blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Aruba

Geschiedenis van de Antillen

door Els Langenfeld

De band tussen de zes Antilliaanse eilanden en Nederland bestaat al zo’n 275 jaar en de referenda van 1993 en 2005 hebben laten zien dat het overgrote deel van de Antilliaanse bevolking deze band ook wil handhaven. De toenemende belangstelling van de Nederlandse politiek voor de eilanden, de grote migratiestroom van Antillianen naar Nederland, terwijl tegelijkertijd Nederlandse pensionado’s het koude Holland inwisselen voor de warme tropenzon, deed de behoefte ontstaan aan meer achtergrondinformatie over de eilanden.
In 1997 verscheen daarom het boek Geschiedenis van de Antillen. Dit boek heeft nu de oude jas verruild voor een bontmantel. Had de eerste uitgave uit 1997 nog een slappe kaft, de vernieuwde uitgave van 2009 heeft een harde kaft met een losse omslag. Ook is voor de pagina’s dikker papier gebruikt en is de lay-out flink verbeterd. De kaderteksten zijn nu gemakkelijk te herkennen door de gekleurde achtergrond en veel foto’s zijn in kleur afgedrukt. De nieuwe uitgave oogt dan ook zeer luxe en verzorgd.
Inhoudelijk zijn de veranderingen minder opvallend. Geschiedenis van de Antillen geeft, in tegenstelling tot wat de tekst suggereert, geen chronologisch historisch beeld van de zes Antilliaanse eilanden. Via een thematisch overzicht wordt getracht de lezer een beter inzicht te geven hoe het verleden de huidige samenleving heeft gevormd en wat de historische achtergrond is van bepaalde sociale, economische en ecologische problemen. Want ‘kennis van het gemeenschappelijke verleden is onontbeerlijk om elkaar goed te begrijpen’ (p. 7).
Bepaalde aspecten worden nader uitgewerkt in ‘illustratieve teksten’. Veel van deze illustratieve teksten zijn aangepast. De nieuwe tekst ‘Wie is eigenlijk Antilliaan?’ is een zeer waardevolle toevoeging, waarmee wordt ingespeeld op een actueel vraagstuk. Niet alle illustratieve teksten zijn even sterk, zoals de tekst over de goudwinning op Aruba en die over Peter Stuyvesant. Daarin ligt de nadruk teveel op details zonder voldoende feitelijke informatie om deze details op hun juiste waarde te kunnen schatten.
Het boek bevat negen hoofdstukken, waarin rond een bepaald thema vanuit het verleden naar de huidige samenleving wordt toegewerkt. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de natuur van de zes eilanden – klimaat, bodemgesteldheid, flora en fauna − en op welke wijze menselijke bewoning deze heeft beïnvloed door de invoer van vee en de massale houtkap voor de winning van verfstof of houtskool. De milieuschade aangericht door de olie-industrie wordt eveneens belicht, maar vreemd genoeg niet de gevolgen van de hedendaagse invoer van dieren en planten die niet op de eilanden thuis horen, zoals de Neemtree op Curaçao en de boa constrictor op Aruba. Het hoofdstuk wordt afgesloten met recente bevolkingsgegevens. Daarbij wordt met betrekking tot het geringe aantal migranten van Curaçao naar Aruba een merkwaardige opmerking gemaakt: ‘De verklaring zal moeten worden gezocht in het feit dat Curaçaose werknemers, vallend onder de sociale wetgeving, veel duurder zijn’ (p. 20). Suggeren de auteurs dat immigranten van andere nationaliteiten niet onder de sociale wetgeving van Aruba vallen? Of dat Curaçaoënaars, dankzij de sociale voorzieningen op Curaçao, niet bereid zijn op Aruba te gaan werken?
In de drie daaropvolgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de herkomst van de verschillende bevolkingsgroepen: de Indianen, de Afrikanen en Europese, Amerikaanse en Aziatische migranten. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar de gedwongen migratie van Afrikanen naar en in het Caribisch gebied. Niet alleen de slavenhandel komt aan bod, maar ook de opstanden, cultuur en religie van de slaven en (het gebrek aan) sociale veranderingen na de afschaffing van de slavernij in 1863.
Wat jammer is, is dat aan de duizenden vrije zwarten en kleurlingen – in de negentiende eeuw de grootste bevolkingsgroep − slechts één kolom wordt gewijd. Ook het niet vermelden van de bronnen is een gemis. Er is een grote verscheidenheid aan onderzoeken over de (transatlantische) slavenhandel, waarbij er flinke verschillen bestaan tussen de genoemde feiten en aantallen. Voor welke hebben de auteurs gekozen? De literatuurlijst achterin is indrukwekkend, maar biedt wat dat betreft geen houvast.
Ook belicht worden de sociale veranderingen die de komst van nieuwe migranten hebben veroorzaakt: de Nederlandse pensionado’s, Chinezen, Colombianen, Jamaicanen en Haïtianen. De gespannen verhouding tussen de Europese en Afrikaanse cultuur wordt eveneens belicht, zowel tijdens de slavernij als in de periode van de olie-industrie en recent met de intensievere bemoeienis van Nederland met de eilanden: ‘De groei van het aantal Nederlanders en hun andere levenswijze gaven bij tijd en wijle aanleiding tot animositeit tussen Antillianen en Europese Nederlanders’ (p. 87). Het gebruik van de verleden tijd is in dit verband onjuist. Jammer is ook dat de auteurs niet dieper ingaan op de oorzaken van deze animositeit.
Het hoofdstuk ‘De Antillen in Nederlands en internationaal verband’ is erg rommelig. Omdat er sprake is van een groot aantal onderverdelingen, zoals bestuurlijke structuur, de relatie met Nederland, Venezuela, de VS en Europa, springt de tekst steeds heen en weer in de tijd. Daarbij speelt mee dat de grenzen van deze onderwerpen niet scherp zijn. Zo werd en wordt de verhouding met Venezuela ook beïnvloed door de relatie met Europa en de VS, zoals recent de situatie rond de Amerikaanse FOL (Forward Operating Locations)-basis op Curaçao.
Hoewel het uitgangspunt van Geschiedenis van de Antillen was om aandacht te besteden aan de historie van alle zes de Antilliaanse eilanden, is het onvermijdelijk dat Curaçao ook in dit boek de boventoon voert. Dit komt heel sterk tot uiting in het zevende hoofdstuk ‘De Opstand van 30 mei 1969’. Hoe deze opstand heeft doorgewerkt op de andere eilanden of de verhouding tussen de eilanden, wordt niet verteld.
Wat door de opzet van Geschiedenis van de Antillen juist opvalt, is hoe weinig de eilanden met elkaar gemeen hebben, zoals het volgende hoofdstuk ‘De Nederlandse Antillen: meer verdeeldheid dan eenheid’ ook duidelijk laat zien. De ongelijke behandeling van de eilanden door Nederland en de dominante positie van Curaçao, zowel in de koloniale tijd als na 1954 in het Land de Nederlandse Antillen, hebben uiteindelijk geleid tot het uiteenvallen ervan. Wat jammer is, is dat de recente staatkundige ontwikkelingen onderbelicht blijven. De relatie tussen de eilanden na het uittreden van Aruba in 1986 krijgt slechts twee pagina’s. De complexiteit van de recente ontwikkelingen komt daardoor niet uit de verf. De uitslag van het referendum van 1993, waarbij de bevolking massaal koos voor behoud van de Antillen van Vijf, wordt toegeschreven aan de vrees voor banenverlies onder de landsambtenaren bij een ontmanteling van het Land Nederlandse Antillen. Ook zouden de bestaande familiebanden tussen de bewoners van de eilanden een grote rol hebben gespeeld. In werkelijkheid was de uitslag vooral een signaal van de bevolking dat zij de bestaande politieke cultuur van corruptie en vriendjespolitiek afwees. Dit verklaart ook de eclatante verkiezingsoverwinning van de PAR een jaar later. Deze partij stond niet alleen voor herstructurering van de Antillen van Vijf, maar ook voor deugdelijkheid van bestuur en transparantie.

Ondanks deze kanttekeningen is Geschiedenis van de Antillen een waardevol boek, doordat er steeds een relatie wordt gelegd tussen het verleden en het heden. De teksten zijn helder en begrijpelijk, de opmaak overzichtelijk. Al met al een prettig lees- en kijkboek dat een plaats verdient in de boekenkast van eenieder die geïnteresseerd is in de Caribische eilanden in het Koninkrijk.

Leo Dalhuisen, Ronald Donk, Rosemarijn Hoefte & Frans Steegh (red.), Geschiedenis van de Antillen. Zutphen: Walburg Pers, 2009. 192 p., ISBN: 978 90 5730 628 0, prijs € 39,50.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Jossy Tromp maakt zijn halve dozijn publicaties vol met dertien nieuwe verhalen

door Wim Rutgers

“E personahenan mester por convence bo mes como escritor pero principalmente e lesado. Nan mester bira real bo dilanti. Bo mester por yora cu nan, hari cu nan, bo mester por hole nan y mi no sa kico mas, pareu cu bo ta lesa …”

Met zijn vijfde verhalenbundel onder de eenvoudige titel 13 cuenta heeft de Arubaanse auteur Jossy Tromp een aantal verhalen van uiteenlopende aard, lengte en kwaliteit gepubliceerd. Ik denk dat hij de vijf verhalen over het jeugdige meisje Flora beter apart had kunnen uitgeven. Dan was de bundel wel veel dunner geworden, maar zeker consistenter van inhoud en vorm.
Jossy Tromp geeft zijn werk uit in eigen beheer door middel van een vorm van publishing on demand waarbij een relatief klein aantal exemplaren wordt gedrukt en er vervolgens naarmate er vraag is, mondjesmaat wordt bijgedrukt. Zo slaagt hij erin weliswaar eenvoudige maar goed verzorgde uitgaven op de Arubaanse markt te brengen zonder met grote stapels onverkocht werk te blijven zitten – zoals nogal wat in eigen beheer publicerende auteurs tot hun narigheid overkomt. Dit concept vraagt dat de auteur zelf alles in eigen hand neemt: van manuscript tot lay out, omslagontwerp en –uitvoering en vervolgens druk- en bindwerk. Meestal is dat laatste bij Jossy Tromp een paar eenvoudig nietjes in de rug. Wel is de auteur daarbij zo verstandig steeds voor iemand te zorgen die de manuscripttekst becommentarieert en zo nodig corrigeert.

Jossy Tromp lezen vergt veel van de concentratie van de lezer. Op de achterkaft van deze dertien verhalen staat een lachende auteur en me lijkt het soms toe dat hij de lezer niet alleen welwillend toelacht maar ook een beetje uitlacht om al diens interpreterende spitsvondigheden. Ik waag me hierna desondanks toch aan een aantal impressies van mijn leeservaring.

Jossy Tromp is een schrijver van korte verhalen die het moeten hebben van een korte inleiding en een snel vervolg daarop, waardoor er vaak een contrasterende tweedeling in de vertelling ontstaat, die eindigt in een meestal nogal abrupt en onverwacht slot. Het loont de moeite om van de verschillende verhalen eens de begin- en eindzinnen apart te lezen. Ze trekken de lezer direct het verhaal binnen en sluiten het af op een manier die de lezer dwingt tot verder nadenken en filosoferen over wat er nu eigenlijk gebeurd is en hoe het verder zou kunnen gaan.

De auteur studeerde biologie en rechten. Het eerste speelt een grote rol in zijn verhalen door de vele natuurbeschrijvingen en de intense aandacht die hij in zijn verhalen voor plant en dier toont. Van de tweede studie ontdek ik tot nu toe niets in zijn literaire werk.

Het eerste en meteen het langste van de dertien verhalen in de ruim zeventig pagina’s tellende bundel is met de beschrijving van een dronkaard en diens in alcohol gedrenkte fantasieën nogal flauw en voorspelbaar voor de lezer. Hij veronderstelt in zijn dronkenmansverdriet dat zijn vrouw hem een oor aannaait.

Maar dan komen we direct daarna het verhaal ‘E suplador di tabaco’ tegen dat aansluit bij de sfeer en thematiek van de vorige bundels: intrigerend en voor de literatuur van Aruba uniek in taal en stijl. De verteller verbindt traditie en moderniteit in dit verhaal waarbij het oude en traditionele Aruba niet vrij van moralisme wordt afgezet tegen dat wat voor moderniteit moet doorgaan, maar dat de vernietiging van alles wat ooit van waarde was inhoudt. Maar het roken van ‘tabak’ biedt anderzijds ook een mogelijke interpretatie als de ironisering van een gedroomd groots verleden – in de Arubaanse literatuur een nagenoeg onuitroeibaar thema.

De auteur benadrukt in zijn verhalen gebruiken en tradities waaromheen hij een vertelling fabriceert die naar het einde toe een heel eigen wending neemt. Zo gebruikt hij traditionele Arubaanse folkloristische elementen op een nieuwe en verrassende manier en blijft hij niet steken in een kritiekloze weergave van traditionele gegevens – die vaak foutief als cultuur gekarakteriseerd worden – maar verwerkt hij deze oude gebruiken creatief tot nieuwe gezichtspunten en promoveert de folklore op die manier tot in de traditie gewortelde vernieuwende culturele elementen.

Het mooiste voorbeeld daarvan is volgens mij het korte verhaal ‘Despues di despues’ dat in zijn metakarakter, waarbij de verteller zich rekenschap geeft van zijn eigen schrijfmogelijkheden en voorkeuren, die naarmate het slot van het verhaal in zicht komt een voorspellende waarde blijken te hebben voor de vertellende persoon zélf in het verhaal – terwijl de primaire verteller op een veilige afstand toeschouwer blijft. Hij gaat daarbij al vertellend een verbond met de lezer aan door soms even uit het verhaal te stappen en zich rechtstreeks tot de lezer te richten met observerende opmerkingen. Dat gebeurt vaker. Zo is het eerste verhaal ‘E soldachi shorombo’ een ik-verhaal waarbij de verteller dit ik-perspectief enkele keren onderbreekt door als observator van buiten opmerkingen over de vertellende ‘ik’ te maken, zoals “Atrobe el dal un hari duro.”

In de meer eenvoudig opgezette verhalen neemt de auteur de lezers mee naar specifieke en veelal nogal onbekende plekken op het eiland, vaak ver weg naar afgelegen gebieden en plaatsen in de mondi – nooit naar de stad. Op die plaatsen situeert de verteller zijn verhalen die aansluiten bij oude al dan niet bestaande legendes waarbij fantasie en werkelijkheid zo intens verweven zijn dat ze voor de lezer niet of nauwelijks uit elkaar te houden zijn, zoals in het slotverhaal met de legende van Catashi over de vroeg negentiende-eeuwse goudkoorts op het eiland. De verteller begint dit verhaal dan ook met ‘Alle legendes hebben een kern van waarheid behalve die van Catashi’ en dan begint hij te vertellen over Willem Rasmijn en zijn vondst van het goud in Rooi Fluit – een verhaal dat in de huidige tijd uitloopt op als volkomen realiteit gebrachte volstrekte fantasie. Zo eindigt ook het verhaal ‘E bruid di Teng’ over een tegen de wil van de familie gesloten huwelijk tussen een losbol en een verliefd meisje in en mysterieuze verdwijning van het paar.

‘Bula morto’ – waarin een van moord beschuldigde de traditionele psychologiserende rechtspraak moet ondergaan om over het lijk te moeten springen – is een op historische gegevens van de Curaçaose auteur en cultuurkenner Elis Juliana gebaseerd gegeven van slavernij en gruwelijke wreedheid van een slaveneigenaar en slavenopzichter ten aanzien van zijn onschuldige slaven die het slachtoffer worden van het overspel van de plantage eigenares, waardoor een onschuldige vrouw wordt opgehangen en een mannelijke tot slaaf gemaakte wordt doodgeschoten. De auteur noemt ‘Bula morto’ geen verhaal maar een verslag – daarmee het werkelijkheids- en het waarheidsgehalte benadrukkend.

Genoeg geciteerd uit de inhoud van de verhalen. Ik schreef al dat de verhalen concentratie van de lezer vereisen. De auteur is in zijn verhalen zowel beschouwer als verteller. Zijn schrijfstijl en woordkeus zit vol met herhalingen en metaforen in een vaak gecompliceerde zinsbouw – alhoewel dat laatste minder ingewikkeld dan in eerdere bundels. Enkele sprekende voorbeelden hiervan zijn “Lo demas, ta sa bo mester sa pa sa con pa haya sa bo sa, n’ta berdad?” en “bo ta cacho di pasto. Pues, no bin cu ‘bo’ riba don Pedro. Mi no ta bo ‘bo’. Tampoco mi ta Bo-Bo.” Jossy lacht ons met dit soort voorbeelden van gecompliceerde, ironiserende stijlfiguren van het achterkaft toe als hij zich dergelijke taalbouwsels permitteert.
De verteller gebruikt vertelvormen die op de orale structuur van vertellen gebaseerd zijn door in het raamwerk van een verhaal een secundaire verteller te introduceren. Het gebruik van gezegdes en vaste uitdrukkingen versterkt dat orale karakter.

De verhalen geven aanleiding tot allerlei beschouwingen en opmerkingen van de lezer. De verteller stuurt de lezer allerlei kanten op, waardoor het lezen noodzakelijkerwijs een actieve en creatieve bezigheid van de lezer wordt waarbij je echter nooit volledig weet of je nu tot een juiste lezing volgens de bedoeling van de auteur – zodat dat al mogelijk zou zijn – of tot een sluitende interpretatie komt.

Het verhaal ‘Despues di despues’ past in een voor de Arubaanse literatuur unieke internationale postmodernistische traditie. Jossy Tromp’s werk blijft zo intrigeren, dat het dan ook niet zo verwonderlijk is dat aan de Universiteit van Amsterdam de Arubaanse hispanist Joe Fortin een proefschrift voorbereidt op het werk van Jossy Tromp vanuit een narratologische methodologie en het theoretische uitgangspunt van de imagologie – de eerste dissertatie die bij mijn weten aan een Arubaanse auteur gewijd wordt. In de pas verschenen essaybundel Iguana’s Newfound Voices geeft Joe Fortin al een mooie voorproef met zijn analyse van twee door Jossy Tromp in zijn eerste bundel Cetilalma verschenen verhalen.

Jossy Tromp, 13 cuenta. [Aruba] 2011. 72 pagina’s

Joe Fortin: Uncanny Paradise: Imagology of Aruba in the work of Jossy Tromp. In: Nicolas Faraclas e.a. (red.): Iguana’s Newfound Voices; Continuity, Divergence and Convergence in Language, Culture and Society on the ABC-Islands. Curaçao – Puerto Rico: FPI – UNA – UPR 2011, pagina 161–172. ISBN 978 99904 2 308 2

Jossy Tromp (1954) studeerde biologie in Nederland en rechten in Aruba. Hij publiceerde de verhalenbundel Cetilalma y otro cuentanan arubiano (Charuba 1988) en in eigen beheer E biento di atardi y otro cuentanan Arubiano (1998), Un anochi y otro cuentanan Arubiano (2005), E barbulet preto y otro cuentanan Arubiano (2007) en de dichtbundel Gabilan (2009) Onlangs verscheen een nieuwe verhalenbundel onder de korte titel 13 cuenta.

Voorbij de Indiaanse droom

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over het werk van Ernesto E. Rosenstand, schrijver van Aruba.

door Wim Rutgers

Henry Habibe karakteriseerde de ‘literatura indianista’ als een romantisch-nationalistische stroming waarin de moderne mens zich met het grootse verleden van de Indiaanse voorouders identificeert. J. Lechner onderscheidt voor de literatuur van Latijns-Amerika nog het ‘indianismo’ van het latere ‘indigenismo’. In de Europese romantiek wordt de Indiaan in romans voornamelijk als exotische attractie voorgesteld. Het Indigenismo is van later datum en hoort tot het naturalisme dat de werkelijke situatie van de uitgebuite Indiaan en het protest daartegen formuleert. In de Caraïbische literatuur – met name in Cuba – wordt nog wel eens op het ‘siboneyismo’ gewezen – een stroming die deze vreedzame Indiaanse stam afscheidt van de oorlogszuchtige Caraiben.

In de literatuur van Aruba vallen drie momenten te onderscheiden waarop de ‘literatura indianista’ aandacht kreeg: in de jaren vijftig, in de jaren zeventig en nog een echo in de jaren tachtig. Hier schenken we aandacht aan de tweede en derde fase.

Ernesto Rosenstand: Kuentanan Rubiano verscheen in 1961 maar werd al in de jaren vijftig verteld. Het past geheel in het romantische indianismo. Rosenstand schetst er een pre-koloniaal Indiaans paradijs: het prachtige eiland in de schitterende zee; de harmonie van de mens met de natuur die voedsel in overvloed levert; het vreedzame door niets gestoorde leven. De Indianen kennen uitsluitend positieve eigenschappen met hun kennis en wijsheid, hun liefde en dapperheid:

“Promé ku Spañónan a yega nan tabata fiesta masha hopi mes. Nan tabata gusta kanta masha hopi. Nan bida tabata un fiesta kontinuo. Nan no tabata tin ningún klase di preokupashón. Nan tabata mes liber ku e párhanan den laira. E tribu di Makuarima tabata un famia grandi.” (Macuarima)

De komst van Ojeda in 1499 en de latere kolonisatie betekenden lijden en ellende, het einde en de dood voor de Arubaanse Indianen:

“…rasa di Indjan ku desgrasiadamente a disparsé foi nos isla … pa bira istoria, leyenda, algo máhiko … un brisa suabe den memoria di un pueblo moderno i bon eduká. Nan ta e outentiko Rubiano, nan ta esún ku por identifika nan mes ku nan lugá. Nan tabata doño di naturalesa i esklabo di nan mes. Nan tabata nos antepasadonan. Nan tabata esun ku berdaderamente por a stima e isla ‘ki. Nan ta tur esèi i ainda mas. Nan ta sombra di storia ku ta kai riba nos, ma kisas no un istoria, ma un leyenda di tempo pasá. Nan ta rekuèrdo di un Aruba felis i pintores¬ko i outentiko.” (E delaster Aruako)

Ernesto Rosenstand vertelde, net als Nilda Jesurun Pinto op Curaçao haar Compa Nanzi-verhalen voor de radio vertelde, zijn ‘historische’ Indianen-verhalen in het ‘ora infantil’ voor radio Kelkboom: “voor mij klinken alle Indiaanse namen zo mooi, zo melodieus, dat ze een gevoel van nostalgie in mij opwekken … ja, dat is het woord … nostalgie naar het verleden dat zo snel en zo compleet voorbij is.” Hij ziet het als een uitdaging de onbekende betekenis van mysterieuze woorden als Bushiribana, Bucuti en Balashi stukjes bij beetjes te ontrafelen. Hij voelt zich met het verleden verbonden als hij de ‘oude’ plaatsen bezoekt: de grot van Wadirikiri ‘waar je voelt dat je het verleden binnenstapt’; hij voelt de ziel van de Indiaan. Aan elke oude geografische naam is een verhaal verbonden. De in de jaren vijftig vertelde verhalen keren later in andere vorm terug. het verhaal van ‘Macuarima’ wordt in 1971 tot het gelijknamig toneelstuk omgewerkt; de musical Wadirikiri (1975) is op het gegeven van het gelijknamige verhaal uit Kuentanan Rubiano gebaseerd.

Macuarima
Het verhaal ‘Macuarima’ behandelt de Spaanse conquista: de dorst naar goud en de ijver om het ware geloof te verbreiden gingen hand in hand. De waardige leider Macuarima wordt aan deze Spaanse expansiedrift opgeofferd. Wegens de harde koloniale confrontatie en het protestkarakter hoort dit verhaal eerder in het ‘indigenismo’ dan in het ‘indianismo’ thuis.
Het gelijknamige toneelstuk Macuarima: historia o leyenda? beschrijft dezelfde confrontatie van de Indianen met de Spanjaarden. Aanvankelijk leven de Indianen onder leiding van cacique Macuarima in voorspoed en geluk. We horen van de legende van de Zonnegod die de Indianen ooit op een groot wit paard en blinkend van goud en zilver zal opzoeken. Dan verschijnen op 18 augustus 1499 de Spaanse conquistadores onder leiding van Olonso de Ojeda (afb. rechts). Deze plant vlag en kruis en neemt het eiland voor zijn vorsten in bezit. Ze nemen Balashi en Butucu gevangen, waarna de eerste vertelt dat er bij Bushiribana veel goud gevonden wordt. In een felle discussie verdedigt Macuarima zijn rechten op het eiland, maar het is tevergeefs. Hij zal liever sterven dan buigen voor de wil van de kolonisten en wordt ‘geofferd op het altaar van de cultuur’.

Wadirikiri
De pijprokende Shon Pe(dro) vertelt het geheim van Wadirikiri. Hij kent de mondelinge overlevering die door de ouden van de stam van generatie op generatie bewaard is. Als Wadirikiri achttien jaar oud is wordt ze verliefd op de uit Venezuela afkomstige Pluma Blanco. Haar vader, de cacique, die dat niet wil, beveelt de Indianen van de Overwal het eiland te verlaten. Als Pluma Blanco toch terugkomt, verbergt de cacique Wadirikiri in de grot aan de noordkant. Maar een kleine Indiaan verklapt het geheim. Pluma Blanco bevrijdt Wadirikiri en neemt haar mee naar het vasteland. Wadirikiri schrijft in de rots dat de zonnegod haar heeft meegenomen en dat ze ooit zal terugkomen als de Indianen een gat in de zoldering van de grot hakken zodat er licht naar binnen kan vallen.
Opvallend is het orale element van de verhalen, die steeds beginnen met een vertellende ‘ik’ in het heden die al snel luisteraar wordt door het procédé dat deze ‘ik’ een verteller invoert die de traditie en historie kent en die met zijn of haar verhaal het Arubaanse verleden laat herleven.

Wadirikiri, prinses van Ora Ubao

“Semper ku tin Rubiano sanguer indjan lo kore dor di benanan sano pa forma un pueblo nobo” “No tin nada mas tristu k’un pueblo sin pasado … p’esei Tene mi man i bini drenta un mundo ku a pasa mira un rasa k’a muri mira un rasa nos a mata”

De musical bezingt in poëtische taal de liefde van de dochter van cacique Macuarima en diens vrouw Kumana voor de van de overwal afkomstige Pluma Blanco (Witte Veder). Balashi vraagt de cacique evenwel eveneens Wadirikiri’s hand, niet uit liefde maar om Macuarima’s opvolger te kunnen worden. Wadirikiri weigert Balashi’s aanzoek omdat ze op Pluma Blanko verliefd is. Balashi zoekt hulp bij de kurandero Kudawecha die zegt: “Si bo kasa ku Pluma Blanko bo ta traisioná nos tribu.” Een huwelijk van een Arubaans meisje met een buitenlander wordt niet geaccepteerd! Wadirikiri wordt opgesloten in een donkere grot. Aan het einde komt Balashi’s zucht naar de macht aan het licht en besluit Macuarima hem van het eiland te verbannen. Vervolgens geeft hij dan toestemming tot het huwelijk van zijn dochter met haar geliefde en benoemt Pluma Blanco tot zijn opvolger. Daarmee wordt het probleem van een huwelijk van een Arubaans meisje met een buitenlander tot genoegen van alle partijen opgelost.

Ernesto E. Rosenstand (*Sta. Marta, Colombia 1931) groeide op in de streek van de grote Gabriel García Marquéz, waar Rosenstands vader bij de spoorwegen van de bananenplantages van de United Fruit Company werkte. Hij was op Aruba werkzaam in het onderwijs, als docent Spaans en bij de Inspectie en het Examenbureau. In de jaren vijftig vertelde hij kinderverhalen voor Radio Kelkboom, hij vertaalde, adapteerde en schreef originele stukken voor Mascaruba, Teatro Experimental Arubano en de kindertoneelgroep Chi-ku-cha. Hij schrijft ook na zijn pensionering nog proza en poëzie. Hoewel Ernesto Rosenstand docent Spaans is bedient hij zich literair uitsluitend van het Papiamento.

Geschiedenis politie op Nederlands-Caribische Eilanden

door Aart G. Broek

De geschiedenis van de politie in Nederland werd in 2007 in vier omvangrijke delen gepubliceerd. Dat was het resultaat van een groot onderzoeksprogramma onder leiding van prof.dr. Cyrille Fijnaut, verbonden aan de Universiteit van Tilburg. Dit programma werd vervolgens aangevuld met studies over de politie in de voormalige koloniën. Het boek over de politie in Nederlands-Indië, van de hand van dr. Marieke Bloembergen, verscheen in november 2009. De geschiedenis van de politie in Suriname (tot 1975) en die van de Nederlands-Caribische eilanden (tot heden) werden geschreven door respectievelijk dr. Ellen Klinkers en dr. Aart G. Broek. Dit onderzoek stond onder leiding van prof.dr. Gert Oostindie, KITLV, Leiden.

De boeken over de politie in ‘de West’ werden 9 december 2011 gepresenteerd in de Rolzaal van het Binnenhof in Den Haag. Exemplaren werden aangeboden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mr. J.P.H. Donner, en aan de minister van Veiligheid en Justitie, mr. I.W. Opstelten. Bij die gelegenheid hield Broek onderstaande voordracht; klik hier voor de voordracht van Klinkers.

Leden motorbrigade van het Korps Militaire Politietroepen, ca. 1932.

Constanten in de politiegeschiedenis van de eilanden

Na zes jaar bij het Korps Militaire Politietroepen te hebben gediend, stapte Pierre A. Lauffer begin maart 1945 weer als burger uit de politiepost van Rio Canario, Curaçao. De oorlogs-jaren hadden van de politie geen uitzonderlijke inspanningen gevergd. Ze leverden Lauffer wel een schier eindeloze reeks belevenissen op, die hij in tientallen verhalen zou verwerken. ‘Een stukje van mijn hart,’ zo maakte hij later kenbaar, ‘is altijd politieman gebleven’: un parti di mi kurason a keda polis káska berde. Ook al deed hij enige navrante ervaringen op, het plezier dat hij beleefde aan zijn werk als politieman overheerste.
Lauffer was geen uitzondering. De politiekorpsen die de eilandelijke geschiedenis heeft gekend, hebben honderden mannen en vrouwen een bevredigende en arbeidzame werkomgeving geboden. Het beeld van het eilandelijke politiewezen dat uit de geschiedschrijving naar voren komt, is echter minder florissant dan het werk voor individuele politiebeambten kon en kan zijn.

Mogelijk als meest opmerkelijk gegeven dringt zich op, dat zowel in het koloniale als, sinds 1954, het postkoloniale tijdperk het politiewezen op de eilanden aan scherpe kritiek blootstond en -staat. Die kritiek kent niet alleen de nodige constante elementen maar komt grotendeels ook voort uit vergelijkbare ervaringen en omstandigheden. Zeker waar het ernstige gewelddadigheden betreft waarbij de politie betrokken was, lijkt onvoldoende lering te zijn getrokken uit eerdere ervaringen. In de aard der dingen lijken ‘tijden’ in sommige opzichten nauwelijks of niet te veranderen.

Lees hier verder de pdf van de hele voordracht, of struin verder naar deze website.

Aart G. Broek, De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden (1839-2010); Geboeid door macht en onmacht. Amsterdam: Boom, 2011. Gebonden, met stofomslag, geïllustreerd, 326 blz. ISBN: 9789461055439; € 24,90
Verkrijgbaar bij uitgeverij Boom of bij de reguliere (digitale) boekhandel.

De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden is ‘een verdomd sterk en helder verhaal over de politiële geschiedenis van ‘de Antillen’. Een begrijpelijk maar tegelijk ook ongelooflijk verhaal eigenlijk: begrijpelijk omdat politie – ondanks alles – vaak toch het ondergeschoven kind in het bestuur van (ei)landen is, ongelooflijk als je ziet hoe datzelfde bestuur juist ook op dit gebied telkens weer in de problemen komt.’
prof.dr..dr.h.c. Cyrille Fijnaut / Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Tilburg

Het Nederlands in de Scol Multilingual

door Joyce Pereira

Het Nederlands is in Aruba een vreemde taal, ondanks het feit dat deze taal al bijna 200 jaar de enige instructietaal in het onderwijs is. Een gegeven waarmee rekening gehouden moet worden.

read on…

Conferentie Neerlandistiek in het Caribisch gebied

Op 22, 23 en 24 november 2011 vindt aan de Universiteit van Aruba in Oranjestad de conferentie Neerlandistiek in het Caribisch gebied plaats. De primaire doelstelling van deze conferentie is het oprichten van een platform van neerlandici in het Caribisch gebied die op regelmatige basis overleg voeren over hun onderwijs en onderzoek. Daarnaast beoogt de conferentie met een publicatie van bijdragen een canon te creëren die als basis kan dienen voor verder onderzoek. Het is de doelstelling deze conferentie elke twee jaar te herhalen op andere plaatsen binnen de regio.

De deelnemers aan de bijeenkomst zijn personen die Nederlands doceren aan een universiteit, hogeschool of lerarenopleiding. De onderzoeksgebieden omvatten literatuur, taalkunde, taalbeheersing en taaldidactiek.

Programma
Dinsdag 22 november 2011
15.00 – 16.30 registratie en ontvangst deelnemers
17.00 – 18.30 openingslezing Kadar Abdolah, aansluitend receptie
19.00 – diner in restaurant The Old Fisherman
Woensdag 23 november 2011
09.30 – 12.00 literatuur in Caribisch gebied
12.15 – 13.45 lunch
14.00 – 16.30 didactiek Nederlands als vreemde taal
17.30 – 19.30 culturele wandeling in Oranjestad
Donderdag 24 november 2011
09.30 – 12.00 taalkunde en taalbeheersing
12.15 – 13.45 lunch
14.00 – 15.30 oprichting platform Neerlandistiek in het Caribisch gebied
16.00 – 17.00 slotlezing Jan Renkema
19.00 – diner in restaurant Old Cunucu House

De deelnemers
Kader Abdolah
Lisette Agatha Universiteit van Curaçao
Bernadette Bérénos Universiteit van Curaçao
Helen Chang Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Eveliene Coenen Dienst Onderwijs Bonaire
Mariska Dias Universiteit van Sint Maarten
Elisabeth Echteld Universiteit van Curaçao
Lila Gobardan-Rambocus Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Hedy Goeldjar – IJvel Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Johannetta Gordijn Dienst Onderwijs Bonaire
Kitty Groothuijse Universiteit van Aruba
Elisabeth D’Halleweyn Nederlandse Taalunie
Preetema Jong A Lock – Pahladsingh Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Kitty Leuverink Nederlandse Taalunie
Eric Mijts Universiteit van Aruba
Hilde Neus Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Joyce Pereira Universiteit van Aruba
Carola Peeters Directie Onderwijs Aruba
Vanessa Pietersz Directie Onderwijs Aruba
Jan Renkema Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
Tjits Roselaar Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
Wim Rutgers Universiteit van Curaçao
Ronnie Severing Nederlandse Taalunie Curaçao
Audrey Tromp-Wouters Directie Onderwijs Aruba
Christa Weijer Nederlandse Taalunie Curaçao
Merlynne Williams Instituto Pedagogico Arubano (IPA)

Georganiseerd door de Universiteit van Aruba
Mede mogelijk gemaakt door de Nederlandse Taalunie & Vertegenwoordiging Nederland

Philomena Wong: ‘Poëzie is een directe vorm om de mensen te bereiken’

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een interview met Philomena Wong, dichter van Aruba.

door Wim Rutgers

‘Gedichten vragen erom voorgedragen te worden’

Philomena Wong (*Aruba 1941) publiceerde in Watapana, Di Nos, Cosecha Arubiano en Skol y Komunidat. In 1984 verscheen haar eerste gedichtenbundel ‘Mi’ ta biba den mi pensamento, in 1986 gevolgd door Na caminda pa independencia. In 1992 verscheen Di ta… pa.. tabata.
De bundels van Philomena Wong zijn zorgvuldig geïllustreerd door middel van fotomontages. ‘Mi’ ta biba den mi pensamento door fotograaf Rob Vermeer, Di ta… pa.. tabata door Stanley Kuiperi.

Laten we eens met de oude en traditionele vraag beginnen: waarom schrijft u?
Op de eerste plaats voor mezelf. Je zit ergens en je ziet iets; dat schrijf je op. Je gaat nadenken en daarna ga je schrijven. Misschien laat je het geschrevene jaren in het klad liggen voor je er verder iets mee gaat doen.
Je bent overdag gewoon aan het werk en je krijgt een ingeving. Dan moet je even de tijd nemen om die op te schrijven. Je moet even die gedachte opschrijven, dan kun je die later thuis wel verder uitwerken. Maar je moet het opschrijven, anders ben je het kwijt of het houdt je de hele verdere dag bezig.
Als je schrijft, druk je gevoelens uit over iets wat je aangrijpt. Dat kan heel verschillend zijn, zoals iets in de natuur, een bepaalde gebeurtenis, een emotie. Soms lees je een bepaalde zin of je hoort iets wat iemand zegt. Zo schreef ik ‘Ilushon’ naar aanleiding van de overdreven moederdagpropaganda voor de radio. Men maakt reclame voor allerlei grote cadeaus voor moeder. Toen hoorde ik iemand zeggen: hoeveel moeders worden er eigenlijk niet ontzettend verwaarloosd en zijn er in feite levend begraven? Dat inspireerde tot het lange gedicht ‘Ilushon’, dat begint met: “mi a piki un flor / di datu / den santana / di mamanan / dera na bida // mi a bishita / algun graf shinishi / den e santana / di muhenan / lubida na bida”.

Ik kan niet in opdracht schrijven, mijn schrijftempo ligt ook niet hoog. Soms schrijf ik bijna niets, soms wat meer. Ik schrijf in eerste instantie voor me zelf, maar ook wel voor anderen. Daarvoor kan ik geen bepaalde groep aanwijzen. Frank Booi noemde mij een dichteres die voor kinderen schreef. Ik heb misschien verschillende ontwikkelingsperiodes doorgemaakt. Ik ben onderwijzeres van beroep, maar ik schrijf niet alleen daarover. Ik schrijf veel over vrouwen, over bepaalde gevoelens van vrouwen, over onderdrukking, ook over opvoeding. De sfeer van mijn gedichten is over het algemeen een vorm van verzet tegen misstanden. Ik schrijf over die situaties, waarmee ik het in de maatschappij oneens ben bijvoorbeeld. Er zijn eigenlijk maar weinig gedichten van mij die geen protestgedichten zijn. Ik werk in het sociale vlak en kom daardoor met veel problemen in aanraking. Je hoort over het sexueel misbruiken van kinderen. Je hoort het vaak in het abstracte en het algemene, maar dan is er die ene concrete situatie die je aangrijpt en dan schrijf je erover. Het grondthema van mijn poëzie is de onrechtvaardigheid ten aanzien van de mens in het algemeen, ten aanzien van het kind, ten opzichte van de vrouw.
De laatste tijd ben ik veel bezig met het probleem van het ouder worden; wat is het om oud te zijn, ik probeer me in oude mensen en hun leven en gedachten te verplaatsen. Ik ben veel bezig met oude mensen, met vraagstukken van sterven en dood.

Ontwikkeling in het schrijverschap
Toen ik in Arnhem op de kweekschool studeerde, schreef ik net als mijn Nederlandse klasgenoten in december sinterklaasrijmen in het Nederlands. Dat was echte rijmelarij, maar ik merkte dat het me gemakkelijk afging; ik ontdekte dat ik het kon. Veel anderen hadden er vaak moeite mee; aan hen verkocht ik soms sinterklaasgedichten voor een kwartje om mijn zakgeld een beetje aan te vullen; dat kon ik goed gebruiken. Ik ben dus begonnen met rijmelarij, maar dat rijm heb ik later losgelaten, al speelt klank(herhaling) nog wel een heel belangrijke rol. In het begin schreef ik vooral voor kinderen. Later ben ik protestgedichten gaan schrijven. Nu ben ik vooral bezig met het ouder worden.
Mijn eerste dichtbundel ‘Mi’ ta biba den mi pensamento van 1984 is eigenlijk een cyclus van het leven. Het openingsgedicht ‘Mi a muri’ is al een heel oud gedicht, een van de eerste die ik al in 1965 schreef. Dat had ik in een map opgeborgen. Toen ik het titelgedicht ‘mi ta biba den mi pensamento’ schreef, herinnerde ik het me weer – dat was heel frappant. Toen heb ik deze twee gedichten: ‘mi ta muri’ en ‘mi ta biba’ (in deze volgorde) als het begin en eindpunt van de bundel genomen. Het ‘Ik’ moet zich namelijk niet verliezen, je moet in de maatschappij er steeds rekening mee houden je te kunnen handhaven; leven betekent strijden, overwinning, overleven. Ik heb gelukkig overleefd.

Een goed gedicht
Dat is denk ik heel persoonlijk. Ik vond de beste Antilliaanse gedichten die welke kort waren, die met zo weinig mogelijk woorden zoveel mogelijk zeggen. Je moet snijden in een gedicht. De vorm van een gedicht is niet het essentiële. Rijm is op zich niet belangrijk. Ik maak er natuurlijk wel gebruik van, maar dat gaat vanzelf zonder speciale aandacht of via controle achteraf. Melodie en ritme zijn heel belangrijk. Bij het schrijven houd je er al rekening mee wat de klank van het gedicht teweeg kan brengen. Terwijl ik nog schrijf, draag ik het ontstaande gedicht als het ware al voor. Ik ben me voortdurend bewust hoe iets klinkt, hoe deze klank zal werken. Daarbij zeggen korte gedichten over het algemeen meer dan langere. Het is niet het vele dat veel zegt; ik streef in het algemeen naar korte gedichten.
Toen ik in mei 1992 in het Nederlandse Utrecht op het Multi Etnisch Podium Festival was, waar ik ook voordroeg, hoorde ik daar ellenlange gedichten, vol met herhalingen, die ik ook heel goed vond. Ook het Papiamento kent veel herhalingen.
Wat is een goed gedicht? De criteria zijn zo anders voor iedereen. Voor¬mezelf is het inhoudelijk iets wat me aanspreekt, of het nu kort of lang is, wat iets zegt dat kracht heeft. De melodie is heel belangrijk; vooral klankherhalingen zijn heel mooi. Beweging en klank gaan samen. Als ik schrijf, horen die twee bij elkaar. Ik ben a-muzikaal, ik heb ook geen muzikaal geheugen. Maar het vreemde is dat ik muziek en bepaalde muziekinstrumenten hoor als ik schrijf. Poëzie kan multifunctioneel zijn. Gedichten die worden voorgedragen, vergezeld van muziek, dans en mime tonen dat verschillende kunsten goed samen kunnen gaan.

Presentatie
Ik ben zeer visueel. Mijn hobby is fotografie en ik was jarenlang bestuurslid van de Aruba Camera Club. Wanneer ik schrijf, visualiseer ik het beeld heel erg. Maar ik heb Stanley Kuiperi, die de foto’s voor mijn laatste bundel maakte, helemaal vrijgelaten. Hij heeft het manuscript gelezen en naar aanleiding daarvan de illustraties gemaakt. In die monages treedt het element ‘verval’ sterk naar voren. Ik was heel tevreden met zijn interpretatie van mijn gedichten.
Voor de presentatie van mijn laatste bundel maakte Delbert Bernabela een muzikale blokfluitbegeleiding. Ik las de gedichten voor en hij luisterde. Daarna speelde hij en gaven we wederzijds commentaar, waardoor we gezamenlijk oefenend tot een eenheid kwamen. Zo hebben we ‘Mi’ ta biba den mi pensamento in 1984 gepresenteerd met muziek van Eddy Bennett en dans door studenten van de Arubaanse Pedagogische Akademie onder leiding van Burny Every. De presentatie van de bundel en de presentatie in de bundel is steeds een samengaan van verschillende kunstvormen, die elkaar versterken.

Voordracht
We zouden de poëzie meer moeten stimuleren. Gedichten zouden meer in het dagelijkse leven opgenomen moeten worden. Het gedicht ‘Auxilio’ dat een fel protest bevat tegen de natuurvernieling door projectontwikkelaars en buitenlandse investeerders op Aruba, heb ik daarom later aan Stimaruba afgestaan, die er drietalige posters van gemaakt heeft die bij een aantal bushaltes werden opgehangen, om de mensen op te roepen tot natuurbescherming. Een dichter heeft een gemeenschapstaak om de mensen bewust te maken; poëzie is een directe vorm om de mensen te bereiken.
Ik houd ervan om mijn poëzie voor te dragen. Werk van anderen draag ik alleen in besloten kring aan vrienden voor. Gedichten vragen om voorgedragen te worden. Ik denk dat je op die manier mensen meer liefde voor poëzie kunt bijbrengen. Het effect ervan wordt veel groter. Ik hoor vaak het commentaar: ‘Nooit heb ik van het lezen van poëzie gehouden. Maar het horen ervan is anders, levendiger.’ We zouden daarom de oude voordrachtskunst door middel van workshops weer actief moeten stimuleren. In Latijns-Amerika worden jongeren opgevoed met gedichten. We zouden in ons onderwijs de declamatie weer moeten propageren. Gelukkig hebben we de laatste tijd enkele keren een ‘café literario’ gehad. We zouden een inventarisatie moeten maken van onze goede declamators. Dichters en auteurs worden geldelijk weinig gewaardeerd. Zangers worden tijdens feestprogramma’s voor hun optreden altijd betaald, maar men vindt kennelijk dat een dichter blij mag zijn dát die uitgenodigd wordt.
Taal en vorm
Ik schrijf soms in het Engels, liefdesgedichten bijvoorbeeld. Maar in die taal zal ik nooit publiceren. Ik begon dus in het Nederlands tijdens mijn studietijd aan de kweekschool. Nu en dan schrijf ik nog wel eens wat in die taal, maar veel meer in het Papiamento. Ik voel wel de behoefte om meer talenkennis op te doen. Ik zou veel meer moeten en willen lezen. Op het gebied van het Papiamento voel ik me bepaald geen deskundige. Ik moet nog veel van onze taal leren door erin te schrijven en er met deskundigen over te praten. Ik heb altijd veel steun van mijn moeder gehad, die vroeger tegen me zei: Je praat óf Nederlands óf Papiamento, geen twee talen door elkaar. Dat was achteraf gezien heel juist.
Een gedicht voordragen gaat zo snel dat de zwakke taalaspecten erin minder opvallen, grammaticale gebreken gemaskeerd worden. Het is daarom goed om van mensen die een andere kijk hebben steeds weer feedback te krijgen. Maar je moet een gedicht niet dood analyseren. Vroeger gebruikte men op het schoolexamen soms gedichten voor tekstverklaring. Dat heb ik altijd afschuwelijk gevonden, omdat met die werkwijze en vraagstelling alle emoties uit het gedicht verdwenen. Ik praat veel met mijn collega Belén Kock-Marchena. We discussiëren over elkaars werk. Dat betreft dan vooral de technische aspecten, de opbouw en structuur van een gedicht, de woordkeus en zinsbouw, niet de thematiek want die staat vast.
Op Aruba is er (te) weinig literaire kritiek. Een officiële kritiek is er helemaal niet, maar ook van vrienden en collega’s hoor je in het algemeen geen echt opbouwend commentaar waar je wat aan hebt. We zouden daarom als auteurs bij elkaar moeten komen, om elkaars werk te bespreken. Nu is er wel enkele keren een literair café geweest, maar daar werd alleen maar voorgedragen. We zouden onze schrijfervaringen moeten uitwisselen.

Verwantschap
Ik voel met het meest verwant met een paar Arubaanse auteurs die nog geen afzonderlijke bundels gepubliceerd hebben, zoals Belén Kock-Marchena en Nena Bennett. Dat is om hun stijl, hun manier van schrijven, het moderne zoals Belén dat heeft, ook het ritmische. Daarnaast apprecieer ik het realisme van deze auteurs en hun maatschappijkritische opstelling, met name bij Nena Bennett. Je voelt dat zij niet dichten om het dichten, maar uit noodzaak, als een drang van binnen, een behoefte om iets op papier te zetten. Dat heb ik ook.
Er is een groot tekort aan Arubaanse poëzie. Er verschijnt weinig; er schrijven veel mensen. ‘Ik schrijf zelf ook veel en ik heb veel gedichten thuis’, hoor ik vaak mensen zeggen die bij me komen. Maar ze publiceren niet omdat ze toch bang zijn voor te weinig kwaliteit van het geschrevene; of omdat ze de gedichten te persoonlijke uitingen, te intiem vinden om ze anderen te laten lezen, ze schrijven alleen voor zichzelf. In een kleine gemeenschap is het ook moeilijk om eerlijk en openlijk te schrijven. Ook ik heb thuis een hele map liggen. Vroeger heb ik wel veel weggegooid, maar dat doe ik nu niet meer en ik bewaar alles.
Wat Aruba betreft heb je de oude garde, maar daar voel ik me weinig verwant mee. Ik bedoel Eduardo Curet en José Ramón Vicioso, maar mijn Spaans is ook niet goed genoeg om dat werk naar waarde te kunnen schatten. Dan heb je Hubert Booi en Ernesto Rosenstand. Verder kan ik noemen: Frank Booi, Henry Habibe, Denis Henriquez, Digna Laclé; met Omaira Britten voel ik me weinig verwant. Ana Krozendijk’s Casita di faro bevat wel heel mooie gedichten; Frank Williams is een boeiende verteller van verhalen; Lolita Euson is niet mijn favoriet.
Wat de Antillen betreft vind ik Nydia Ecury goed, ook als performer; Diana Lebacs en L. Haseths voordracht bewonder ik. Pierre Lauffer is een hoofdstuk apart, maar misschien vind ik Elis Juliana persoonlijk wel de beste; dat is een oerdichter. Tip Maruggs Weeekendpelgrimage heb ik laatst in zijn geheel moeten voorlezen voor het examen van een visueel gehandicapte – dat was zwaar. Frank Martinus is een klasse apart.

Tweeluik
Na caminda pa independencia is een episch gedicht. Het bevat in grote lijnen het verhaal van de Arubaanse geschiedenis tot in 1986 de status aparte bereikt werd. Het bevat veel kritiek. Ik ben er in het geheel genomen wel tevreden over; er zitten een paar onjuistheden in, maar ik ben geen historicus. Het heeft een duidelijk politieke boodschap. Als bundel sta ik er nog helemaal achter.
De twee andere bundels vormen als het ware een tweeluik. In het eerste, ‘Mi’ ta biba den mi pensamento, is er een ‘ik’ aan het woord die zich ontwikkelt door zich extravert op de buitenwereld te richten. Het derde, Di ta… pa.. tabata, gaat over anderen, maar is in feite veel meer naar binnen toe, op de ontwikkeling van het eigen ‘ik’ afgestemd. De opbouw is tegengesteld: waar de eerste bundel van dood naar leven ging, wordt in de derde bundel juist het ouder worden en de dood steeds nadrukkelijker genoemd.
In ‘Mi’ wilde ik toekomstgericht de strijd aangeven van het vinden van een eigen ‘ik’. De beelden zijn symbolisch gebruikt. Een individu wordt geboren, ondergaat de beïnvloeding van de omgeving waardoor het eigen ‘ik’ tot zelfbewustzijn groeit. Di ta pa tabata is niet meer symbolisch, maar gaat over het leven zelf. Er is een einde aan het leven. De levenscyclus wordt gevormd door jeugd, volwassen zijn, ouderdom en daarna de dood. In ‘Mi’ wordt de ‘ik’ gevormd door de buitenwereld, de strijd met die wereld leidt tot overwinning. ‘Di ta pa tabata’ gaat veel meer over het innerlijk beleven, een eerlijk betrokken zijn.
Een jonge mens wordt bijvoorbeeld geleerd om oudere mensen te respecteren. Maar dat is alleen uiterlijk, want elk echt leerproces moet iets van jezelf worden. Pas als je leed echt meemaakt, kun je er wezenlijk over schrijven. Dat is een rijping, een groei, een inleven in waar je helemaal bij betrokken bent. Dat heb ik in mijn laatste bundel vorm proberen te geven.
Een van de gedichten gaat over de dichter en het dichten zelf, namelijk ‘Inspirashon di po-e-ta’: ‘Hisa benta / e leter “e” / y machik’e / net meymey / dje palabra puta / cambia e leter “u” / den “o” / hala un rosea chiki-chiki / tras di e “o” / y prome cu e “ta” / y ata: / un barbulet’ / a cambia / den un shon!’ Ik heb er een stukje zelfspot van de dichter mee willen aangeven: als je schrijft ben je een po-e-ta.

Ander werk
Naast poëzie heb ik ook korte verhalen geschreven, maar nog niet gepubliceerd. Dat ben ik wel van plan. Volgend jaar wil ik met een verhalenbundel komen, die min of meer autobiografisch is: verhalen over mijn jeugd en het Aruba van enkele decennia geleden. Ik heb het voordeel gehad nog op te groeien zonder stromend water en elektriciteit, zonder televisie. Het leek me leuk om oude gewoonten van een nog niet eens zo lang geleden verleden te bewaren. Die wil ik opschrijven, om op die manier iets van onze recente geschiedenis te bewaren voor het nageslacht.
Verhalen zijn wel anders dan poëzie. Bij poëzie moet je met allerlei factoren rekening houden: vorm, structuur, het is kort, het ritme is belangrijk. Bij proza heb je die eisen niet, maar verhalen moeten boeiend zijn, er moet een climax inzitten, en dat hoeft bij een gedicht weer niet. Bij verhalen heb je natuurlijk ook dialogen, die afhankelijk zijn van de vertelsituatie. Ik houd ervan om verhalen te vertellen. Dat heb ik op school altijd heel veel gedaan.
Toneel heb ik ooit wel eens voor kinderen, in de vorm van schooltoneel geschreven, maar dat stelde niets voor en daar ga ik me ook niet aan wagen.

Verkoop
De oplage van mijn in eigen beheer uitgegeven ‘Mi’ ta biba den mi pensamento bedroeg duizend exemplaren. Er werden er in het eerste jaar zevenhonderdvijftig van verkocht. Daarna liep het minder, maar nu is het op.
De mensen die mij kennen kopen mijn boeken; studenten zeker niet. Op het in mei 1992 op Aruba gehouden film- en boekenfestival wist namelijk niemand een boektitel van me te noemen, toen ik op de schrijfmidddag voor middelbare scholieren was. Ik heb weinig contacten met de boekhandel, ik ben niet zo commercieel. ‘Mi’ ta biba den mi pensamento is via andere kanalen verkocht. Mijn vriendinnen namen een stapeltje mee en brachten dat via hun kennissen in omloop.
Van het bij Charuba gepubliceerde Na caminda pa independencia weet ik het niet, maar dat liep minder goed. Ook Di ta… pa.. tabata heb ik bij Charuba gepubliceerd, omdat ik geen geld heb om het zelf uit te geven. Ik wil het financiële risico niet meer lopen en het is ook wel zo gemakkelijk dat ik er niet zelf achteraan hoef te zitten of het wel verkocht wordt. Die hoofdpijn wil ik niet meer hebben.

Statenvragen vernieling mangroves

Oranjestad — Statenleden Juan David Yrausquin (AVP) en Donny Rasmijn (AVP) hebben vragen ingediend ter beantwoording door minister Benny Sevinger (AVP) van Infrastructuur, Milieu en Integratie. De twee parlementariërs willen weten of Aruba daadwerkelijk achter getekende verdragen staat en waarom er nog geen werk is gemaakt van het Landsbesluit Bescherming Flora en Fauna.

Gisteren werden de vragen ingediend bij Statenvoorzitter Paul Croes (AVP) voor schriftelijke beantwoording door de minister. Aanleiding voor de vragen zijn artikelen in Amigoe en dagblad Bon Dia Aruba in de afgelopen week waarin melding werd gemaakt van de kap van een stuk mangrovegebied achter een woning aan de Spaans Lagoenweg in Pos Chiquito. Yrausquin en Rasmijn willen weten of en zo ja hoe de ‘Convention for the Protection and Development of the Marine Environment of the Wider Caribbean Region’ en het daaruit voortvloeiende protocol ter bescherming van flora en fauna door Aruba is geratificeerd. Ook willen de Statenleden weten of minister Sevinger daadwerkelijk staat achter de uitvoering van het verdrag, het protocol en bescherming van mangrovegebieden in het algemeen. “Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om hieraan uitvoering te geven? Zo nee, waarom niet?”, vragen de parlementariërs in hun brief. Aan deze krant liet Gisbert Boekhoudt, directeur van de Inspectie voor Volksgezondheid en Milieu (IVM) afgelopen week weten dat hoewel het Landsbesluit Bescherming Flora en Fauna in conceptvorm klaar is, deze nog niet is afgehandeld. “Kunt u aangeven waarom dit Landsbesluit niet is afgehandeld? Kunt u aangeven wanneer dit landsbesluit afgekondigd zal worden? Wat voor middelen zal dit landsbesluit de regering geven ter bescherming van onder andere de mangrovegebieden?”, vragen Yrausquin en Rasmijn. Tenslotte verwijzen de Statenleden naar een motie uit 11 april waarin werd verzocht om een implementatieplan te maken voor de uitvoering van het rapport ‘Harde Stekels, Tere Bloemen’, waarin onder meer wordt aangeraden om werk te maken van de oprichting van de nieuwe overheidsdienst Directie Natuur en Milieu en de coördinatie van alle milieuactiviteiten van de overheid onder één Ministerie te plaatsen. Yrausquin en Rasmijn willen weten wat de status is van het implementatieplan en op welke wijze Directie Natuur en Milieu zal bijdragen aan de uitvoering van de Convention for the Protection and Development of the Marine Environment of the Wider Caribbean Region en het protocol ter bescherming van flora en fauna.

Tegenover Amigoe laat minister Sevinger weten het concept Landsbesluit Bescherming Flora en Fauna inmiddels bij Directie Wetgeving en Juridische Zaken is, om daarna naar de Raad van Advies en uiteindelijk het parlement te worden gestuurd. “We zijn nog aan het kijken of er een aparte nieuwe wet zal komen of dat bestaande wetten zullen worden aangepast”, aldus minister Sevinger. Voor wat betreft het specifieke geval in Pos Chiquito wijst de minister erop dat er geen vergunning was uitgegeven om dat stuk mangrovegebied te kappen. “Degene die verantwoordelijk is wordt hierop aangesproken. Misschien wordt een boete gegeven, of spannen we een rechtszaak aan. Maandag hebben we een vergadering om te weten wat er precies is gebeurd daar en om te beslissen welke maatregelen wij zullen nemen. Maar het kan niet dat iemand op openbaar terrein zomaar mangrove weghaalt.”

[uit Amigoe, zaterdag 12 november 2011]

De betekenis van Aruba voor het Koninkrijk

In het kader van 25 jaar status aparte van het land Aruba organiseert het Genootschap Nederland-Aruba op dinsdag 15 november 2011 een symposium.
Mr. J.P.H. Donner, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zal een inleiding verzorgen met de titel: De betekenis van Aruba voor het Koninkrijk.

 

Vervolgens wordt in een paneldiscussie ingegaan op de lezing. In het panel hebben zitting:
– Mevrouw Ineke van Gent, lid van de Tweede Kamer
– De heer Edwin Abath, Gevolmachtigde Minister van Aruba
– De heer Jan Willem van den Braak, VNO-NCW

Het symposium vindt plaats in één van de zalen van Perscentrum Nieuwspoort.
U bent op 15 november welkom vanaf 15.30 uur, waarbij u koffie en thee wordt aangeboden. De inleiding van minister Donner, gevolgd door de paneldiscussie, begint om 16.00 uur. Na afloop, rond 17.30 uur, nodigen wij u uit voor een borrel.

Vriendelijk verzoeken wij u ons vóór 12 november te laten weten of u het symposium zult bijwonen. Graag per e-mail aan sekock@xs4all.nl. Telefoon: 010-4140338

De geschiedenis van de politie op de Nederlandse-Caribische eilanden

Op 9 december a.s. verschijnt De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden (1839-2010); Geboeid door macht en onmacht, van Aart G. Broek.

Het handhaven van de gevestigde koloniale orde was op de Nederlands-Caribische eilanden tot ver in de negentiende eeuw een taak van het aanwezige garnizoen en de burgers zélf, georganiseerd in burgerwachten. De eerste agenten van politie deden hun intrede op het eiland Curaçao in de achttiende eeuw, waarna in de volgende eeuw het politiewezen zich ook langzaam maar zeker ontvouwde op de andere eilanden: Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba. De politie manifesteerde zich in uiteenlopende gedaantes, als eerste in 1839 de Brigade Marechaussee, waarna onder meer Veldwacht en Korps Militaire Politietroepen volgden. Tot halverwege de twintigste eeuw had het korps een vrij sterk militaristisch karakter, kende een beperkte professionaliteit, en stond onder druk van uiteenlopende maatschappelijke ontwikkelingen zoals de afschaffing van de slavernij, armoede en arbeidsmigratie, revoluties in het buurland Venezuela, de op- en uitbouw van raffinaderijen op Curaçao en Aruba, en de Tweede Wereldoorlog.

Leden motorbrigade Korps Militaire Politietroepen, ca. 1933.

Met de autonomie van de eilanden als Nederlandse Antillen in het Koninkrijk der Nederlanden ontstond een burgerpolitie en werd de professionaliteit aanzienlijk verbeterd. Het Korps Politie Nederlandse Antillen (1949) kreeg diverse zwaarwegende invloeden te verwerken, wat niet zonder meer succesvol uitpakte: sociale emancipatie, de revolte van mei ’69, Antillianisering en anti-Nederlandse sentimenten, bestuurlijke corruptie, bedenkelijke ontwikkelingen in eilandoverschrijdende criminaliteit (drugs, witwassen, mensenhandel, extreem geweld), het steeds verder uiteenvallen van Antillen, de status aparte van Aruba en de opbouw van een eigen korps politie, een hernieuwde bemoeienis van Nederland, en ingrijpende staatkundige veranderingen in 2010.

Revolte mei ’69 / Willemstad, Curaçao.

Door de eeuwen heen zijn de eilanden in het algemeen en het politiekorps in het bijzonder op allerhande wijzen gebonden geweest aan de Nederlandse macht en verlangens. Het wordt in deze geschiedschrijving echter evenzeer duidelijk dat er van almacht geen sprake is geweest en dat de eilanden en het politiekorps niet onmachtig waren.

De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden (1839-2010); Geboeid door macht en onmacht is vanaf december te koop bij de boekhandel en de reguliere besteladressen op het internet, zoals http://www.bol.com/nl/index.html ; nu al te bestellen bij uitgeverij Boom, Amsterdam; voor een voorproefje, zie tien wekenlang de weekendbijlage van de Amigoe-ñapa (Willemstad, Curaçao).

Uitgeverij Boom, Amsterdam;
geïllustreerd, ingenaaid, hardcover met stofomslag, ca. 328 pp. / ca. 24,90 euro / ISBN: 9789461055439

Aldrick Figaroa – E Dia Perfecto …

Mi ta lanta mainta y e prome cos cu ta pasa den mi mente ta mi famia. Demasiado mi ta stimanan y nunca lo mi no kier perdenan. Un pensamento poco egoista, pero e amor ta mucho fuerte pa laga bay. E ta algo cu mi kier bisanan tur dia, pero mi no por, sea e palabra no ta yega of mi no ta cercanan. Cuanto mi ta antoha pa keda ripiti e palabranan: “Mi ta stima boso”. Pero pa awoki ta letra y rima so mi tin.

Dia ta sigi y mi mester lora cune. Solo ta kima y mi tin hopi di gradici. Caminda mi ta para awe mainta cantidad di mucha chikito ta pasa cantando cla pa bay scol. “Aruba nos baranca, perla den lama, nos ta canta cu orguyo, Arubiano nos tur ta”. Mi ta casi canta cunan di tanto inspiracion, pero un toque di duele ta wanta e canto cu tanto mi tambe kier canta. Mi ta sinti cu ta e tristesa of demasiado emocion ta strobami. Sentimentonan bruha cu ta pasa den mi mente ta ponemi pensa tin biaha di tin e deseo di ta un mucha atrobe cantando sin tin preocupacion. Pero como un ser madura awe mi ta balansando na e rand di ta perdiendo balor y lubidando kiko ta significa canta un simpel melodia cu orguyo. Pero mi tin di bolbe na realidad paso mi cabey boto a yega y dia ta sigi. Dicho momento aki mi no kier perde, sigur cu si mi tin di skibie pa nunca mas lubide.

Y leu aya mi ta sigi tende e canto di e muchanan …

“Aruba, Aruba, un pida baranca den Caribe. Cu lama rondona, bunita y cla, rico na bida. Orguyoso di ta un Arubiano, nos Escudo y Bandera nos tin pa demostre”. Hm … un simpel cantica y mira cuanto e ta ponemi pensa, e ta algo puro y puramente producto di un simpel mente skibiendo nan sentimiento. Algun palabra y letra aki, dos melodia y canto aya. E sincronisacion por escrito asina perfecto cu maximo alcanse ta toca hopi curason. Mas mi pensa riba dje, mas e ta atreami na dje.

Ay cargami dia largo cu mi ta entregando mi mes na bo. Una bes mas mi lo purba comportami awe manera un cabayero y trata tur mi prohimonan igual. E trato cu mi lo duna awe ta un sonrisa, un cariño y pasa un bon dia y Dios sea cubo. E tiki satisfacion cu mi ta saca for di e trato aki ta puro vitamina pa mi curpa y alma. Anochi mi sosiego lo ta largo y felis.

Y ora nochi yega y mi ta riba mi cama sosegando pa bay drumi, mi ta recorda e dia y resa mi oracion. Mi mente ta pone mi Mama mi dilanti recordandomi pa no lubida di gradici Dios pa tur cos. Y loke semper mi Wela a bisami; “E ta esun cu ta dunabo rosea y E ta esun cu por kite for di bo”. Si bo hasi bo awe perfecto, bo mayan lo ta mescos. Paso e dia di mayan lo sigi mescos cu e dia anterior. E dia di mayan ta recoriente na e dia di awe y ta trece cune bek tur loke nos a soña di dje.

Nederlandse Holloway-film in première

Uttrecht – De film Me and Mr Jones on Natalee Island gaat 22 september in première op het Nederlands Film Festival (NFF) in Utrecht. Regisseur Paul Ruven en de cast zijn daarbij aanwezig. Rockband Within Temptation schreef de titelsong van de film en treedt daarom op tijdens de première.

Dat maakte het NFF dinsdag bekend. Me and Mr Jones on Natalee Island gaat over een undercoverjournalist die op zoek gaat naar het op Aruba verdwenen meisje Natalee Holloway. De hoofdrollen zijn voor Hanna Verboom en Robert de Hoog.

[ANP, 30 augustus 2011]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter