‘Papiamentu’ en het Papiamento. Het is jammer dat in het boek alle drie deze termen door elkaar gebruikt worden. Dit verheldert de toelichting niet. Waarschijnlijk heeft het te maken met het feit dat Van Geemert af en toe wel erg veel hooi op zijn vork neemt, dit zorgt dan voor scheurtjes in de steel van die vork.
Twee wandelingen door Willemstad vormen de hoofdmoot van het boek. De eerste leidt door Punda, het stadsdeel achter Fort Amsterdam. Opvallend is dat deze wandeling veelal in de buurt van water blijft. Dat komt natuurlijk doordat het binnenvaren van de Annabaai heel wat keren door schrijvers wordt gereleveerd, laat staan bezongen. De kleine zijbaai het Waaigat ligt vlakbij de Scharlooweg, die voor een groot deel in de route is opgenomen. Een heel stuk Pietermaai wordt overgeslagen, maar gaande naar de Penstraat, loopt de wandelaar toch weer met het zout van de zee in zijn neus. De Penstraat wordt vaak genoemd door auteurs, maar eigenlijk zijn die allemaal op weg naar het Octagon en het veelbezongen Avilahotel. Voordat de wandeling terugkeert naar de stad, noemt Van Geemert nog de plek waar de Penstraat eindigt, namelijk Marie Pompoen. Hierbij had hij wel het gedicht van Frits van der Molen mogen noemen. Die schreef in De Stoep ooit het gedicht ‘Marie Pompoen’:  “Op de vlakte van Marie Pompoen / strooien de meisjes haar fatsoen / als bloemen op een vuilnisbelt / en elke lichaamsruil vraagt geld.” Zo luidt de eerste strofe van dit lange gedicht over het openluchtbordeel op die plek. In het stuk over Campo Alegre, één van “Curaçaose thema’s” wordt beschreven hoe het in 2013 gesteld is met de vervanging van Marie Pompoen. En Campo Alegre ligt tenslotte veel verder weg van Willemstad. De toerist komt daar waarschijnlijk alleen als hij de weg kwijt is.
De Otrobandaroute is veel meer dan de Pundaroute een wandeling in de stad. De wandelaar loopt dichter bij de huizen, lijkt het. De stegen van deze wijk hebben heel wat literatuur opgeroepen. “Steegjes overschaduwd door ruïnes”, schrijft Walter Palm. Ook de verhalen van de recent overleden Jules de Palm werpen hun licht op deze bijzondere wijk. Van Geemert besteedt hier nogal wat aandacht aan de populaire bisschop Niewindt uit de negentiende eeuw. Hij vermijdt het echter de gedichten te noemen die Cornelis Ch. Goslinga schreef. Goslinga (genoemd in het persoonsnamenregister) dichtte het bundeltje Martinus Joannes Niewindt in vierentwintig sonnetten (uitgegeven in 1987 door De Schans, Werkendam). Na weer een stukje lopen krijgt het  huis Stroomzigt vanzelfsprekend heel wat aandacht, dat was immers het woonhuis van dichter-dokter Chris Engels. Van Geemert meandert zeer gedetailleerd door Otrobanda. Gelukkig kan de wandelaar even bijkomen in de legedarische Nettobar in de Breedestraat, vereeuwigd bijvoorbeeld door auteur Hans Vaders.
Daarna had Van Geemert nog wel een paar bochten mogen maken teneinde in de Belvederestraat te komen. Daar woonde  op nr 11 en 43/45 de dichteres Aletta Beaujon in haar jeugd. Van haar verscheen in 2009 de Verzamelde gedichten: De schoonheid van blauw ~The Beauty of Blue (Haarlem, In de Knipscheer). In die bundel staat het gedicht
Piscadera bay – Scardana bay
Music near the sea
reminds me of the bay of Piscadera
soft music near the sea
reminds me of the soothing sea of Piscadera
Smooth music makes me lonely
far from all my childhood moods
All alone in a grown up world
I cry for the music of yesterday
and I want to swim again
at Piscadera bay
I want to float again
on the tunes of long ago
I want to be all alone
at Piscadera bay
to think again my childhood thoughts
Na het maken van de wandelingen en het ter harte nemen van alle gegevens zal het de literaire toerist waarschijnlijk duizelen. Daarom is het goed te weten dat niet ver van Willemstad, aan de Otrobandakant een kleine baai ligt waar het goed zwemmen is: de Piscaderabaai. De omgeving aldaar is inmiddels erg toeristisch geworden, maar er is een tijd geweest dat veel Curaçaoënaars in die baai leerden zwemmen. En daar moeten ook eilandbewoners tussen gezeten hebben, die zich later in de literatuur bekwaamd hebben.
De “Curaçaokenners” die aan het woord komen, verschillen gelukkig nogal van invalshoek. Wim Rutgers doet de literair-historische kant met erg veel aandacht voor het proza en erg weinig voor de poëzie. Lucille Berry-Haseth heeft het over het vertalen in het Papiaments, een prima onderwerp in dit verband, met name voor deze vertaalster van heel wat gedichten en van de bekendste roman van Frank Martinus Arion: Dubbelspel. Een groot vriend van Boeli van Leeuwen, Nic Møller, tevens de man van het Avilahotel, schrijft een mooi stuk over Van Leeuwen. De Penstraat komt terug in een anekdotisch relaas van Jan Brokken. De anekdote is een kleurrijke verpakking van een boodschap voor de literaire wandelaar. Die luidt: Curaçao is geen Nederland, want zegt Brokken: ‘Want hoe Nederlands Curaçao van de buitenkant ook oogt, in de ziel van de eilanders meandert de Congo onverstoorbaar verder door het schimmenrijk van de voorvaderen.’
In hoeverre deze waarneming tot begrip of onbegrip leidt, is natuurlijk de vraag. Maar waarom zouden we alles moeten begrijpen, vraagt Carel de Haseth zich af in zijn veelzeggende bijdrage over de vermeende overzichtelijkheid van Curaçao. Ervaar het eiland, dat is beter dan het voortdurend willen begrijpen. Hij vertelt een jeugdherinnering over een haai die hij iedere middag, om ongeveer vier uur, de Annabaai zag binnenzwemmen, een rondje maken om vervolgens weer naar volle zee te verdwijnen. De Haseth eindigt dan met: ‘Wat het dier kwam doen, wat hem dreef, blijft een raadsel. Maar hij hoefde het eiland niet te begrijpen: hij ervoer het zoals het is en beleefde er ongetwijfeld plezier aan. Anders zou hij niet steeds weer terugkomen.’
Ik denk dat  Dushi Willemstad het ervaren van Punda en Otrobanda heel goed kan bevorderen. Niet bij haaien, wel bij (literaire) toeristen, ook van het eiland.
Ko van Geemert, Dushi Willemtad
Amsterdam 2013, Uitgeverij Bas Lubberhuizen
272 p. € 22.50

Aletta Beaujon

Portret van de Curaçaose dichter Aletta Beaujon, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 43 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. De foto op groot formaat is ook te bestellen bij de fotograaf; voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

‘Ik heb overal gewoond’

Over De schoonheid van blauw van Aletta Beaujon

door Ezra de Haan

Wanneer er een kattenbelletje van Kafka of een liefdesbrief van Lord Byron gevonden wordt, is dat wereldnieuws. Dat wat voltooid leek, kreeg toch nog een toevoeging. In Nederland juicht men minder snel. Zelfs als er een vrijwel volledig nieuwe dichtbundel aan een oeuvre kan worden toegevoegd, blijft men hier rustig. Iets wat mij verrast, want het is wel degelijk een wonder dat de rode kantooragenda uit 1957, waarin Aletta Beaujon 78 van haar gedichten opschreef, zolang op de planken van bibliotheken kon blijven staan zonder dat iemand iets met de inhoud deed. Gelukkig begreep Klaas de Groot, die samen met Aart G. Broek de bezorger was van de verzamelde gedichten van Aletta Beaujon, meteen dat hij een unieke vondst had gedaan. Hij vergeleek de gedichten in de agenda met wat al eerder was gepubliceerd en wist dat er veel onbekend werk tussen zat. Het bundelen en bezorgen van het werk was vervolgens de meest logische volgende stap.

Aletta Beaujon werd op 1 mei 1933 geboren op Curaçao. Ze groeide daar op maar kende Bonaire ook goed door de vakanties die ze daar doorbracht. De schrijver, jurist, arts en politicus Cola Debrot, beroemd geworden door Mijn zuster de negerin, was haar oom. Hij bezat diverse plantages, zoals Slagbaai waaraan Beaujon regelmatig refereert in haar gedichten. Debrot, die ook aan de wieg van Frank Martinus Arions schrijverloopbaan stond, hielp Aletta met de publicatie van haar gedichten in de beroemd geworden Antilliaanse Cahiers. In dit literaire tijdschrift verscheen werk van Tip Marugg, Frank Martinus Arion, Oda Blinder, Pierre Lauffer, Luc. Tournier en Cola Debrot. Allemaal auteurs die later van groot belang bleken voor de literaire ontwikkeling van het eiland.

Aletta Beaujon debuteerde in 1957 in een dubbelnummer van Antilliaanse Cahiers met de bundel Gedichten aan de Baai en elders. Haar tweede bundel, Poems while in Delos, verscheen in 1959. Wederom in Antilliaanse Cahiers. Het was een reeks van veertien gedichten in het Engels. En nu, in 2009, verschijnen alle gedichten van Aletta Beaujon onder de titel De schoonheid van blauw. Samen met de teruggevonden gedichten uit de rode agenda krijgen we nu eindelijk een beeld van de dichter die Aletta Beaujon was. Wie goed leest, krijgt haar dromen erbij cadeau.

Frank Martinus Arion schreef enthousiast over het debuut van Aletta Beaujon: ‘Alettas bundel is een grillige, fantastische reis: de reis die kinderen soms in hun dromen maken of waarvan heel blijde mensen soms spreken, als het leven hun goedgezind is. Als de hemel blauw is en de zon schijnt en de toekomst enkel vreugde wil beloven.’ Verder heeft Arion het over de weemoed en de heimwee die in veel gedichten doorklinkt. ‘De heimwee, die wij, Antillianen, allen zo goed kennen.’ Arion, die weet wat lezen is, zag toen al dat haar gedichten de hele wereld ademden. Ook hem viel het ongebreidelde levensgeluk op dat in veel van Beaujons gedichten voorkomt. Wanneer je het debuut herleest, waar De schoonheid van blauw mee opent, valt je de intensiteit op waarmee ze schrijft. Neem een passage uit het gedicht ‘Slagbaai’:

Ik voel mij
als Orpheus
in een delirium
van heerlijkheid
verheven zelfs boven de sterren
lichtjaren verwijderd

Toch wordt deze idylle al snel verstoord. Wat we dan in hetzelfde gedicht zien, is de andere kant van de dichter:

De zee ruist voortdurend
in ritmische
rijmen
Zij heeft in de late middag
het strand verkracht
met geweldige golven
van schuim en zand

Aletta Beaujon moet een vat vol tegenstellingen zijn geweest. Op Curaçao en Bonaire was ze gelukkig. Uit ieder gedicht dat ze erover schreef blijkt de verbinding met de natuur. Ze bejubelde haar omgeving en zag het als een droom die ook na het ontwaken kon worden beleefd. Ik citeer een passage uit ‘Agaven’:

Een onmetelijke vlakte
Agaven
ligt voor ons
in de zon
zoemende zoete dromen
van een onverstoorbare plantensoort
verbegraven
in de wildernis

Andere gedichten uit haar debuutbundel Gedichten aan de Baai en elders beschrijven Nederland en dat valt meteen op door de woorden die Beaujon gebruikt. Meteen is de blijde mens, het kind in haar verdwenen. Eerder afkeer valt er aan haar regels af te lezen.

Holland

Avond
Wanneer het zo vroeg
donker wordt
snellen de mensen
naar huis

de lichten loeren lui
neer
op de pleinen
en staren dof voor zich uit
op eenzame hoeken
van de straten
gele gaten
in de vuile plassen
overal

Morgen
En de vroege morgen
is nog nacht en
naakt
gods gedachte
paradox
van fietsers op de weg

In de vieze ramen
van de grijze treinen
schijnt het licht
traag
moeizaam
en verscholen

Aletta Beaujon lijkt te worstelen met de koude grijze wereld die Nederland heet. Slapeloosheid en dromen komen steeds weer in haar gedichten voor. Er is sprake van een gevangen zijn in een pijn van nooit meer te willen ontwaken. Ook haar dichterschap geeft daarin geen soelaas. ‘De dichter is geen mensenkind / maar heeft zijn hart in hel / gekregen.’ Beaujon schreef meerdere gedichten over dichters. De woorden die we tegenkomen zijn inktzwart. ‘zalen zwartgeverfde woorden spuien ze / de droeve dichters in een toorn van / tranen meegetorst en nooit verspild op / tabernakels van de goden.’ Naarmate je meer gedichten van haar debuut leest, krijg je de indruk dat zowel het schrijven als het leven haar niet makkelijk vielen. Eenzaamheid en onzekerheid klinkt regelmatig in haar werk door. De eerste strofe van ‘Ego’ spreekt boekdelen.

De vreugde van het vieren
maakt de mens zo moe
hij hoopt steeds weer
een vriend te zijn
een tweeling medemens

In de talloze gedichten met dezelfde titel of eigenlijk hetzelfde thema lees je de strijd van de dichter met zijn materie af. Beaujon moet steeds weer geprobeerd hebben zichzelf te overtreffen. En slaagde daar regelmatig in, al is het de vraag of ze dat wel inzag. Wie de twee versies van het gedicht ‘Slagbaai’ naast elkaar legt komt er zelf ook niet uit. Ze staan naast elkaar, vormen een tweeluik. Al is het gedicht op pagina 133 typerend voor de nostalgie in het complete oeuvre van Beaujon:

(fragment uit ‘Slagbaai’)

Ik kom hier elke dag
de avond zoeken
en de dag want beide
heb ik op dit strand voor het eerst gevonden
heel lang geleden

In Words washed away / Weggespoelde woorden, staan zowel de veertien gedichten die bekend staan als de bundel Poems while in Delos als de resterende 64 gedichten uit de kantooragenda van Beaujon die in de Centrale bibliotheek Den Haag, afdeling Antilliana, gevonden werd. Juist in combinatie met de gedichten uit haar debuutbundel komen de teruggevonden gedichten en de reeds bekende tot hun recht. We komen gedichten tegen die we al kenden maar die nu een andere jas dragen. Zo horen we de echo van ‘Slagbaai’ in een gedicht als ‘Late middag in Athene’. Het gedicht speelt zich nu in Athene en omgeving af. Toch lezen we hetzelfde als in het gedicht over de dagen op Bonaire. Woorden als zout en hitte komen weer voor, maar het is vooral de sfeer die identiek is. In haar verbeelding van Griekenland lijkt Beaujon haar geluk gevonden te hebben. In het gedicht ‘Hellas’ beschrijft ze het als volgt:

Why is it that when I dream
I always dream of Greece
the songs of honey mellowed suns
flowing to the winding valleys
and the flower bedded plains

Ze beantwoordt die vraag in het gedicht ‘In Greece I died’ met de regel die haar kinderen haar op haar graf hebben meegegeven:

In Greece I died
ten thousand years ago

Hetzelfde gedicht opent met een veelbetekende strofe:

Moments of madness
of the maker
ignorant of time
inhabitant of all encompassing
spaceless life infection

Weer is het de waanzin die meespeelt. Zelfs in haar imaginaire Griekenland, het land dat de metafoor was voor alles wat voorbij was: de verloren jeugd, de vergeten klassieke wereld. En ook in het volgende gedicht in de bundel, ‘On my way to Delphi’, komen we het tegen.

I cried
And your answer was an arrid echo
Of my insanity

Dit zijn gedichten die aan Keats doen denken en met name aan zijn ‘Ode to a Grecian urn’. Het is poëzie waarin een wereld tot leven gewekt wordt die alleen in de verbeelding van de schepper leeft. Gedichten waarin dromen tot leven komen en dat wat in het werkelijke leven niet meer kan toch gebeurt. In het geval van Aletta Beaujon levert het wonderschone poëzie op.

(uit: ‘Sunrise Delphi’)

there is something so joyful
about the underwater green of the shade
in a sleeping silver stony well
where I can be alone knowing
that the treasures of Delphi surround me

(uit: ‘Madness’)

The birds were mating
In the madness of my soul
Insanity is sanctified
At the well of warm endeavour

(uit: ‘Greece’)

I stand and wait for all that once
was promised to the poets
Inspiration granted finally
to sight unswaying
miracles
and to the smallest life incentive
open memoried attention of the gods

Het zijn niet alleen de in het Engels geschreven, tot nu toe vergeten gedichten die bewondering opwekken. Ook die in het Nederlands mogen er zijn. Het gedicht ‘Bonaire’, een ode aan de maangevormde blauwvinvissen, brengt het eiland en de dromen van Beaujon tezamen. Dat Cola Debrot het indertijd niet in haar tweede bundel opnam is onbegrijpelijk. Misschien was het een persoonlijke keuze die samen met Aletta tot stand is gekomen of koos hij liever voor een reeks gedichten in het Engels.

De schoonheid van blauw / The Beauty of Blue laat voor het eerst Aletta Beaujon zien zoals ze werkelijk was, een kwetsbare dichter die zich liefst in de dromen van haar gedichten verschool. Haar verzamelde gedichten vormen een schatkamer aan gedichten in het Nederlands, Engels en Papiaments. Juist door de toevoeging van de gedichten uit de rode kantooragenda en de verspreide gedichten kunnen we ons eindelijk een voorstelling maken van de wereld die Aletta Beaujon droomde. Hulde aan de Klaas de Groot, die de gedichten terugvond en die samen met Aart G. Broek (foto rechts) er een prachtboek van maakte.

(uit: ‘Solo di mèrdia’)

Muhé
Ta kòrta álue
Pabou
Patras na laira
Kabes abou
Solo
Sin duele di nos niun
Miserikòrdia ku ningun
Ta baha
Riba nan kustia
Ku e fièrnu
Di mèrdia

(uit: ‘Middagzon’)

Daarginds
snijden vrouwen
aloë
Achterste omhoog
hoofd omlaag
De zon
Meedogenloos
deernis voor geen
smijt vanuit het zenit
de helse hitte
op hun lendenen

[Bron: Literatuurplein.nl]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter