Taal geeft mij vleugels
De liefde voor lezen heb ik van mijn Chinese grootvader, Willem Tjong Ayong, die een kist vol boeken bezat en altijd achter in zijn winkel zat te lezen. Mijn vader, Fritz, heeft die liefde op ons overgebracht. Zowel mijn broertje Wim als ik konden al lezen toen we nog geen vier waren en boeken betekenden alles voor ons.
Ook de liefde voor poëzie heb ik van mijn vader. Na het middageten zat de familie lang na te praten aan tafel en dan declameerde Pappy poëzie:
“Kan het zijn dat de lier die sinds lang niet meer ruischte.
Die sinds lang tot geen harten in dichtmuziek sprak“
van Isaäc da Costa, of “Het schrijverke” van Guido Gezelle. Willem Kloos was zijn favoriet: pa was een “god in het diepst van zijn gedachten”. Nog hoor ik aan Mammy’s sterfbed zijn diepbedroefde stem:
“En ik weet niet hoe thans dit hart, zó zwak, dat al zó moe is.
altijd luider staat, altijd maar luider, en niet rusten wil…”
(Zou ik ze juist citeren, vraag ik me nu af? In elk geval herinner ik mij de poëzie zo …
Als puber op de Rijks-HBS in Groningen verraste ik mijn leraar Nederlands, Dr. Meyling, toen ik, kersvers uit Suriname, alle bekende Nederlandse dichters uit mijn hoofd bleek te kennen. Van hem leerde ik de verzetspoëzie van Menno ter Braak, E du Perron, H. Marsman en Jan Campert, die mij diep ontroerde. In het veilige Suriname hadden wij maar zijdelings iets van de oorlog gemerkt. De gruwelen en ontberingen, de dreiging en de
wanhoop werden me toen duidelijk. Pas twee jaar geleden hoorde ik dat mijn joodse grootvader op 11 augustus 1944 in Theresienstadt is gestorven…
‘Dweil’, zoals wij meneer Meyling liefkozend noemden, liet ons een gedicht kiezen en hardop voor de klas voordragen. Hij leerde ons het verschil tussen jambe en trochee, dactylus en anapest. Net morse, dacht ik dromerig en weer moest ik aan mijn vader denken, die ons dit metrum had bijgebracht. Kwatrijnen en sonnetten, rondelen en balladen werden ons duidelijk in hun eigen bekoring. Metaforen leerde ik later van Pablo Neruda.
We werden lid van Demosthenes, de toneel- en reciteervereniging van de RHBS en wedijverden met leerlingen van de Meisjes-HBS of het Praediniusgymnasium, soms op de vingers getikt door critica Elske ter Veld.
‘Punch’ Van Helden, mijn leraar Engels, leerde mij van die taal houden en ik las onder andere Siegfried Sassoon: “ Does it matter loosing your legs, for people will always be kind”. Wrang, maar nu voor mijzelf zo toepasselijk….
Ik ben meertalig, dus las ik Goethe en Schiller, Ronsard en Verlaine in de oorspronkelijke taal. Van professor Geers leerde ik de Spaanstalige dichters kennen en later las ik Dante en Petrarca, haiku’s en Chinese poëzie en Majakovski in vertalingen. Jammer, want door vertalingen gaat er vaak veel verloren.
Pas jaren later leerde ik Surinaamse dichters en schrijvers kennen omdat in mijn kinderjaren, vlak na de Tweede wereldoorlog, Surinaamse poëzie in druk niet of nauwelijks te krijgen was. Mijn vader kende Albert Helman (Lou Lichtveld), Hugo Pos, Shrinivási (Lutchman) persoonlijk; de laatste heeft in zijn bundel Sangam nog een gedicht aan hem opgedragen – en hij sprak altijd met veel waardering over hen.
Dus lazen we Helman’s Zuid-Zuid-West en De Stille Plantage al vroeg, gingen naar het toneelstuk Meester Julius van Hugo Pos en toen Shrinivási werd gedrukt lazen we hem met ontzag. Trefossa had naast specifiek Surinaams georiënteerde gedichten ook vertalingen in het Sranan van gedichten van Kloos, die ik al van mijn vader kende. En iedere keer als er Surinaamse dichters in druk verschenen probeerde ik ze te verzamelen, trots op onze eigen poëzie, die mijn eigen land. mijn taal, de sfeer die bijna tastbaar was, steeds meer aan mij openbaarde.
Veel indruk maakte Rudi Kappel de vliegenier, op mij met het korte gedicht over zijn vliegtuig, dat later neer zou storten. Hij spreekt over zijn ziel die duizelend opwaarts viel. Wat prachtig dat je de juiste woorden kunt vinden om je diepste emoties uit te drukken. En al die anderen, en de vrouwen, die in hun gedichten bewezen hoe geëmancipeerd ze waren: Johanna Schouten-Elsenhout, Celestine Raalte, Petronella Breinburg, mijn nicht Henny Vonk, die ook een poëzieprijs ontving. Zij waren de kiemen voor mijn latere pogingen tot dichten.
Een paar jaar geleden kocht ik Michiel van Kempens Spiegel van de Surinaamse poëzie en kon ik eindelijk met trots en warme gevoelens alle dichters van mijn land lezen. Taal en poëzie vormden mij tot wie ik ben en daar hoort ook de taal en poëzie van mijn volk toe. De Surinaamse taal is zo rijk aan specifieke, veelzeggende woorden, die onvertaalbaar zijn. Je moet het aanvoelen.
Taal geeft mij vleugels. Waar mijn voet niet kan gaan, voert mij het woord.
Met dank aan Cynthia Mc Leod-Ferrier voor haar warme woorden, Ernestine Nahamury-Comvalius en John Leefmans, Yvonne Comvalius en Lydia Emanuels voor hun vertaling en correctie van het Surinaams en
waardevolle suggesties, Elisabeth Greber † voor het mogelijk maken van deze uitgave en Wim Verboven en Isabel Verboven voor hun prachtige vormgeving. Tevens dank ik al diegenen die hebben meegewerkt aan het ontstaan en in een goede vorm gieten van deze gedichten en de presentatie ervan.
Carry-Ann Tjong Ayong , Utrecht, 8 maart 2002, voorwoord uit De wasvrouw