blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Baldewsingh Rabin

Wethouder schrijft boek over spiritualiteit

De Haagse wethouder Rabin Baldewsingh heeft een boek geschreven met daarin een verslag van interviews die hij heeft afgenomen met de Indiase asceet Swami Veda Bharati. De gesprekken gingen over spiritualiteit, meditatie en over het leven en de dood. Het Engelstalige boekje heet The Magic of Silence. Baldewsingh bracht eerder al enkele poëziebundels en CD’s met gedichten uit.

[van denhaagfm.nl]

Rabin Baldewsingh deelt herinneringen in cd-vorm

door Eric Mahabier

Den Haag – Yad ke swagat (verwelkoming van de herinneringen) is de titel van de tweede gedichten cd die de Haagse wethouder Rabin Baldewsingh zondag in Den Haag heeft gepresenteerd. Familie en vrienden van Baldewsingh waren bij de presentatie aanwezig. De gedichten zijn geschreven in het Sarnami en gaan over de liefde, eenzaamheid en ervaringen van vroeger in Suriname. ‘Yad ke swagat’ is de titel van één van de gedichten in zijn tweede bundel. Baldewsingh vindt dat het verleden belangrijk is voor de toekomst en dat de herinneringen uit het verleden ook gedeeld moeten worden. Drie van zijn gedichten gaan over zijn herinneringen in Suriname. Baldewsingh vertrok in 1975 naar Nederland en ging twaalf jaar later voor familiebezoek naar Suriname. Hij haalt herinnering op over hoe hij toen ontvangen is door zijn familie.

read on…

Rabin Baldewsingh

Portret van de Surinaams-Nederlandse schrijver Rabin Baldewsingh, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 83 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. Voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Mohan torst in zijn eentje de Sarnámi traditie

door Michiel van Kempen

Met de literatuur in het Sarnámi, de moedertaal van de Surinaamse Hindostanen, is het een wisselvallige geschiedenis geworden. Na 1977 swingde de boel de pan uit rond arts/dichter/taalpropagandist Jit Narain in Den Haag, met zijn zingende broer Rabin Baldewsingh (the singing detective van het Haagse college van B & W), met de lederen feministe Gharietje Choenni, met de ragfijn dichtende Chitra Gajadin (de schrik van het eerste Sarnámi festival in Paramaribo), met Hindi hopman Surj Biere en de wandelende megafoon van de Sarnámi grammatica Moti Marhé. En natuurlijk met Cándani, vers van onder een districtskoe uitgekropen, niet gehinderd door enige kennis van welke schrijfwijze dan ook, maar wel wonderschoon zingend als een treurige leeuwerik aan het hof van koning Akbar. En dan, ploef, zakt het hele zaakje in elkaar, begraaft Narain zich in Saramacca, begint Choenni aan een striptease en kruipt er uit het zwarte leder nog slechts een pensionhoudster op Bonaire, encanailleert Cándani zich met de stankbel van Scientology en lijken alle anderen zich tevreden te hebben gesteld met de rol van voetnoot in de literaire geschiedenis. Rabin Baldewsingh verklaart publiekelijk dat schrijven in het Sarnámi geen zin heeft en de Hindostanen alleen maar terugdringt in groepselement; hier spreekt de brede burgervader in de dop.
Als die storm is overgewaaid duikt opeens Raj Ramdas op, broer van de zoveel beroemdere essayist Anil die nooit iets met de Hindostaanse beweging had, maar die zich wel als een echte pasja in India vestigde, voorzien van tuinman, chauffeur en kokkie. Raj Ramdas maakt indruk op het festival Winternachten met zijn voordracht uit zijn fraai uitgegeven bundel Kahán hai u/Waar is zij (2003). Als ook van die weldadig aanvoelende Sarnámi windvlaag helemaal niets meer te merken is, kondigt Raj Mohan zich aan, hij lijkt bereid de Sarnámi traditie in zijn eentje voort te zetten, eerst met de tweetalige bundel Bapauti/Erfenis (2008), nu met de omvangrijke bundel Tihá/Troost.
De tweede afdeling van de nieuwe bundel geeft 22 gedichten enkel in het Nederlands. De eerste afdeling bevat zeventien gedichten in het Sarnámi met een Nederlandse vertaling ernaast, waarbij direct gezegd moet worden dat deze vertalingen zich soms tamelijk ver van de oorspronkelijke taal begeven. Een dichter mag natuurlijk met zijn teksten doen wat hij wil, maar voor iemand die toch graag de twee versies wil vergelijken is het tamelijk hinderlijk dat de regels niet parallel lopen, ja, dat de Nederlandse vertaling soms meer dan een halve bladzijde langer uitpakt. Neem deze strofe van mooie zegging:

áj phir chhui ke jáylá tor ego puráná dukh

Wat dan in de vertaling tot klein brandhout verhakkeld wordt in zeven versregeltjes, alsof aan elk woord een gewicht van veertig kilo hangt:

vandaag
raak ik
weer eens
een oud
verdriet
van jou aan
en vertrek

Wat direct opvalt is hoezeer de twee afdelingen uiteenlopen naar inhoud én naar taal. De Sarnámi gedichten zijn intiem, geven kleine familiescènes, ontspruiten bijna altijd uit de melancholie over een verdwenen of een verdwijnende wereld. Ze worden gedragen door het verdriet van de migrant die ergens tussen India, Suriname en Nederland de coördinaten van zijn leven en – vooruit maar – zijn identiteit probeert te zoeken. Dat zijn allemaal motieven die ook uit het werk van de andere Sarnámi dichters bekend zijn. Natuurlijk speelt ‘áji’, de grootmoederfiguur, er een belangrijke rol in; bij welke van de Sarnámi auteurs wordt zij – de witgehaakte orhni op het hoofd, de koemest aan de hielen en de moede rimpels in het gezicht – niet tot leven gewekt in vaak liefdevolle versregels? Opmerkelijk is ook hoe eenvoudig het taalgebruik in die eerste afdeling is, hoe beperkt het vocabulaire (ik bedoel dat niet negatief!) en hoezeer dat vocabulaire helemaal in het verlengde ligt van de woordenschat van Narain en Cándani.

tor hawá men milal bá mahak hamár cháhe tor matti jagghá na de hai enrhi dhansáwe khát

mijn geur is vermengd met je wind
al geeft jouw aarde geen plek
om mijn hiel in te planten

De taferelen en metaforen die Mohan ons voortovert zijn traditioneel, het olielampje is er natuurlijk, het vuur, de rijst, de vleermuizen, de bruidsstoet, de diya, kortom: de hele setting van het rurale Hindostaanse leven. Naar de soms overdonderende metaforen die Jit Narain wist te vinden, zoek je bij Raj Mohan tevergeefs. Maar het is misschien niet helemaal fair om hem te vergelijken met een dichter waarvan er maar één per generatie, zo niet per eeuw voorkomt.

Op zich zijn Mohans vertalingen wel acceptabel, al haalt er niet één zelfs maar in de verte de klankrijkdom van het Sarnámi (de gedichten zijn ook als liedteksten bedoeld en je moet er Mohans CD Daayra eigenlijk bij beluisteren). Op enkele plaatsen zijn de vertalingen tenenkrommend prozaïsch, zoals in deze regels waarbij men wijlen J.-P. Balkenende zuinigjes-goedkeurend ziet knikken:

hoe red ik mijn cultuur
te midden van honderd rassen
normen en waarden van anderen

De afdeling met gedichten in het Nederlands herneemt wel enkele motieven uit de eerste afdeling, maar is veelvormiger, het gaat daar ook over het Suikerfeest, over een schietincident in Amerika en zowaar over dik-zijn! Het vocabulaire is ook veel uitgebreider, wat misschien ook wel komt doordat er geen beperking is om de tekst in een liedvorm te brengen. Voor Raj Mohan betekent dat dan dat het fijnzinnig oproepen van een sfeer zoals in de eerste afdeling plaats maakt voor benoemen. De Nederlandse poëzie is veel cerebraler dan die in het Sarnámi:

de muzen van Apollo
worden erbij geroepen.
gewekt uit een eindeloze droom
over kosmische muziek en aards vermaak.

deze fijnzinnigheid van twee werelden
verborgen in een halssnoer van parabels,
tooisel van de nieuwe keizers van theater

Mij lijkt dat de laatste twee versregels de poëzie uitmaken en dat de regel ervóór liever iets had kunnen beschrijven dat de genoemde fijnzinnigheid oproept, dan dat die regel zelf de fijnzinnigheid expliciet benoemt. Dat oproepen lukt Mohan overigens soms wel, zoals in een gedicht over een vakantie in Suriname, waar hij een hete asfaltweg in Suriname laat contrasteren met de schoorsteenmantel in Nederland. Hinderlijk in de bundel zijn wel verschillende taalfouten, zoals ‘jouw ellende kan ik/ niet meer te verdragen’, ‘zonder enig steun’ en ‘een interactief/ breedbeeld tv’. Gewoon niet aandachtig genoeg geredigeerd.
Maar goed, laat ik er nu maar het zwijgen toe doen, tenslotte kreeg ik op pagina 66 toch al een subtiele tik op de neus in het gedicht ‘geschiedenis’:

de blanke
vertelt mij zijn verhaal
en ik luister
de blanke
vertelt mij mijn verhaal
en ik luister

Raj Mohan, Tihá/Troost, Haarlem: In de Knipscheer, 2011. 74 p., ISBN 978 90 6265 661 5, prijs € 16,90.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Suriname op een tweesprong

door Jeroen Dewulf

Is Suriname een Caraïbisch of een Zuid-Amerikaans land? Vanuit Nederlands perspectief wordt het land traditioneel tot de Caraïben gerekend. De tijd dat een minister het voorstel deed om een brug te laten bouwen tussen Suriname en Curaçao is dan wel voorbij, maar in Nederland bestaat nog altijd de neiging om vanuit Paramaribo de blik naar het noorden te richten, naar de oceaan. Zo bezien is het geen verrassing dat het postkoloniale Suriname de ogen steeds duidelijker naar het zuiden richt, naar Zuid-Amerika. Het grote voorbeeld is daarbij het land dat in zijn geschiedenis nog nooit zo zelfverzekerd is geweest als nu: Brazilië. Niet zonder reden voorspelt Guus Pengel in Suriname en ik dat het Surinaams-Nederlands in de niet zo verre toekomst wellicht zal worden uitgebreid naar Surinaams-Braziliaans-Nederlands. Jean and Kathleen Ferrier beginnen hun visie op de toekomst van Suriname zelfs met een lied van de Braziliaanse zanger Chico Buarque. Dat lied is weliswaar een hommage aan Tom Jobim, de “vader van de Bossa Nova”, en niet aan de Braziliaanse mens, maar de foutieve interpretatie van de wat al te enthousiaste zusjes Ferrier is veelzeggend: Surinamers zien in hun machtige Braziliaanse zuiderbuur een nieuw rolmodel.

Vaak wordt vergeten dat ook Brazilië een, weliswaar kortstondig, Nederlands verleden heeft. De zanger Chico Buarque – eigenlijk Francisco Buarque de Hollanda – is een van de vele Brazilianen met Nederlandse roots. Dit Nederlandse hoofdstuk uit hun geschiedenis is de reden waarom Braziliaanse intellectuelen regelmatig naar Suriname verwijzen in discussies over de vraag hoe Brazilië er had uitgezien als de Portugezen de Nederlandse “bezetters” in 1649 niet hadden verdreven. Veel beter, zo verklaarde ooit de invloedrijke politicus Joaquim Nabuco en velen zeiden het hem na. Want wat is het achtergebleven Portugal in vergelijking tot het welvarende Nederland? En waren de Nederlanders niet de eersten die met Frans Post en Albert Eckhout het Braziliaanse landschap en de bevolking schilderden en er met Georg Markgraf en Willem Piso de fauna en flora bestudeerden? Tegenstanders van deze theorie hebben echter aan één woord genoeg om de discussie in hun voordeel te beslechten: Suriname. Tegen zo’n intellectuele uppercut valt niets meer in te brengen. Suriname staat immers symbool voor alles wat Brazilianen niet willen: politieke chaos, economische malaise, corruptie. Bovendien heeft het land niet eens een fatsoenlijk strand.

Wie de serie boeken leest die onlangs in Nederland over Suriname zijn verschenen – Paramaribo Brasa!, Voor mij ben je hier, Suriname en ik – krijgt een heel andere indruk van het land. Hier proef je heimwee, trots, liefde, zelfs passie voor de sfeer, de muziek, het eten en de omgangsvormen van een land dat je in vergelijking tot het grijze en chagrijnige Nederland in alle kleuren van de regenboog lijkt toe te lachen. Het is opvallend dat die boeken net op een moment verschijnen dat Suriname een koers is gaan varen die niet meer op Amsterdam is gericht. Het lijkt wel alsof Nederlanders pas dan massaal van iets durven te gaan houden, als ze het definitief kwijt zijn. Nu de Indische nostalgie wat is weggeëbd lijkt plots een golf van heimwee naar de West op komst.

Met Paramaribo Brasa! biedt Ko van Geemert een vlot geschreven en informatief boekje over de Surinaamse hoofdstad voor de intellectuele toerist uit Nederland. Interessanter is de bundel Voor mij ben je hier, waarin Michiel van Kempen een reeks verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers presenteert. Afgezien van een storende neiging tot prekerigheid is de kwaliteit van de meeste bijdragen in deze bundel hoog. De grote ontdekking is zonder meer Herman Hennink Monkau, al is het begrip “jongste generatie” bij iemand met jaargang 1935 wel heel ruim opgevat. Monkau is hoe dan ook een groot verteller die alleen nog een strenge lector nodig heeft om zijn vele overbodige bijzinnen te schrappen. Indrukwekkend is ook het literaire talent van Rihana Jamaludin. Vooral in haar beschrijving van Amsterdam door de ogen van een orthodoxe Hindoestaanse moslim maakt deze schrijfster een sterke indruk. Mala Kishoendajal levert in haar verhaal over de eerste generatie Hindoestanen in Suriname eveneens een verrijkend perspectief op de complexiteit van een gemeenschap die lang gesloten bleef voor de Nederlandstalige lezer.

Suriname en ik is een bundel met reflecties over Surinaamse identiteit en over de toekomst van een land op een tweesprong. Het is een boek vol heimwee van in Nederland woonachtige Surinamers en van Nederlanders die Suriname een warm hart toedragen, samengesteld door John Leerdam en Noraly Beyer. Naast een reeks uitbundige liefdesverklaringen aan switi Sranan valt er in verschillende bijdragen ook verdriet te bespeuren, het meest pakkend wellicht in de prachtige tekst van de Hindoestaanse politicus Rabin Baldewsingh. Opvallend aan deze bundel is de calvinistische neiging om absolute rechtlijnigheid als een kwaliteit te beschouwen. Dit terwijl Suriname net een land is dat uitblinkt door ambivalentie. Een land waar de morele verontwaardiging hoog oploopt als het om slavernij gaat, maar waar men tegelijk een moordenaar en drugsbaron tot president kiest, een land waar men de nationale trots luidkeels verkondigt en tegelijk het culturele erfgoed laat verkommeren, een land waar de dictator zich aan marronhelden als Boni spiegelt en tegelijk een Marrondorp platbrandt, een land waar de schoonheid van het landschap in alle geuren en kleuren wordt bezongen terwijl de eigen natuur in de uitverkoop staat, een land ook dat zich profileert als een multicultureel model en tegelijk een partijsysteem op basis van etnische segregatie hanteert. Wellicht niet toevallig bevat deze bundel dan ook veel bijdragen van gefrustreerde Nederlanders die ooit met de beste bedoelingen naar Suriname zijn getrokken, maar in en over Sranankondre erg Nederlands bleven denken. Met als paradepaardje de bijdrage van Jan Pronk, de man die als geen ander past in het door John Jansen van Galens geschetste beeld van de ”koloniale apostel van het antikolonialisme”.

De interessantste bijdrage in deze bundel komt van trendwatcher Adjiedj Bakas die specifiek ingaat op de ambivalentie van Suriname. Met behulp van het kernwoord “barok” slaagt Bakas erin om het uitbundige en tegelijk diep melancholische karakter van het land in een nieuw perspectief te plaatsen. Als één van de weinigen kijkt hij niet alleen naar het verleden, maar ook naar de toekomst en denkt hij na over de gevolgen van de toenadering tot Brazilië. De door hem voorspelde opkomst van Evangelicalen, waarbij Afrikaanse tradities zoals winti wellicht sterk onder druk zullen komen te staan, is inderdaad een weinig prettig maar helaas realistisch scenario.

Voortbordurend op de voorspelling van Bakas rijst de vraag wat Suriname in intellectueel opzicht van Brazilië kan verwachten. Een belangrijk verschil tussen beide landen is zeer zeker de omgang met het koloniale verleden. In tegenstelling tot Suriname heeft Brazilië een manier gevonden om dit pijnlijke verleden, inclusief slavernij, op een positieve manier te integreren binnen de eigen hybride identiteit. Alle retoriek over tolerantie ten spijt is Suriname sinds de onafhankelijkheid een land vol frustratie gebleven, vooral ten opzichte van Nederland. In hun kritiek op Nederland presenteren Surinamers hun eigen land graag als voorbeeld van multiculturaliteit door te verwijzen naar de moskee die in Paramaribo vlak naast de synagoge staat. De bewonderenswaardige tolerantie van de (kleine) joodse en islamitische minderheden in Suriname zou echter ook kunnen gelden als een oproep aan de Surinaamse meerheid om de rancune uit het verleden op een creatieve manier te overwinnen. Een Braziliaans identiteitsconcept, waarin ook de voormalige kolonisator een plaats heeft gekregen, kan Suriname daarbij zeker van pas komen.

Jeroen Dewulf werkt aan de University of California, Berkeley

[eerder verschenen in Ons Erfdeel, 2011, nr. 3]

SURE Suriname

Arts & craft op ARTI 2010

De expositie SURE Suriname is te zien tijdens ARTI 2010 van 6 t/m 10 oktober. Sure Suriname bestaat uit een mix van moderne beeldende kunst en design, met een duidelijke Surinaamse signatuur. De Stichting Designers at Work is initiatiefnemer van zowel de presentatie als de ontwikkeling van de tentoongestelde producten. SURE Suriname wordt op vrijdag 8 oktober om 20.00 feestelijk geopend door Rabin Baldewsingh, de Haagse wethouder van Volksgezondheid, duurzaamheid, Media en Organisatie.

read on…

Zoet & Zout

Op 9 september presenteren het ZID Theater en Stichting Lize het methodiekboekje en de film over het community-art project Zoet & Zout in Theater de Regentes in Den Haag.

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter