blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Aruba

Hubert Booi en de literatura indianista

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor literatuur die langer geleden is verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Vandaag: Hubert Booi. De Arubaanse criticus Henry Habibe rangschikte Hubert Boois werk bij de literatura indianista omdat hij er een diep gevoeld nationalisme en persoonlijke identificatie met de Indiaan in aantreft. In literaire overzichten wordt Hubert Booi algemeen genoemd, maar zijn werk werd tot nu toe nog maar heel weinig bestudeerd en geanalyseerd.

door Wim Rutgers

Op 29 maart 1955 voltooide Hubert Booi (*Bonaire 1919) de musical E perla di Caribe. Behalve de datum schreef hij onder zijn manuscript: Mihó mi n’ por (Beter kan ik het niet). Die voltooiing lijkt niets te vroeg als we bedenken dat De Trupialen al op 3 juni – dus na niet meer dan twee maanden repeteren – de première in het De Veer theater verzorgden.

E perla di Caribe telt vier bedrijven. Het is een musical, bestaande uit toneeldialogen die afgewisseld worden met liederen, zang en dans. De namen van de personages zijn ontleend aan Aruba’s geografie: Arashi, Bubali, Jukuri, Butucu, Buguruy, Basiruti, Macuarima – wat in de ‘literatura indianista’ gebruikelijk zou worden. Ook Ernesto Rosenstand deed dat, zowel in diens verhalen als in zijn toneelstukken.

Inhoud

Het Indiaanse jongetje Butucu vist uit de zee een vreemde carco op, die warm wordt en dan gaat praten. De carco zegt dat hij de vader van het eiland is, omdat hij op bevel van de Grote Geest een parel voortbracht die tot een klein eiland uitgroeide: e perla di Caribe! De carco is nu gekomen om het eilandje te beschermen tegen dreigende gevaren. Piraten in een grote boot met witte zeilen zijn voor de kust van Savaneta geland. Bij Boca Mahos vieren de Indianen hun oogstfeest. De Grote Geest heeft dit jaar overvloedig regen geschonken en de oogst is goed. Sjamaan Bushiribana vertelt tijdens dit feest het verhaal van de Grote Geest, de carco en diens parel die tot het eilandje Ora-Oubao uitgroeide.

Cacique Balashi wil het verhaal alleen geloven als de karko het hem zelf vertelt. Zodra de cacique dit gezegd heeft, komen de kinderen de carco brengen, die voor de tweede keer warm wordt en zijn waarschuwing nu voor de volwassenen herhaalt. De Caraïben bereiden zich door een oorlogsdans en door met rode verf gevechtstekeningen op het gezicht te schilderen voor op de mogelijke strijd: “Caribenan ta lucha duru / Ta pone diabel core bai / Cu nos Balashi, nos tin curashi / Y Aruba nunco lo no cai”

Het toneel verplaatst zich naar de tegenspelers. De Spaanse piraten zijn geland en begraven hun schatten in een grot aan het strand. Felipe, Antonio, Enrique en Juan zijn bang voor mogelijke Indianen en hun pijlen, want de kapitein heeft een Indiaan gevangen genomen en meegenomen naar het schip. Wowo di Warawara eist zijn gevangen broeder terug. Het lijkt even op vechten uit te draaien, maar de dappere Indianen doen de Spanjaarden terugdeinzen en in hun boot afdruipen. Nu kan het oogstfeest bij Boca Mahos eindelijk doorgaan. De vijand is weg, op twee piraten na die in Bushiribana’s grot drongen, maar door de tovenaar verblind werden zodat ze eeuwig zullen moeten ronddolen. De in de grot opgeborgen carco wordt te voorschijn gehaald. Hij wordt (voor de derde keer) warm en zegt dat het gevaar voorbij is.

Het feest wordt ingezet met ‘Ora-oubao’ – een lied dat de geschiedenis van Aruba in miniatuur verwoordt: “Indiannan Caribe / Audaz y famoso / A laga un herencia / Di balor tan costoso. / Un historia di un perla / Drumi den laman / Cu a bira un Isla / Aruba stimá.” Vervolgens brengt de jongste – Butucu – die de karko gevangen heeft, deze ook weer naar zee terug.

Dichtung und Wahrheit

Hubert Booi beschrijft de beroemde voorvaderen op ‘vleugels van de fantasie’, zoals hij zelf in zijn proloog schrijft. Het historische aspect moet inderdaad met een flinke korrel zout genomen worden, want Booi neemt er een humoristisch loopje mee. Zo laat Bushiribana in ‘shorthand’, vergezeld van zijn handtekening in de vorm van een grottekening, het nageslacht weten dat er in zijn grot twee blinde piraten voor eeuwig ronddwalen. Booi maakt van de priester Bushiribana een bovenaards personage, met zijn geitenbotten en een staf met een geitenkop erop. Hij praat met lugubere stem allerlei onverstaanbare taal en doet vreemde ceremoniële dingen. De hitte van de carco zou volgens een Indiaan mogelijk door kortsluiting ontstaan. Zo maakt hij er spel van met verzinsel en waarheid – in die volgorde. Er verschenen lovende recensies in Amigoe, Beurs- en Nieuwsberichten en de Arubaanse courant, waarin dit aspect eveneens benadrukt werd. Je weet niet hoe de Indianen leefden, maar toch …

Literatura indianista

Hubert Boois E perla di Caribe rekenen we tegenwoordig tot de ‘literatura indianista’, een term die we ontlenen aan Henry Habibe’s bespreking van Hubert Boois ‘E ultimo Caribe’, dat volgens Habibe “pa su tema, ta pertenesé na un konhunto di literatura indianista ku ta eksisti na henter Amérika latina, fo’i Argentina te Méxiko. Nos por bisa, trankil, ku e ta e úniko den su genero na nos idioma, o más konkretamente na Aruba, ja ku na Korsow no ta existi e género ei (indianismo) Den su afán romántiko Booi a buska un nota original pa Aruba (kolor lokal) i asina el a jega na identifiká su mes ku un indján: ‘e último Karibe’. I pa expresá asina su ‘nashonalismo’ e poeta a hasi uso di un rekurso masha frekwente den ‘Romantismo’ na Latino-Amérika: identifikashón ku un indjan.” (Watapana II-8, maart 1970: 4-7)

E ultimo Caribe Het bekende gedicht ‘E ultimo Caribe’ verscheen in het Arubaanse nummer van Simadan (1961) en in de verzamelbundel Muchila (1969). Hubert Booi wijst in dit gedicht op het historische gegeven dat de oorspronkelijke bewoners van Aruba in 1515 door Diego Salazar, op bevel van Diego Colón, werden weggevoerd naar Hispaniola, omdat daar een tekort aan werkkrachten was. Hubert Booi geeft aan dat zelfs de krijgszuchtige Caraïben [guereronan famoso] voor de wrede Europeaan moesten buigen en werden uitgeroeid of in slavernij gebracht. Het gedicht bevat een fel protest tegen de deportatie en uitroeiing van de Indianen door Europese kolonisators, de Spanjaarden. Daarbij laat Booi ‘de laatste Indiaan’ zelf aan het woord, in krachtige taal vol zelfbewustzijn en verzet. De Caraïbiër gaat liever dood dan dat hij in slavernij zal moeten buigen. Het gedicht begint met de ‘ik’ die spreekt, maar gaat aan het einde over in ‘wij’ – een veralgemening en vereenzelviging van de dichter met zijn hoofdpersonage. Het hoofdpersonage is geen eenling, maar spreekt namens een heel volk. Qua vorm sluit dit gedicht nog geheel aan bij een Europese literaire traditie, in zijn regelmaat van zes kwatrijnen, het consequent volgehouden gekruiste rijmschema en de alexandrijnen. Ritmisch blijken juist de meest betekenisvolle verzen zich te verzetten tegen dit regelmatige jambische metrum, waarmee het verzet van de Caraïbiër ook vormelijk gestalte krijgt. “Historia sí ta conta di un lamá gloryoso Nos gran lamá CARIBE, bao cielo tropical, Henrencia inborabel di guereronan famoso, Cu a larga pa recuerdo, nan nomber inmortal.”

Drie golven

Het thema van een romantisch-nationalistische identificatie met de Indiaan komt in de literatuurgeschiedenis van Aruba in drie golven voor en wel in alle drie genres. Voor het eerst treedt het vanaf de jaren vijftig op met een stuk als van Hubert Booi: E perla di Caribe (1955), met verhalen van Ernesto Rosenstand: Cuentanan Rubiano (1961) en bijvoorbeeld in het hiervoor al genoemde gedicht van Hubert Booi: ‘E ultimo Caribe’ [Simadan 1961]. Hier kan eveneens de naam van Robert Henriquez genoemd worden die in juli 1958 E prinses di Guadirikiri – een musical in vier bedrijven schreef, die echter nooit gepubliceerd werd. Het poëtische stuk, dat speelt in een paleis in de grotten van Guadirikiri, past helemaal in de sfeer van de ‘literatura indianista’ met zijn romantisering van het Indiaanse verleden.

Aan het einde van de jaren zestig en het begin jaren zeventig zien we het genre opnieuw in Hubert Booi: Amor di Kibaima (1969) en diens verhalen ‘E sombra den baranca (A re-ko)‘ (1971) en ‘Ken tabata Kibaima?’ (1972), en in de toneelstukken van Ernesto Rosenstand: Macuarima (1972) en Wadirikiri (1975).

Een derde golfbeweginkje ontstaat er nog na de status aparte als Tochi Kock: Aruba – e leyenda di su nomber (1986) en Philomena Wong: Na caminda pa independencia (1986) publiceren. Maar in het laatste werk is het al nauwelijks meer dan een motief en behoort het in zijn eigenlijke vorm al geheel tot het verleden. Vergelijkenderwijs meld ik hier ook nog even de studies van R.H. Nooijen: Het volk van de grote Manaure (1979) en Jossy Mansur: E Indiannan Caquetio (1981).

Caribe of cobarde

Het Indiaanse verleden speelt een grote rol in het bewustzijn. Of ze nu als historisch betrouwbaar of ontsproten aan de fantasie ten tonele worden gevoerd, de beroemde Indianen van Aruba’s verleden kennen slechts positieve eigenschappen. Het zijn goede kanobouwers en -vaarders, vissers en jagers, die een leven in tevredenheid leiden, voorafgaande aan de komst van de kolonisators die deze vreedzame harmonie wreed zullen verstoren. Maar als het eiland bedreigd wordt, ontwaakt de fiere strijder die zich tot het laatste verzet en die het woord ‘angst’ niet kent! E perla di Karibe drukt een romantisch gevoel zonder echt onderzoek naar het werkelijke leven van de Indianen uit. Het is minder zich een echt verdiepen in het verleden dan een romantisering daarvan en een nostalgische fantasie.

In Booi’s korte verhaal ‘E sombra den baranca (A re-ko)’ komt nog een ander thema naar voren: het boek der natuur, het sprekend verleden. De hoofdpersoon begeeft zich naar de rotsen van de Arikok om er zich één te voelen met de natuur en het verleden van de Indianen. Een oude Indiaan van de Overwal leert de moderne ‘ik’ dat de mens vroeger zes zintuigen had, maar dat de kolonisatoren de mens van het ‘innerlijk gevoel’ [sinti] hebben beroofd. Zo laten zich twee belangrijke motieven onderscheiden: de wijsheid van de echte Indianen van de Overwal, en een bezield één zijn en één voelen met de natuur.

Hubert Booi (*Bonaire 1919), “die het Papiamento beoefent in het vloeiende adagio-ritme dat wij reeds kennen van Juan de Castellanos uit de zestiende eeuw”, zoals Cola Debrot hem karakteriseerde, woont sinds 1937 op Aruba. Aanvankelijk werd hij door de fraters voorbereid om priester te worden. Hij leerde Latijn bij Pater Roghmans op Noord, maar het zou anders lopen. Hubert Booi is nu bekend als dichter en als kenner van het Papiamento. Hij werd waarnemend Hoofd van het Toeristenbureau en van de Arubaanse Voorlichtingsdienst (naast N.A. Piña). Vanaf 1963 werd hij Hoofd van het Bureau Cultuur en Opvoeding en vanaf 1978 tot aan zijn pensionering Hoofd van het Instituto di Cultura. Hubert Booi is een belangrijk promotor van het culturele leven als mede-oprichter van de Arubaanse Kunstkring en bestuurslid van de Sociedad Bolivariana. Hij schreef en speelde toneel, is autodidactisch kenner van talen, waaronder Russisch, en autodidactisch schilder. Als Papiamentstalig dichter schreef hij onder meer liederenteksten voor Padu Lampe en de tekst van het Bonaireaanse volkslied. Er is nog veel ongepubliceerd werk van hem in de Collectie Ito Tromp in de biblioteca Nacional, waaronder veel (gelegenheids)poëzie en liederen, en twee vertalingen: Un soño riba bispu di Pasku (Christmas Carroll) en een beginfragment van Romeo y Julieta (Romeo and Juliet). Zijn ‘Golgotha’ verscheen in de Antilliaanse cahiers; in 1969 publiceerde hij Muchila. Hij is vooral bekend wegens zijn musicals E perla di Karibe (1955) en Amor di Kibaima (1969).

Hubert Booi

Portret van de Arubaanse schrijver Hubert Booi, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 110 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. Voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Olga Orman

Portret van de Arubaans-Nederlandse schrijfster Olga Orman, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 109 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. Voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Aruba International Film Festival

De derde editie van het Aruba International Film Festival (AIFF) wordt van 22 tot en met 28 juni 2012 gehouden in het Paseo Herencia Entertainment Center in Oranjestad.

Met 44 Caribische en internationale speelfilms en documentaires mag het AIFF zich één van de grootste filmfestivals in de Cariben noemen. Voor de derde keer op rij treedt de Italiaanse regisseur en producer Claudia Masenza op als artistiek leider van het festival. Masenza was in zijn loopbaan eerder verbonden aan de filmfestivals van Venetië en Rome.

De belangrijkste gast van het festival is de Amerikaanse actrice Virginia Madsen. The Magic of Belle Isle, een film waarin zij een hoofdrol speelt, is de openingsfilm van het festival. Er zijn niet alleen films. Marc Anthony, Juanes, DJ Chucky en Jörgen Raymann zullen tijdens het AIFF optreden en het publiek kan speciale ‘In conversation with’-sessies bijwonen waarbij regisseurs en acteurs vertellen over hun films.

Tera di silencio

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over Tera di silencio (2004) van Quito Nicolaas. 

read on…

Denis Henriquez

Portret van de Arubaans-Nederlandse schrijver Denis Henriquez, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 58 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. De foto is ook in verschillende uitvoeringen te bestellen bij de fotograaf; voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Denis Henriquez wendt zich af van Arubaans publiek en schrijft voortaan in het Nederlands

“Ik beschouw me als een verteller”door Wim Rutgers

In traditionele kerstverhalen wil het nog wel eens gebeu­ren dat een verdwaalde zoon onder klokgebeier terug in het vaderhuis met open armen ontvangen wordt. Zo’n ver­haal is er voorlopig niet te schrijven over de van Aruba afkomstige in Nederland wonende auteur Denis Henriquez, die begin 1992 zijn romande­buut Zuid­straat bij de Amster­damse Bezige Bij publiceerde. Op Aruba zelf waren de reacties miniem, maar in Neder­land sloeg de roman aan en van de oplage van 2500 exemplaren zijn er inmid­dels ruim 1600 ver­kocht. Ook de Neder­landse kritiek had er over het algemeen vrij wat redelijk posi­tieve aandacht voor. Tussen maart en augus­tus werd het romandebuut in niet minder dan zeven­tien kran­ten en bladen gerecen­seerd, zowel in diverse grote lande­lijke als in een aantal regionale bladen. Zo lijkt Denis Henriquez in Nederland de aandacht te krijgen die hem op zijn geboorte-eiland altijd onthouden werd. Toneel­stukken als Mañan Dalia lo ta mi Dalia en Fenchi a gana e premio mayó werden opgevoerd en gunstig gere­cen­seerd, maar trokken niet echt veel publiek. Met een stuk als E sirena di Yara werd zelfs helemaal nooit iets gedaan; ook E soño di Alicia werd nooit opgevoerd. Zijn bij het Arubaanse Charuba gepubliceerde boeken werden niet gerecenseerd, en nauwelijks verkocht of gelezen. Op de televisiefilm Dera Gai reageerden enke­lingen verontwaar­digd afwij­zend, de massa zweeg. Onver­schilligheid en gebrek aan respons van het Arubaanse publiek waren Henri­quez’ deel. Hij keert zich nu af van het Papiamento en de Arubaanse lezer en wendt zich voort­aan in het Nederlands tot de Neder­landse lezer, die wel reageert.

Een gesprek over schrijven en literatuur, in een winderig en koud Rotterdam, waar Henriquez sinds einde jaren zeven­tig leraar natuurkunde op een gymnasium is. Een inter­view als een verteld ver­haal, dat rondcirkelt, uitweidt en weer bij zijn uit­gangspunten terechtkomt. Zoals zovele door de orale ver­telkunst beïnvloede Cara­bische auteurs, zoals de verhalen in Denis Henriquez’ roman.Hoe is het schrijven begonnen?

“Hoewel ik tijdens mijn middelbare schooltijd wel een poos redactielid van de schoolkrant geweest ben, kan ik me niet herinneren dat ik daarin ook publiceerde. Ik was meer op de tennisbaan, ik hield me liever bezig met sport en meisjes dan met sch­rij­ven en redactievergaderingen. Ik schreef wel veel dagboeken, maar dat soort zaken was natuurlijk niet publica­bel.”

Daar moet de invloed op een zich later ontwikkelend schrijver­schap dus niet ge­zocht worden. Waar dan wel? “Mijn oom Djo Wijk (Uncle Djo, Djowiwi in Zuidstraat) was een echte sterke-verha­len-verteller. Hij dikte de gebeurtenissen aan en vertelde zo komisch dat kinderen uit de hele buurt naar hem kwamen luis­teren. Hij woonde in een klein houten huisje naast ons. Toen ik de afgelopen grote vakantie op Aruba was, heb ik met nog weer over hem gehoord. Hij was een gezien persoon in de gemeenschap. Veel mensen kenden hem goed, ze wisten me nog weer nieuwe verhalen die mijn oom vertelde te herinneren. Je kunt niet van zijn directe invloed op mijn schrijven spre­ken. Het was meer de fascinatie van zijn levens­stijl, een zekere ruigheid, het plezier van het vertellen en naar hem luisteren. Die verhalen gaf je dan weer door.

In mijn familie kwamen trouwens veel vertellers voor. Van echte invloed is mijn tante geweest, die ook veel vertelde. Verhalen die ik van haar gehoord heb, zijn in mijn toneelstuk­ken en in Zuidstraat verwerkt. In mijn jeugd was het vertellen nog algemeen in Oranjestad. Als je ‘s avonds buiten zat, kwamen kennissen langs en gingen bij je zitten. En dan werd er verteld. Dat was het tijdverdrijf toen er nog geen televisie was. Al die vertelde verhalen hebben mijn fantasie geprikkeld, het was niet zo dat ze van directe invloed op mijn schrijven zijn. Ik beschouw me zelf ook als een verteller.”

Orale  

De Nederlandse kritiek pakte dat orale element goed op en schreef over ‘de zwieri­ge stijl’ die volgens sommigen van hen typerend zou zijn voor ‘romans uit De West’ en het ‘opentrek­ken van alle laden van de metafo­ren­kast’. Frans de Rover ging zich in Vrij Nederland te buiten aan zinnen als ‘de schrijver presen­teert een kleurrijk beeld van het wervelende leven op het subtropische Aruba… Neder­land op zijn Zuidameri­kaans… een zomers boek…kleurrijk en idyllisch…’ Nagenoeg iedere criticus viel echter over de compositie van de Zuid­straat, dat eerder uit negen los van elkaar staande verha­len zou bestaan dan een hechte romanstructuur zou bezitten, zoals de aandui­ding op het kaft dat wel degelijk suggereerde. Jos de Roo vergeleek het werk met van de Caraïbische auteur V.S. Naipaul: Miguel street(1959), al viel die verge­lijking in het nadeel van jouw werk uit.

“De aanduiding ‘roman’ werd door de uitgever voorgesteld en ik heb daarin toegestemd. Het boek is gegroeid vanuit schetsen en de beschrijving van situaties. Die waren in die vorm niet geschikt voor publicatie, maar ze vormden belangrijk materi­aal. Ik kan de reactie van de critici be­grijpen, want ik beschouw­de het boek ook meer als een bunde­ling van verhalen.

Maar er is wel dege­lijk coherentie. Elk hoofdstuk heeft een themati­sche kern, waarbij een of enkele personages centraal staan. De andere personen die in zo’n hoofdstuk worden genoemd en op dat moment niet meer dan een bijrolletje spelen, komen later als centrale figuren terug. Ze worden in een volgend of nog later hoofdstuk wel dege­lijk verder uitgewerkt, ontwikkeld en afge­rond. Eigen­lijk is Zuid­straat één groot verhaal over die straat van mijn jeugd.”Jos de Roo vond dat de samenhang in de verhalen zélf ontbrak en schreef over ‘compositorisch onvermogen’.

“Er zijn maar twee elementen in het verhaal waarover niet werd uitgeweid en dat zijn Scaramouche en het huis van de zeven zusters. Alle andere personen zijn wel degelijk uitge­werkt. Steeds is er een rode verbindende draad. Misschien is daar dan toch van invloed van mijn vertellende familie sprake. In een verhaal wordt er van alles bij gehaald, het verhaal cirkelt als het ware rond, maar komt steeds weer bij de uitgangspun­ten en het centrale thema terecht.”

Autobiografisch

Er waren nogal wat critici die Zuidstraat als autobiogra­fisch bestempelden. “Ik heb eens een uitvoerige autobiografie voor mezelf ge­schreven, niet om die te publiceren, maar ze werd belangrijk als basis voor mijn schrijven. Elementen die ik daarin be­schreef kon ik later gebruiken. In zekere zin ben ik zelf Scara­mouche, want die ging natuur­kunde studeren. Maar ik ben na­tuurlijk zo’n beetje iedereen. Je kunt niet van een afzon­der­lijke figuur zeggen dat hij autobiografisch is. Alles wat je vroeger gehoord hebt, wat je beleefd hebt, je herinneringen – je verwerkt het en je smeert het over de personages uit. Er zit een stukje van mij in Binchi, in Alejandro, in Scaramou­che… in allerlei figuren zit natuurlijk iets van de schrij­ver, maar nooit exact. Ik ga van een autobiografisch moment uit als startpunt, daarna laat ik de uitwerking aan mijn fantasie over.”

Critici schreven over je debuut. Zuidstraat is je Neder­landse romandebuut. Maar je had natuurlijk al veel eerder gepubliceerd. “Toen ik nog leraar natuurkunde op het Colegio Arubano was, schr­eef ik cabaret-teksten voor de Vereniging van Leerkrachten op Aruba (het latere Simar). Met Nieuwjaar speelden wij Bon aña een half jaar later Aruba. Ik schreef teksten en liede­ren, met een politiek-kritische inhoud uit onvrede met de toenmalige situatie.

Maar op een moment stel je je niet meer met dergelijke licht spottende liedjes tevreden en wil je wat anders. Cabaret was een stimulans en een begin. Daarna kreeg ik de behoefte aan wat stevigers, iets wat substantiëler was. En dat wás er op een gegeven moment, woorden en zinnen rolden als vanzelf op papier. Schrijven ging me goed af.”

Zo ontstond Mañan Dalia lo ta mi Dalia, waarover E. Boerstra in deBeurs van 1 november 1978 een lovende recensie schreef: IJzersterke tekst, schitterende regie, indrukwekkend spel en dat alles van eigen Arubaanse bodem. Overigens begon Boerstra’s recensie met een uit­voerige aanklacht tegen het gebrek aan belangstelling van de toenmalige Arubaanse cultuurbonzen.“Dalia heb ik afgemaakt toen ik al in Nederland woonde en werkte. Burny Every regisseerde het stuk en speelde het samen met Maureen Berkel. Het was een zwaar, maar heel Cara­bisch stuk. Twee personen zitten letterlijk in de rotzooi onder een oude boom. Ze verte­genwoor­digen twee levens­houdin­gen: de een wil zijn omgeving leefbaar maken, hij staat met beide benen op de grond; de ander denkt alleen maar aan vluch­ten, raakt geheel los van zijn omgeving en fantaseert zich een eigen reali­teit waarin hij gaat gelo­ven. De in de irratio­naliteit verkerende ver­moordt tenslotte degene die zich een eigen werke­lijkheid wilde scheppen. Zoiets is natuurlijk een heel symbolisch stuk. Het was zo nieuw dat het moeilijk was voor het publiek; het werkte vervreemdend.”

Begin 1981 speelde opnieuw onder regie van Burny Every de toneelcombi­an­tie Grupo Teatral Arubi­a­no, Ban ha­ri en Tea­tro Experi­mental Aruba­no het blijspel Fenchi a gana e premio mayó.

“Van geen van beide stukken heb ik de opvoering zelf gezien; ik woonde in Nederland. Ik schreef het stuk toen ik op vakan­tie in Spanje was. Ik deed er ongeveer een maand over om de tweede en definitieve versie af te maken. Het schrijven van Dalia kostte me ook een maand, maar daarvan maakte ik wel zeven versies voor ik tevreden was.Fenchi is een klucht met een dubbele bodem. Het gaat over een dag roddelen. Wat er gebeurd is, verandert in de mond van iedere volgende persoon. Op die manier verwerkte ik kritiek op het sociale leven, op de politiek en op de dubbele moraal in de man-vrouw-verhouding. Het was een veel luchtiger stuk dan Dalia.”

Waarom publiceer je Dalia’niet, het is toch een belang­rijk stuk voor onze toneelliteratuur? “Ik heb het wel eens ter hand genomen en zou het ook wel willen. Maar misschien ben ik toch te lui om dat voornemen echt uit te voeren. Ik heb geen zin om het weer helemaal te bekijken en uit te typen. Bovendien zit je dan met die spel­lingproblemen.”    

Alice in Wonderland

Terwijl er op Aruba veel toneelstukken zijn opgevoerd die nooit in druk verschenen, is het met jouw E soño di Alicia net andersom gegaan: het is door Charuba uitgege­ven, maar het werd tot nu toe nooit opgevoerd. Er werden trouwens in het eerste jaar nog geen dertig exemplaren van verkocht. Dat is ronduit een schande voor zo’n goed en geestig geschreven stuk.

“In Nederland vroeg Chris Comvalius me om voor ‘Groep 13’ een stuk te schrijven. Dat werd opgevoerd als The mad T-party, de scène van de gekke hoedenmaker uit Alice in Wonderland. Ik moest het in twee weken tijds schrijven en dat was veel te vlug. Boven­dien moest het in het Nederlands geschreven worden. Achteraf is dat toch belangrijk geweest, want het deed me van mijn schr­oom om die taal te gebruiken afstappen. Ik had wel eerder in het Nederlands gepubliceerd, maar dat betrof dan artikelen. In 1979 schreef ik in de Amigoebijvoorbeeld een stuk ‘Het trieste der tropen’ over de Arubaanse politiek. Maar zoiets is een analy­tisch stuk en dat is wat anders dan toneel­dialogen of verha­len.

E soño di Alicia  gaat over een jong meisje dat opgroeit tot volwassenheid. In de eerste akte verkeert ze nog in een kin­derlijke fantasie­we­reld, waarin ze allerlei (sprookjesach­tige) dieren ontmoet. Ze is op zoek naar een deur die haar naar de volwassenheid moet leiden. Die vindt ze aan het einde van het eerste bedrijf met behulp van de gids Araña, een soort Compa-Nanzi-figuur. Ze stapt door die deur. In het tweede bedrijf maakt ze in de wereld van de volwasse­nen kennis met de krank­zinnige en wrede koningin die spelle­tjes speelt op een feest. De beroemde zevenslaper ver­telt de waar­heid omtrent dat feest, wat de koningin niet accepteert. Ze laat hem onthoof­den, maar de stem praat door: de waarheid kan niet gestopt worden. Zo maakt Alicia kennis met de harde realiteit in de wereld van de volwassenen. Aan het einde ontwaakt ze.”

Folklore

Je verwerkt nogal wat traditionele elementen van Arubaan­se volkscultuur in je werk. Zo wordt in ‘Alicia’ de dori opge­voerd die het bekende rijmpje ‘dori maco, si mi muri, ken ta derami’ reciteert, zo komt een paar bekende liede­ren voor. Hoe sta je tegenover folklore?

“Aan folklore zonder meer heb ik geen enkele behoefte. Voor mijn toneelwerk gebruikte ik de lokale Arubaanse setting. Maar als je goed schrijft, moet je iets vertellen wat meer is dan wat je direct ziet. De achtergrond, de oppervlakte van het verhaal was wel plaatsgebonden, maar ik hoopte hieraan een alge­meen thema te koppelen. Ik zal nooit de traditionele elementen uit de volkscultuur als uitsluitend folklore gebrui­ken.”

In 1991 werd in een co-produktie van Tele-Aruba en NOS de film Dera Gai gebracht, de eerste Arubaanse produktie in die zin dat zowel de auteur, de regisseur Burny Every als alle spe­lers Aru­baans waren en alle opnamen op het eiland zelf tot stand kwamen. Het verhaal kwam als hoofd­stuk in Zuidstraat terug en geeft een schril beeld van een ander dan het toeristische Aruba.

“Op het feest van San Juan wordt volgens de volkstraditie de kop van een haan afgeslagen. Maar ik geef zo’n oud gebruik een nieuwe betekenis in die zin dat Lionel als hanige machista gedood wordt en verliest. Ik maak van het oude ‘dera gai’ een nieuwe metafoor. Het concrete beeld dient om iets wat univer­seel is te verduidelijken. Samuel Beckets Wachten op Godot heeft me in dit verband altijd grote indruk op me gemaakt. Twee mannen wachten bij een boom op Godot die nooit komt. Dat is concreet maar dieper is dat wachten natuurlijk een metafoor betreffende verlossing en genade. Je moet een concreet beeld vinden en gebruiken voor een menselijk probleem dat aan dat beeld ontstijgt. Als dat niet kan, hoeft voor mij de folklore niet.”

TaalIn 1988 publiceerde je gelijk met Alicia een klein dichtbun­deltje Kas pabow dat een heel andere sfeer ademt. De vierde afdeling ‘Poesia di inbierno’ gaat over heimwee vanuit het koude Nederland. Het geboorte-eiland en jeugdherinneringen in de eerste en vijfde afdeling  omsluiten compositorisch de klacht over het verblijf in Nederland en ‘tristesa’.

“In Kas pabow staan gedichten waarvan ik sommige in een eerde­re versie al in de tijd van de cabaretteksten geschreven had. Ik zocht er twintig uit, die ik al schavend bewerkte. De gedichten gaan over weemoed en verlangen naar Aruba, maar ook over het ouder worden. Ik schrijf nu geen gedichten meer, dat is iets van vroeger.”

Met uitzondering van deze poëzie is je Papiamentstalige werk nogal hard, vergeleken met de veel ‘zachtere’ enigs­zins wee­moe­dige sfeer in het Nederlandstalige Zuid­straat. Heeft dat met het verschil tussen die twee talen en jouw houding ten aanzien van het schrijven in die twee talen te maken?

“Het verschil is er wel, maar het is geen verschil tussen die twee talen. Het heeft met een verschil in levensfase te maken. In het cabaret en het toneel had ik een kritische houding ten opzichte van mijn eigen gemeenschap, de ergernissen betreffen­de de politiek kwamen aan de orde, ook in de film. Ik kriti­seerde de Arubaanse maatschappij. Die behoefte heb ik nu niet meer. Die fase van het me afzetten tegen de eigen gemeenschap heb ik gehad, dat heb ik nu niet meer nodig. In Zuidstraat schrijf ik niet over de maatschappij, maar over mensen, hoe die omgaan met hun lot. Ik heb die mensen met liefde beschre­ven. Zij hebben mijn jeugd begeleid. Ik heb een hele fijne jeugd gehad. Die mensen verschaften mij inspiratie door hun onmiddellijke omgang. Ik denk met plezier aan hen terug.

Ik heb de spanning gezocht in hoe die mensen met hun lot weten om te gaan, wat ze weten te maken van hun leven, hun beperkin­gen van innerlijke aard of door maatschappelijke omstandighe­den. Het laatste is het geval met Susana en de Portugees Joao, omdat hun relatie op maatschapelijke conventies stukloopt. Uncle Djo wordt ongelukkig door innerlijke factoren, door zijn karakter omdat hij nergens rust kan vinden. Johannes Biermans wordt het slachtoffer van zichzelf. Hij wil opgaan in de ge­meenschap, hij kan zakenman worden als iedereen, maar hij mist de kracht, glijdt uit en wordt daardoor eenzaam.

Dat zijn nogal wat mislukkingen, ja. Ik heb de neiging om te denken dat het niet lukt in het leven.

Het einde van Zuidstraat is zowel positief, de hoofdper­sonages gaan een nieuw leven tegemoet, als negatief, want de weemoed om het weggaan blijft hangen. Je woont op een klein eiland en waarom moet je tienduizend kilometer verderop gaan studeren?”

AfstandJos de Roo en ik hebben in onze recensies je roman met V.S. Naipaul’s Miguel s­treet vergeleken. Wat vind je daarvan? “De situatie is anders. In Miguel street wil de ik-figur, het jonge­tje dat de hoofdpersoon is, alleen maar weg. Hij heeft een hekel aan zijn straat die hij als tweede-rangs beschouwt. Hij minacht de straat waarin hij woont. De Zuidstraat heb ik daarentegen positief beschreven, het veroorzaakt pijn om daaruit weg te gaan. Naipaul zet zich af tegen zijn jeugd, die behoefte heb ik niet. Ik ben eerder geneigd om met heimwee terug te kijken naar die straat. Je moest weg om te studeren, maar ik voel geen enkel moment verbittering.

Ook heb ik geen behoefte om het onderwijs dat we kregen te kritiseren. Dat is zo Hollands om meteen te letten op wat de Hollandse fraters deden. Ze straften wel, maar ze brachten ook discipline. Ik heb uitstekend onderwijs genoten. Ik zit niet met het kolonialisme, ik hoef niets te verwerken of van mij af te schudden. Ik zet me niet af, ik kan met plezier terug­kij­ken. Al is het met een beetje weemoed, zoals in het motto, dat ik niet vertaald heb en waaraan de kritiek voorbijging omdat ze het waarschijnlijk niet begreep.”Er wordt ten aanzien van dit soort romans over de jeugd nog wel eens gesproken over een dubbele afstand die een auteur moet overbruggen: die naar het verleden, maar ook geografisch, omdat hij heel vaak schrijft vanuit een ander land dan waar hij de jeugd doorbracht. Schrijven zou dan vanuit een situatie van ballingschap en weemoed plaats­vinden.

“Zo’n dubbele afstand is niet erg, want zo krijgt de fantasie de vrije teugel. Belangrijker dan de afstand van leeftijd of een geografische afstand was voor mij de afstand in de taal. In een vreemde taal over je eigen jeugd schrijven – die af­stand is veel belangrijker dan een geografische. Maar schrij­ven in het Nederlands biedt mij voordelen, ik ervaar het niet als knellend, het geeft me juist vrijheid om met mijn beelden te doen wat ik wil.

Voor mij heeft het Nederlands veel voordeel boven het Papia­ments. Ik schrijf niet uit patriottische redenen, ik hoef niet te bewijzen dat iets ook in het Papiamento kan. Ik ben geen nationalist. Als je in het Papiamento schrijft moet je dubbel creatief zijn, want je moet ook je eigen taal scheppen en dat is voor mij een grote handicap. Met het non-verbale en de dialogen van het toneel is dat heel wat anders dan met proza. Poëzie schept sfeer, maar proza is descriptief en dat is het probleem. Ik denk niet dat Tip Marugg en Frank Martinus hun romans in het Papiamento hadden kunnen schrijven; Boeli van Leeuwen met zijn enorm beeldend taalgebruik zeker niet.

Geef mij maar een kant en klaar instrument, dan zorg ik wel dat de beelden erbij komen. Ik weet niet of ik de moeite zou willen nemen om het Papia­mento zo diepgaand te exploreren. Je zit een jaar achter je computer te schrijven en wie gaat het dan lezen? Bovendien speelt dan voor Aruba de spellingkwestie nog mee. Ik wil ook schrijven voor een markt en met mijn publica­tie een belang­stellend leespubliek bereiken. Je stopt veel energie in zo’n werk en je wilt respons en wisselwerking; die krijg je op Aruba niet. Ik ben niet meer van plan om toneel te schrijven dat toch niet wordt opgevoerd en waar geen publiek voor is.   Ik schrijf niet meer in het Papiamento, maar beperk me tot proza in het Nederlands nu ik een uitgever gevonden heb. In het Nederlands schrijven is voor mij een uitdaging van de kritiek. Je schrijft in een context waarin er een literaire wereld bestaat en waar de kritiek leeft. Schrijven voor niet-autochtonen, voor de lezers in Nederland, werkt bevrijdend. Samuel Bec­kett schreef in zijn moedertaal Engels en in het Frans. In die laatste taal moest hij heel bewust een stijl in een hem vreem­de taal scheppen. Schrijven in het Nederlands geeft mij de literaire af­stand die ik nodig heb.”

Was het moeilijk om een Nederlandse uitgever voor je roman te interesseren? Heeft het je veel tijd gekost om gepubliceerd te worden?

“Het manuscript van Zuidstraat werd door Querido als ‘niet publicabel’ geweigerd, In de Knipscheer liet aanvankelijk niets van zich horen, pas toen ik het manuscript terugvroeg kreeg ik een aantal kritische kanttekeningen. Toen stuurde ik het manuscript naar De Bezige Bij, waar men men direct posi­tief was; ik kreeg een heel enthousiaste reactie. Er werden nagenoeg geeen redactionele wijzigingen voorgesteld: alleen wat idiomatisch zaken, sommige beelden werden aangescherpt en een halve pagina van het manuscript verdween. In één middag hadden we alles doorgenomen. Ik ben blij met De Bezige Bij als grote Nederlandse uitgever. Ik wil niet ge­stigmatiseerd worden met dat minderhe­dengezeik van hier in Nederland.   Een verteller uit De West is in Nederland dubbel gehandicapt: de Nederlandse lezer heeft geen boodschap aan vertellen, en er is weinig belang­stelling voor literatuur uit De West. Je zit natuurlijk met de handicap van het Nederlands als kleine taal. Kijk, Engels is een wereldtaal. Als een lezer in Engeland je niet leest, is er misschien wel een lezer in India of Afrika. Wij zijn gebonden aan de Nederlander; als die ons afwijst zijn we weg.”

Kritiek

Recensies worden geschreven voor lezers, niet in de eerste plaats voor de auteurs. Wat vond je van de Neder­landse kritiek op je roman? Heb je er iets van geleerd?

“Die kritiek was redelijk evenwichtig, er was niet echt nega­tieve kritiek. De Volkskrant schreef onder de maat, die recen­sie vond ik een misplaatst beschermend en minzaam toontje hebben. Dat ergert mij, maar daarover ga ik niet zitten pieke­ren. Jos de Roo had in Trouw al van te voren een mening wat Caraïbi­sche literatuur moet zijn. Het is niet een gebied waar je met liefde over schrijft. Men zoekt een nega­tief beeld. Je wordt pas serieus genomen als je tekorten signa­leert; accepta­tie wordt niet serieus genomen.

De kritiek heeft me geattendeerd op mijn nonchalance om de aanduiding ‘roman’ op de omslag te accepteren. Voortaan zal ik scherper op dit soort dingen letten.

Wel ben ik er gevoelig voor dat lezers me zeggen dat ze geno­ten hebben. Maar ik laat me niet door kritiek beïnvloeden in die zin dat ik daardoor anders zou gaan schrijven.

De wisseling van perspectief die ik toepaste werd door de kritiek niet geaccepteerd. Naipaul schreef vanuit een coheren­te ik-persoon. Voor mij was er niets aan de hand, voor mijn lezers ook niet, maar voor de critici kennelijk wel. Ik zal in het vervolg proberen veelzijdigheid te bereiken met behulp van een grotere mate van concentratie. Een boek dat inhoude­lijk kaleidoscopisch is, maar stilistisch geconcentreerd.

Om de nodige afstand te scheppen gebruikte ik de hij-vorm in Zuidstraat. In een volgend boek zal ik de ik-vorm toepassen. Dat kan omdat het minder autobiografisch wordt. Bij schrijven blijft het altijd een barrière om je ego opzij te zetten.”

Functie

Wat is volgens jou de functie van literatuur?

“Die interesseert me niet. Ik ben niet geïnteresseerd in een maatschappelijke functie, of in eigen gelijk. Dat laat me koud. Als leraar natuurkunde heb ik de behoefte om iets te doen met primair materiaal. Zoals je de natuur beschrijft en theorieën ontwerpt, dat moet je ook met mensen kunnen. Je ziet vormen van leven, beelden. Die kun je opvangen en observeren. Schrijven is eigenlijk jezelf een tweede leven scheppen naast het gewone, alsof je eigenlijke leven niet genoeg, niet vol­doende is.

Conglomeraten van beelden komen op je af, die verwerk je en daarna komen ze niet terug. Zo gezien is schrijven een vorm van afrekening met steeds nieuwe onderwerpen. Misschien zal ik daarom ook over Europa gaan schrijven. Maar dan wel vanuit mijn beperking dat ik in een andere situatie dan de Nederlan­der verkeer. Ik zal dan schrijven vanuit de optiek van de buiten­staander.”De literatuur

Tot slot praten we over de auteur als lezer. Welke boeken en schri­jvers hebben jouw voorkeur, waar reken je jezelf toe? Nederlandse critici vergeleken je Zuidstraat met Louis Paul Boon, Ina Boudier Bakker, M. Nijhoff, Jacques Bloem en Ab Visser die ook boeken over straten publiceer­den. “Ik wil bewust een eenling zijn. Ik ben niet iemand die zich met ‘de’ literatuur bezighoudt. Ik interesseer me niet voor literaire traditie, ik heb geen behoefte om te behoren bij een groep. Dat is niet belangrijk voor mij. De laatste tijd lees ik gericht dat waar ik voor mijn schrij­ven wat aan heb, maar vroeger heb ik veel gelezen.

De drama’s van Shakespeare zijn daarbij ene heel stabiele factor; daarvan heb ik tapes die ik geregeld beluister. Ik las de ‘essais’ van Montaige over de eenzaamheid bijvoor­beeld, ik genoot van Laurence Sterne, ik voelde affiniteit met Joyce wegens het poëtische, het R.K. en het individualisti­sche in zijn werk, Samuel Beckett Wachten op Godot heeft altijd diepe indruk op me gemaakt, ik las de verhalen van V.S. Nai­paul, ik houd van Somerset Maugham’s lichte en cynische toon, ik lees van Camus hoewel ik zijn taalgebruik wat gezwollen vind, om het mediterrane, de zon, zee en levensvreugde, Ga­briel Garcia Marquez vind ik wel wat zwaar maar ik lees zijn verhalen graag. Ik houd van Boeli van Leeuwen’s taalgebruik, niet het inhoudelijke van zijn romans. Ik lees geen Nederland­se boeken, want ik voel geen affiniteit met die Calvinisti­sche litera­tuur. Alleen Harry Mulisch maar die is kosmopoliet. Ik vind zijn taal­gebruik, droge humor positief, maar hij is te intel­lec­tualis­tisch er zittten te weinig emoties in zijn werk.

[Dit interview verscheen in 1992 in de Amigoe]

Literatura Arubiano a crece y crea propio estilo/2

pa Quito Nicolaas

Literatura di un pais mester provee cada pasa tempo un antologia cu ta brinda un bista total di locual a keda produci na obranan literario. Na Aruba nos a conoce e prome antologia den forma di Cosecha Arubiano (1983)
Akiden nos ta topa cu e prome generacion di nos escritornan y poëtanan cu a biba den e prome mitad di siglo 20. Algun di e nombernan ta e.o. Frederik Beaujon, Johan karel Zeppenfeldt, Henri Lampe , Willem Frederik Lampe, Eduardo Curet,Jose Ramon Vicioso, Nicolas Piña Lampe, Luis G. Leañez, Nydia Ecury, Julio Maduro, Jose Geerman, Ana Herera-Kock, Digna Lacle, Ernesto Rosenstand, Hubert Lio Booi, Padu Lampe y Jossy Mansur.

Antologia

E antologia De navelstreng van mijn taal(1992) tabata un joya den e circuito literario hulandes, cual pa prome biaha a trece literatura Arubiano bou di atencion di e Hulandesnan. Aunke e buki a limita su mes na un generacion di poëtanen cu nan poesianan, tog esaki a brinda bastante claridad riba e generacion aki di añanan ’60. Nan spadanan no tabata dirigi solamente riba e cambionan cu ta biniendo, pero mas bien pa canalisa esakinan den un rumbo mas sigur. Den esei e poetanan a demostra cu poesia por sirbi como un mecanismo di transmicion di cierto balornan den un sociedad.Despues na aña 2000 nos ta mira e precioso buki Isla di mi cu a keda publica na dos idioma, esta Papiamento y Ingles. E antologia aki ta contene obranan poetico di 20 autor local, di cual hopi di nan tabata caranan nobo y cu un mensahe distinto. Na 2004 a keda publica na Hulanda e antologia Bentana Habri cu autornan Arubiano residencia na Europa. Den e antologia aki nos ta topa cu storianan y poesianan skirbi dor di e siguiente autornan: Olga Orman, Quito Nicolaas, Joan Leslie, Richard de Veer, Tania Pietersz y Joyce Herry.

Ta di elogia cu e Cas Editorial Charuba a dicidi di compila diferente obranan di e escritronan Ernesto Rosenstand y Hubert ‘Lio’ Booi. Asina pues nos a ser enriquese cu dos antologia mas cu ta E flamingo di Aruba (2006), cu ta contene e obranan literario, articulo y discurso di Lio Booi. Den e mesun aña e buki Shinishi di Olvido (2006) a keda publica cual ta contene columnanan, cuentanan cortico, entrevista y obranan teatral di Ernesto Rosenstand. En general obranan literario riba nan mes cu no ta obtenibel mas den librerianan. Si nos considera cu Literatura Arubiano ta consisti 100 aña caba, por conclui cu a bira tempo pa bin cu un publicacion cu ta trata e Historia di Literatura Arubiano, den cual ta trata e.o. origen, corientenan y influencia di e obranan di poesia y di prosa.

Literatura Arubiano na Hulandes
Na Hulanda tambe un cierto momento literatura Arubiano a haña rais. Esaki tabata di spera compara cu otro paisnan manera Estados Unidos, Canada, Colombia y Costa Rica unda ta tin Arubianonan kendenan a emigra. Normalmente den tur pais unda cu tin un colonia di un nacion, por spera cu nan ta participa na e bida cultural. Pues ta manifesta un situacion cu escritornan, artistanan, cantantenan, bailerina ta dicidi pa ta envolvi den e bida cultural na Hulanda. No cu esei ta facil pa logra, pero nan tur ta haci como migrante un intento pa wak con leu nan ta yega.

Den añanan ’90 nos ta mira e prome novelanan di autornan Arubiano ta aparece riba mercado na Hulanda. Ta trata aki di e autor Denis Henriquez kende a publica su prome novela Zuidstraat na aña 1992. Henriquez tabata e prome autor cu a situa e storia di su novela Zuidstraat na Aruba, Delft Blues na Hulanda y den De zomer van Alejandro Bulos esaki ta situa na Aruba – Italia y Hulanda. Un di dos autor Arubiano – Jacques Thönnissen – tambe na final di añanan ’90 a cuinsa publica su bukinan. E caracteristica di e obranan di Thönnissen ta cu e ta uza aspectonan di e bida cultural Arubano pa inclui esakinan den su storianan. Asina pues nos ta haña cu den e novela Tranen om de Ara tin un escena cu ta trata e ambiente durante un pelea di gay. Su siguiente novela tabata titula Eilandzigeuner(2000) cu ta trata di un dama Romano kende durante Segunda Guera mundial a hui bin Aruba. Despues di esaki su novela De roep van de troepiaal (2004) a keda publica. Den e buki aki tambe e naturaleza di e ser humano ta sobresali. Cu su ultimo novela – Devah – si e autor Thönnissen a scohe pa bandona e fronteranan di Aruba y orienta riba e panorama hulandes.

Generacion nobo
Na principio di e prome decada di e millenio nobo, nos ta topa cu un di dos coriente di autornan Arubiano kende a cuminsa publica nan obranan na Hulandes. Ta trata aki di Giselle Ecury, Joan Leslie y Quito Nicolaas.
Giselle Ecury ta menos conoci pa su poemanan den e tomonan ‘Terug die tijd’ (2005), den cual e ta trata e proceso di dementia di su mama. Ecury a publica dos novela ‘Erfdeel’ (2006) y ‘Glas in Lood’(2010), cu ta trata e bida na Hulanda di un pareha antiyano/hulandes cu ta busca nan sosten den nan respectivo cultura di cas.

Na aña 2004 e prome novela Tera di silencio di Q. Nicolaas ta keda publica cu ta trata e regreso di un hoben hurista, kende no por a reconoce e idiosingracia di su pueblo mas. Na 2010 Verborgen leegte ta sali riba mercado, den cual e biaha aki Nicolaas ta trata e binimento di e migrantenan Caribense pa Aruba y e bida na Hulanda den añanan ‘60. Joan Leslie tambe a publica na 2007 un coleccion di storianan bou di e titulo De bloeiende flamboyant y despues De capriolen van Compa Nanzi (2011). Compara cu e version tradicional di Compa Nanzi, e biaha aki Nanzi ta biba den tempo moderno. Pues na Hulanda tambe mas y mas ta publicando prosa y por lo pronto e cantidad di autornan y estilo di skirbi conoce poco diversidad. Acerca mester apunta cu excepcion di Verborgen leegte, cual ta un novela historico, na Hulanda literatura Arubiano conoce masha poco obranan cu por ser considera como literatura di migrante.

Historia
Na vispera di Status Aparte ta sali riba mercado e obra ‘E Indjannan Caiquetio’ (1981) di J. Mansur, cual tabata dirigi na fortifica e identidad di e Arubiano. Desde 1986 cu publicacion di e buki ‘Aruba: e leyenda di su nomber’ di e autor Tochi Kock nos no a mira niun obra literario di tal indole. Despues cu pa basta aña a keda keto, na cuminsamento di siglo 21 The lago Colony Legend (2003) di J.L. Lopez a keda publica, kende ta relata di e diferente famianan cu a biba un tempo den e enclave di Lago Colony.

Un di e prome novelanan cu a sigui tabata Perseverancia (2002) di M. Christiaans, cu ta trata con e piscadornan tabata biba na principio di siglo 20. E autor aki a trata den su siguiente obra ‘E Schutter’ (2010) e tempo di Segunda Guera Mundial. Pero tambe e buki ‘The Lago Story’ di J. Ridderstaat (2007 ), cu aunke no ta ficcion mester aparece den e lista aki. Den esei no por keda sin menciona e buki E di dos paraiso di J. Naar, cu ta conta e historia di Lago Heights.Tambe e cronicanan cual a sali publica den tres tomo na 2009: Color di biento, Abrenuncia y 3gota pa dia. Cu e publicacionnan aki Jubi Naar a contribui na loke por yama nos historia oral. Finalmente aña pasa nos a cera conoci cu e buki Historia di Savaneta (2011) di Dufi Kock, den cual e ta describi e historia di e districto Savaneta. Ultimo añanan por a ripara un interes creciente pa skirbi mas obra encuanto nos historia.

Arte na palabra
E arena di literatura ta uno cu constantemente mester impulsa esaki, asina cu e ta keda na bida y dynamico.E aña aki ta pa di cuater biaha cu ta organisando e concurso di ´Arte di palabra´ cu ta destina pa hobennan. Di e manera aki ta trata na interesa hobennan pa dedica nan mes na literatura. Asina tambe ta busca manera pa cultiva un generacion nobo di escritornan y poetanan. Poco poco tambe por ripara cu e enseñansa na nos skolnan ta hayando un propio cara, unda alumnonan ta bay ta lesando obranan di nos propio autornan y na papiamento. Pa straño cu ta na 1986 no a pensa riba un actividad asina como mecanismo pa stimula literatura y dedicacion di nos hobennan na poesia y prosa. Ta bon cu na Aruba no a sosode e locual a pasa na Corsou, unda despues cu e tres autornan grandi B. van Leeuwen, T. Marugg y F.M. Arion na final di decada ’80 no tabata skirbi mas, un vacio a ser crea cu te na aña 2003 a ser yena atrobe cu e prome novela di E. Zielinski.Literatura ta un campo cu conoce su propio mecanismo y procesonan den e sociedad y ta manera un pendante di e desaroyo cultural di un pais. Laga nos en todo caso sigui contribui na nos Literatura Arubiano dor di stimula mas hende pa cuminsa skirbi y publica nan obranan.

Literatura Arubiano a crece y creando propio estilo

pa Quito Nicolaas

Loke antes tabata un sentimento, algo cu e pueblo tabata sinti y experencia a ser realisa den forma di nos Status Aparte na 1986. Si den añanan ’30 e idea y deseonan tabata dificil pa cumpli, entrante 1 januari 1986 esaki a bira realidad. Aruba a conoce hopi desaroyo desde a realisa su Status Aparte y e cambionan tabata riba tur tereno y bisto pa un y tur. Si antes e Arubiano tabata timido y reserva, diripiente nos a cera conoci cu un Arubiano sigur di su mes y bon articula. Loke cu ta resalta di e Literatura Arubiano cu e’la sobrebibi e crisis despues cu e refineria Lago a cera su portanan y tambe e insiguridad cu tabata reina den comunidad pa cu e status di Aruba como pais den Reino.

Papiamento
E cambionan riba tereno cultural a haci un impacto grandi, no solamente atraves di e actividadnan pero tambe esnan via television, biblioteca y librerianan. Construiendo un nacion ta nifica cu den enseñansa ta dedica atencion na historia y cultura di un pais. Riba tereno di Papiamento tambe nos a avansa basta. Awendia tin mas comprension y e conviccion cu mester inclui Papiamento na skol. Asina tambe Aruba ta traha na e identidad di su pueblo y duna esaki un cara y un curason. Nos idioma Papiamento mester sirbi den futuro como un instrumento di integracion y emancipacion di e diferente nacionalidnan den sociedad. Na vispera di Status Aparte na 1985, nos por a mira un explosion di autornan y obranan literario. No tin nada mas bunita cu un pais cu ta produci su poeta y escritornan, kendenan ta dedica nan mes na literatura y den nan idioma materna.

Durante e añanan cu a transcuri a mira diferente caranan desaparece fo’I e campo di literatura , esta escritornan cu a dicidi di stop di skirbi y otronan cu no tei mas hunto cu nos. E promedio di cada autor Arubiano ta un tres bukinan cu nan ta skirbi y despues ta pone e pen un banda. Literatura ta un tereno dynamico y por observa tambe cierto cambionan rapido cu ta sigui otro, mientras nos a conoce periodonan tambe di stagnacion cu casi no ta tin produccion literario. E hecho cu no tin continuidad por ta debi na diferente factornan, pero principalmente e hecho cu ainda e comunidad no ta asina leu cu nan ta aprecia y lesa obranan di nos propio autornan. Un conteo di e obranan cual a keda publica den e periodo di 1986 – 2011 ta indica cu tin mas tomonan di poesia compara cu novela, novelita of cuentanan cortico a keda publica. Esaki ta nifica cu poesia ta domina prosa y ta encera cu e cantidad di autornan cu ta dedica nan mes na prosa ta masha schaars y defacto no ta mas cu seis escritor.

Novela
Ultimo 25 aña mucho novela no a keda publica cu ta haci un bon comparacion posibel y asina mes mester distingui entre esnan pa hoben y adulto. Na 1986 a keda publica un di dos novela pa hobennan, esta :Wi-ki-ki-ri-ki-ki di Frances Kelly. Prome cu esei J. Daal a publica su obra Warwind cu tabata resultado di un forma di coperacion entre Cas Editorial Charuba y Uitgeverij Leopold. Sin embargo e genero aki di prosa no a sigui crece, manera lo a spera. Esaki considerando e cantidad di hobennan den e grupo di edad aki. Cu publicacion di e obranan Buscando felicidad (2002), Tres diferente ruta (2006) y Ursula (2011) di H.I. Hennep, e genero aki a keda rebiba. Den esei tabata un bon idea pa traduci e novelita Mosa´s eiland/ Isla di Mosa (2009) di e autora Desiree Correa cu ta contene un protesta contra e bida social cu di tur banda ta ser strangula.

Aparte cu durante ultimo añanan nos por señala un aumento leve di obranan di prosa, tog e cantidad ta keda poco. Esaki mientras cu den e decada di añanan ’60 y ’70 nos a cera conoci cu e novelita pa adultonan, esta Cuentanan Rubiano (1961) di Ernesto Rozenstand y e novela na Hulandes De witte pest (1978) di Angela Matthews. Posteriormente na 1981 e obranan di Jossy Mansur a sali riba mercado, e.o. E regreso y otro cuentanan cu ta contene mas bien cuentanan cortico tocante diferente tema. Pues den e añanan anterior un fundeshi a ser traha pa sigui construi ariba, pero esaki a resulta di no tabata bon fuerte ainda.tabata te na cabamento di e decada ’80 cu e novelita Regalo di Fantasia (1989) di F. Williams ta keda publica.

Decada 90
E decada di añanan ’90 ta habri cu e prome obra Cetilalma y otro cuentanan (1990) di J. Tromp. Na Hulanda entretanto e prome novela Zuidstraat (1992) di D. Henriquez ta ser edita y bo ta spera cu e procesonan aki – esun na Aruba y e otro na Hulanda – lo a reinforsa otro. Atrobe esaki no a resulta di ta asina y ta te na mediano di añanan ’90 a sali e siguiente obra Alma transparente (1994) di F. Williams, cu ta mas bien un coleccion di cuentanan cortico. Despues di un periodo di stabilidad di 1986 – 1996, nos ta mira un cambio den e clima literario na Aruba. Hustamente den e di dos parti di decada nobenta, nos por señala un berdadero explosion di obranan di prosa: Si t’ami mes (1996) di Richard de Veer, E Yamada (1997) di Frank Williams, Acompaña pa un Angel (1998) di Yolanda Croes, E biento di atardi (1998) di Jossy Tromp y Perdi riba laman (1999) di Yolanda Croes.

Mayoria di e novelanan cu a sali publica den añanan ´90 tabata basa riba sucesonan cu a tuma lugar na Aruba.Esaki ta conta sigur pa e obra ´E Yamada` cu ta trata e hecho cu diferente gruponan religioso riba e isla a keda lanta. Pero tambe por ehempel e novela Perdi riba laman di Yolanda Croes ta basa riba bida real y cual storia a keda construi haciendo uzo di e.o. e informenan den corant y di e famianan. Den e di dos parti di decada 2000 ta manera cu e produccion literario a pasa pa e aerea di Hulanda, unda den corto tempo cinco novela na papiamento of hulandes a keda publica. Akinan nos ta referi na e.o. Kralen uit de Cariben (2008) di I. Grovell y Dottie, de kleindochter van een oude slavin (2008) di R.V. Arrendell, di cual e ultimo aki ta mas bien un ego-documento. E hecho aki no ta kita afo cu e mesun fenomeno cu nos a registra den e di dos parti di decada ’90, a manifesta su mes na Aruba na 2008 cu tabata e Aña Cultural. Den e aña ei 18 obra literario a keda publica y ta muestra cu tin suficiente talento pa yega na un produccion literario aceptabel.


Estilo & tema
E estilo di mayoria di nos autornan a keda mescos cu antes, unda mas bien ta describi delaster un cos cu e personahe den e novela ta pasa aden. Aki aya tin un climax pasobra e ta haci e storia unabes mas interesante pa sigui lesa, pero te einan tambe. No tin un profundisacion di e storia atravez di e diferente temanan of liñeanan cu ta core den e storia. Casi bo no ta mira e cambionan cu un personahe ta pasa aden. E estilo di skirbi mes tin biaha por pasa pa uno masha passivo mes. Den esaki mester señala cu e influencia di nos autornan, dor di escritornan hulandes no a tuma luga den e caso di Aruba. Esaki por ta un indicacion cu nos autornan local ta decidido den mantene un propio estilo? Un propio estilo di skirbi cu sin embargo mester amplia su mes cu cierto tecnicanan. Un ehempel den esaki ta e obranan di J. Tromp cu su surealismo-magico, kende corectamente ta busca mas tanto un acercamento na e Literatura Spaño.

Hopi di locual a keda publica por ser categorisa como un cronica, den cual p.e. Ernesto Rosenstand den su buki Companashi (2006) ta relata con el a bandona Colombia y den kico tur el a pasa unabes cu el a yega Aruba.Nos ta topa tambe cu un ego-documento, esta esun di Richard de Veer Un siglo di recuerdo (2008), den cual e ta relata pa nos con e bida den siglo pasa tabata ta riba e isla. E ultimo aki ta un contraste compara cu su prome buki Si t´ami mes, unda e´la basa su mes riba e storianan di Compa Nanzi pero uzando personahenan den bida real na Aruba. Un otro novela cu mester menciona ta Tera di silencio (2004) di Quito Nicolaas, den cual e ta haci uzo di elementonan internacional – p.e. e asesinato di J.F. Kennedy – pa ilustra ki impacto esaki tabata tin riba e famia y e hobencito cu despues ta aparece como consehero di gobierno. Tambe e tecnica cu a ser utilisa den e novela aki, esta di uza un flash-back pa bay bek hopi mas den pasado.

E temanan principal cu tempo no a cambia mucho, teniendo cuenta cu e loke e comunidad ta gusta scucha y lesa. E pregunta ta si un escritor mester tene cuenta cu e aspecto comercial?Si un poëta mester transmiti e loke e ta sinti, observa y pensa na un dado momento, un escritor tambe mester narata e loke ta sosode rondo di dje. Riba tereno di prosa tambe nos por constata cu e desaroyonan den nos region a pasa bay, sin cu esaki tabata motibo pa inspira nos autornan pa skirbi algo al respecto. Obranan di e gigantenan manera Gabriel Garcia Marquez, Mario Vargas Llosa of di e Caribense V.S. Naipaul casi no ta tin influencia riba nos autornan local. For di esaki por deduci cu e bista di nos autornan, cu excepcion di algun, ta mucho pa paden dirigi ainda. Y e remarke aki ta conta mas bien pa e obranan skirbi na Papiamento cu esnan publica na Hulandes.

[E ultimo parti lo aparece 18-3-2012]

Lezing over Arubaanse literatuur

Afgelopen jaar stond in het teken van het vieren van 25 jaar Status Aparte op Aruba. Iedere maand werd een groots opgezette activiteit georganiseerd om dit heugelijke feit te herdenken. Op deze wijze wordt het verkrijgen van de status als land in het Koninkrijk gevierd. Ook in Nederland wordt de jaarlijkse Arubadag in maart massaal bezocht, welke ditmaal op 25 maart in Rijswijk plaatsvindt. Om Arubanen die dan niet aanwezig kunnen zijn toch in de gelegenheid te stellen, organiseert Caribbean Lagoon een week later een activiteit rondom 25 jaar Status Aparte.

Op zondag 1 april 2012 organiseert Caribbean Lagoon een lezing door Quito Nicolaas in Utrecht rond het thema De opkomst van de post-koloniale Arubaanse literatuur.

Plaats: Prinses Margrietstraat 2, Utrecht (voormalig Kibra Hacha gebouw)
Tijd: 16.00-18.00 uur
Entree: Gratis

Vanaf CS Utrecht stadsbus 3 (richting Zuilen Noord) en binnen 15 minuten ben je er. Uitstappen bij de Prins Bernhardlaan
Ruime parkeergelegenheid

Na afloop kunt u bij BookIsh Plaza boeken van Arubaanse e.a. Caribische auteurs kopen.

Kranslegging Dia di Betico

Uit eerbetoon aan de Arubaanse vrijheidsstrijder Betico Croes heeft de club van Arubanen op Bonaire, Casibari, een krans gelegd bij het borstbeeld van Betico Croes. Gisteren was het Dia di Betico, de geboortedag van Betico Croes, een officiële feestdag op Aruba, die ook overal wordt herdacht door de Arubanen. Verschillende Arubanen en vrienden van Aruba, waaronder ook leden van het Bestuurscollege, waren bij de kranslegging aanwezig. In een korte toespraak stond de voorzitter van Casibari, Luis Boekhoud, stil bij de betekenis van Betico Croes voor Aruba en de Arubanen. Het was de zevende keer dat Casibari deze kranslegging organiseerde. Deze keer is de viering voor het eerst uitgebreid met een gezellige happening met muziek in de avonduren op de parkeerplaats bij het beeld van Betico Croes.

[uit Amigoe, 26 januari 2012]

Miriam Sluis: Distantie en sympathie

door Rosemarijn Hoefte

10-10-10: de datum waarop de Nederlandse Antillen als land werden opgeheven en het Koninkrijk der Nederlanden verder verbrokkelde zodat het nu bestaat uit vier landen en drie bijzondere gemeentes. Rond deze afsluiting van een tijdperk bestond er in Nederland wat meer belangstelling voor de eilanden in de Caraïbische Zee, maar over het algemeen is de interesse aan Nederlandse kant gering en dan ook nog vaak negatief. Miriam Sluis is een van de weinige Nederlandse journalisten die met enige regelmaat over de eilanden bericht. In Een koloniale speeltuin geeft de auteur in soepele stijl een beeld van de laatste vijf jaar van de Nederlandse Antillen: ze schetst de verhoudingen op de eilanden, tussen de eilanden, met Nederland en met de grote buitenwereld, lees Venezuela en de Verenigde Staten.

Sluis is op haar sterkst als ze de verschillende krachtenvelden op de eilanden observeert met een mengeling van distantie en sympathie. De hoofdstukken over St. Eustatius en St. Maarten zijn aanraders, maar over het algemeen komt de auteur toch niet veel verder dan het betere krantenartikel. Haar levendige beschrijving van de verkiezingen op Aruba in september 2009 doet een jaar later al weer gedateerd aan, omdat een diepere analyse van de Arubaanse politiek ontbreekt.

Dat gebrek aan echte diepgang kenmerkt het hele boek: het lijkt alsof de auteur op twee gedachten hinkt. Enerzijds gaat ze verder dan de publicaties gericht op de lezende toerist; anderzijds wil ze het leesbaar houden voor de abonnees van de NRC. Sluis poogt een paar rode lijnen in het verhaal te weven, zoals de geopolitieke positie van de Benedenwindse eilanden en de versterkte rol van Nederland. In ruil voor schuldsanering (1,7 miljard euro) krijgt Den Haag toezicht op de overheidsfinanciën en rechtshandhaving. Het zal de liefde tussen de partners in dit ‘gedwongen huwelijk’ waarschijnlijk niet doen toenemen (Sluis 2010: 11). Wat betreft de internationale geopolitieke situatie zijn de trefwoorden Hugo Chávez, George W. Bush, AWACS vliegtuigen en FOLs (Forward Operating Locations). Dat zijn strategische bases van het Amerikaanse leger op bestaande vliegvelden in El Salvador, Aruba en Curaçao. Officieel worden de vliegtuigen ingezet in de strijd tegen drugs, maar Chávez ziet de FOLs op de eilanden vlak voor zijn kust als een springplank voor een Amerikaanse invasie van Venezuela.

Over de verbale schermutselingen tussen Venezuela, Nederland en de Verenigde Staten brengt Sluis niets nieuws te berde; interessanter zijn haar observaties over de economische belangen van deze drie landen. Ze constateert dat steeds meer Nederlandse bedrijven (Shell, ABN Amro, Rabobank) Curaçao verlaten en dat het vacuüm wordt opgevuld door Venezolaanse investeerders die hun kapitaal elders willen inzetten en Amerikaanse bedrijven. Zo’n dertig pagina’s verder schrijft ze dat de economische invloed van Venezuela op het eiland kleiner wordt: ‘Door de instabiele financiële situatie in het Zuid-Amerikaanse buurland zijn steeds minder bedrijven actief op Curaçao’ (p. 62). Ik had graag meer gelezen over deze ‘de-hollandisering’ en ‘de-venezolarisering’ en zijn mogelijke consequenties voor de eilanden. Dat er op demografisch vlak sprake is van ‘internationalisering’ op de eilanden is bekend en al bijna een eeuw lang is in- en uitmigratie een belangrijke economische, sociale en demografische factor. Maar wat zijn de electorale en dus politieke gevolgen van de instroom van bijvoorbeeld Venezolanen, Colombianen en Dominicanen? Sluis stipt het af en toe aan, maar wat betekent het als kiesgerechtigde immigranten hun stempel gaan drukken op de politiek of andersom: als grote groepen buiten het politieke proces zijn geplaatst? En wat voor gevolgen heeft de ‘internationalisering’ van de bevolking voor die toch al gespannen relatie met Nederland?

Een koloniale speeltuin blijft teveel aan de oppervlakte om veel nieuwe inzichten op te leveren. Hoe zal de verhouding tussen de vier landen en de buitengewone gemeentes zich gaan ontwikkelen? Een informante zegt: ‘Er is geen funk’ (Sluis 2010: 239). Die opmerking lijkt de spijker op zijn kop te slaan; maar wat betekent dat voor de toekomst van het Koninkrijk der Nederlanden?

Zoutrif, ook geschreven door Miriam Sluis, is een heel ander boek. Het is een persoonlijk relaas van een zoektocht naar de geschiedenis van Curaçao, de huidige woonplaats van de auteur, en naar plantage Rif St. Marie in het bijzonder. Ze beschrijft haar verkenningstochten in de archieven en op de plantage zelf om zo te onderzoeken ‘of de erfenis van de slavernij als een verborgen gedragscode functioneerde. Een combinatie van versluierd verwijt en onbewuste onderdanigheid die ten grondslag lag aan de ongrijpbare broeierigheid die ik op straat voelde’ (Sluis 2008: 21). Ze gaat nog verder: heeft het slavernijverleden invloed op het staatkundige proces dat Curaçao een zelfstandig land, Pais Kòrsou, zal maken? De stijl verschilt van andere boeken van Sluis of een meer traditionele geschiedenis. ‘Opeens beginnen naast me twee bosjes te schudden. Ik blijf staan, roerloos. Het lijkt een boodschap, maar ben ik de juiste persoon om haar te ontcijferen? Langzaam loop ik verder het nieuwe Curaçao in’ (Sluis 2008: 11).

In Zoutrif kiest Sluis niet voor een chronologisch verhaal door een alwetende verteller, maar geeft ze verschillende actoren een stem: Hollandse kolonisatoren, slaven, een rotspunt en ‘Mirjam’ die over haar zoektocht – passie is misschien een beter woord – en haar twijfels en vragen vertelt. Hoofdstukken die in heden en verleden spelen wisselen elkaar af, maar de historische hoofdstukken, die strekken van 1688 tot 1969, zijn wel chronologisch geordend. Het is geen volledige geschiedenis van vierhonderd jaar Rif St. Marie, en dat is ook niet de bedoeling. Zoutrif is een voorbeeld van het momenteel populaire faction; door het af en toe ‘verlevendigen’ van gebeurtenissen, het gebruik van verschillende stemmen en het vervlechten van verschillende familiegeschiedenissen hoopt Sluis een breder publiek te bereiken. ‘Fact’ weegt echter duidelijk zwaarder dan ‘fiction’ in deze geschiedenis. Het boek bevat een verantwoording met verwijzingen naar archiefdocumenten, een personenlijst, een chronologisch overzicht, een woordenlijst en een bibliografie.

Met het verhaal van Rif St. Marie vertelt de auteur het verhaal van kolonialisme en slavernij en legt ze een verband met hedendaagse problemen, zoals de politieke polarisatie op Curaçao. Het verhaal reikt echter verder dan dit eiland. Zoals Mirjam Sluis zelf schrijft, ‘Rif vertelt een verhaal van onderdrukking en geloochende schaamte. Dat is niet alleen een Curaçaos verhaal’ (Sluis 2008: 22).

Miriam Sluis, Zoutrif, Amsterdam: KIT Publishers, 2008. 280 p., ISBN 978 90 6832 472 3, prijs € 19,50;
Miriam Sluis, Een koloniale speeltuin; De Antillen achter de schermen, Amsterdam: Prometheus / Rotterdam: NRC Handelsblad, 2010. 264 p., ISBN 978-90-446-1605-7, prijs €19,95.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter