Strijd om vrijheid tijdens de slavernij
Over Karwan Fatah Black – Eigendomsstrijd
door Jerry Egger
In zijn boek, Eigendomsstrijd, laat Karwan Fatah-Black zien dat slaafgemaakten op diverse manieren strijd hebben geleverd om zelf te bepalen hoe zij in het leven staan, hoe zij hun eigen leven wilden inrichten. Daarmee gaat hij in tegen het beeld dat eigenaren van de mannen en vrouwen die uit Afrika kwamen onbeperkt konden bepalen wat wel of niet mocht. Fatah-Black heeft zijn onderzoek vooral gericht op het leven van deze mannen, vrouwen en kinderen in en rondom Paramaribo. Er is dan ook de nodige voorzichtigheid geboden om het beeld dat ontstaat toe te passen op de hele kolonie van toen. Bovendien was de situatie in de eerste helft van de 19de eeuw sterk veranderd in vergelijking tot de 18de eeuw. Het belangwekkende van dit boek is, echter, dat het duidelijk maakt dat er wel degelijk bronnen zijn waaruit de stem van slaafgemaakten klinkt. Ook dat is een belangrijk aspect van dit boek.
Het verhaal van de plantagedirecteur Knöffel, dat zich afspeelt in het midden van de 18de eeuw, laat de grote verschillen zien die het beeld van de slavernij in Suriname oproept. Hij liet zijn concubine Sara “straffen” door opdracht te geven haar met een stok, geen zweep, slagen toe te brengen. Zij had een van zijn opdrachten niet uitgevoerd, vandaar deze behandeling. Uiteindelijk overleed zij en dat was aanleiding voor de slaafgemaakten op de plantage om rekenschap te gaan vragen aan Knöffel. Hij zag de bui al aankomen en wist te ontsnappen. Uiteindelijk moest hij zich voor de Raad van Politie komen verantwoorden; niet omdat hij Sara had laten doodknuppelen maar omdat hij zijn plantage had verlaten juist op een moment dat er gevaar dreigde voor een opstand. Deze Knöffel had onder de slaafgemaakten een andere concubine, Grietje, waarmee hij twee dochters kreeg, Johanna en Anna. Hij wilde deze dochters die in slavernij waren geboren (want hun moeder was een slaafgemaakte), een christelijke opvoeding geven. Dat gebeurde ook. Zij kregen elk jaar een alimentatie van 500 gulden om in hun onderhoud te voorzien. Na de dood van Knöffel hebben zij het nodige geërfd uit de nalatenschap, waaronder grond en een plantagehuis. Zij werden ook gemanumitteerd en kregen de gelegenheid om een behoorlijke opleiding te volgen. Zo heeft deze zelfde man die de ene concubine liet doodslaan de kinderen, uit een relatie met een andere, de basis verschaft om op de maatschappelijke ladder te klimmen en een goed bestaan als vrije mensen op te bouwen. De geschiedenis van slavernij in Suriname en andere landen staat bol van dergelijke voorbeelden. Toch moeten we ook weer niet teveel lezen in dergelijke voorbeelden, omdat het een kleine minderheid betrof. Fatah-Black zegt: “De vrouwen die een weg naar vrijheid vonden waren daarmee nog niet vrij van de mentale greep die door een geschiedenis van gedwongen intimiteit was gevormd.” (blz. 49)
Zo zijn er meerdere voorbeelden in het boek van Fatah-Black die de nodige nuanceringen brengen in het slavernijverhaal. Hij geeft het voorbeeld van de prestige die roeiers hadden, niet alleen in Suriname maar vooral ook aan de westkust van Afrika. In laatstgenoemde gebied was dit het werk van gespecialiseerde mannen, op elkaar ingespeeld en in teamverband werkend, die bovendien goed verdienden. Fatah-Black kwam het geval tegen van een groep van zeven roeiers die aan de westkust van Afrika waren geroofd in 1746 en gedwongen naar Suriname waren gebracht. Dit zorgde voor zoveel beroering in Afrika dat de West Indische Compagnie gedwongen was om deze zeven terug te halen. Zij waren in Suriname verkocht en verspreid over diverse plantages, maar uiteindelijk werden zij allemaal opgespoord, naar Amsterdam gebracht en vandaar uit terug naar Afrika.
Een ander element in dit boek is de rol van ruimte en plaats. In hoofdstuk 3 en 4 beschrijft de auteur de Waterkant en de Saramaccastraat. “Waterkant was bij uitstek een ongrijpbare ruimte voor degenen in het koloniale bestuur die orde en gezag wensten. Juist omdat het er zo’n komen en gaan was van scheepjes, ponten en tentboten, bood het ruimte voor smokkel van goederen en mensen.” (blz. 64) Ook Paramaribo als de hoofdstad en de zetel van het koloniale bestuur is onderdeel van het slavernijverhaal. Daar kwam het nieuws van de rest van de wereld binnen en daar werden de huizen gebouwd voor de mensen die veel verdienden aan de plantageopbrengsten van gedwongen arbeid. Over de Waterkant zegt hij nog dat het de plek was voor vermaak en “waar de belofte van vrijheid bijna tastbaar was.” (blz. 76) De Saramaccastraat lag al buiten het oude centrum en was het uitbreidingsgebied van de stad. Daar had je ook veel meer huisjes die op de achtererven waren gebouwd. Zo is er nog veel meer te vertellen over de hoofdstad en de mogelijkheden die een zekere mate van anonimiteit boden.
Met deze publicatie heeft Fatah Black een groter publiek willen bereiken. De academische werken hebben over het algemeen een kleine oplage en een nog kleiner lezerspubliek, vooral collega’s die het beroepsmatig lezen. De auteur kreeg de Heineken Young Scientist Award. Dit heeft ertoe geleid dat uitgevers meer belangstelling kregen om een boek te publiceren voor een groter publiek over de slavernij. Het is niet te dik, leest vlot en heeft geen uitgebreid notenapparaat. Het is hem gelukt om een belangrijk boek te schrijven waar de stem van slaafgemaakten duidelijk te horen is. Ondanks de enorme barrières wisten zij vorm te geven aan hun leven; bij sommigen wat meer dan bij anderen, maar het ging in elk geval niet om weerloze mannen, vrouwen en kinderen. Dat beeld is voorgoed voorbij. Hopelijk volgen er nog meer van dergelijke publieksboeken.
Fatah-Black, K. (2018) Eigendomsstrijd. De geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname. Amsterdam: AmboAnthos. ISBN 978 90 263 3931 8.
Van de redactie van de Ware Tijd Literair
Karwan Fatah Black heeft op vrijdag 15 februari [2019] een presentatie gegeven over ‘Eigendomsstrijd’ in het Nationaal Archief. Er waren veel studenten van de afdeling Geschiedenis van de faculteit der Humaniora aanwezig. Jammer dat de studenten van de lerarenopleiding geschiedenis van het IOL er niet waren en vele docenten. Jammer, omdat Karwan een deel van de geschiedenis belicht, dat nog maar weinig aandacht heeft gehad: de geschiedenis van de mensen in de stad, en dan vooral de groep gekleurden en zwarte gemanumitteerden. Deze mensen hadden een vrijbrief omdat iemand (of in sommige gevallen zichzelf) ze had vrijgekocht. Daartoe werd een aanvraag ingediend door degene die dat wenste te doen, maar de eigenaar moest ook toestemming verlenen om de ‘onweerstaanbare sacht der vrijdom’ te verlenen. Daarnaast stond er iemand borg, omdat een vrije weer kon vervallen in slavernij als hij of zij niet in het eigen levensonderhoud kon voorzien.
De juriste Ellen Neslo heeft eerder in de studie Een ongekende elite. De opkomst van een gekleurde elite in koloniaal Suriname 1800-1863 (HaEs producties, 2016) belicht. Hierin zijn 162 personen naar voren gehaald, die leefden tussen 1800 en 1863. Fatah Black heeft in zijn onderzoek dicht op de huid van de gewone mensen gezeten en vertelt zo levendige verhalen die wij, zeker wij in Suriname, ons heel goed voor de geest kunnen halen, omdat wij de plaatsen kennen waar de verhalen zich afspelen.
Interview: Karwan Fatah Black
door Hilde Neus
Momenteel verblijft Karwan Fatah Black in Suriname, voor de rust om zijn nieuwe boek te kunnen schrijven, en voor onderzoek. Als je hem beoordeelt op zijn bos donkere krullen, zou je hem Surinaamse wortels toedichten. Dit klopt echter niet.
Dan rijst de vraag waar zijn belangstelling voor de Surinaamse geschiedenis vandaan komt?
‘Ik had niet perse interesse voor Suriname, maar meer voor de manier waarop in Nederland wordt omgegaan met racisme en het koloniale verleden. In Leiden werd in 2008 een project geïnitieerd over handel en handelaars in het Atlantisch gebied, vanuit een Nederlands uitgangspunt. Binnen dat project heb ik een proefschrift over handel in achttiende-eeuws Suriname geschreven. In het kader van dit project zijn er verschillende publicaties geweest, waaronder een boek onder redactie van Gert Oostindie en Jessica V. Roitman: Dutch Atlantic Connections, 1680-1800. Linking Empires, Bridging Borders (Leiden/Boston: Brill, 2014). De nadruk lag vooral op de achttiende eeuw, dus niet de voorgeschiedenis van Nederlandse activiteiten in Brazilië en Angola, en ook niet op de negentiende eeuw of hedendaagse doorwerking.’
Wat was het project dat daarop volgde?
‘Tijdens mijn onderzoek naar handelscontacten kwam ik regelmatig materiaal tegen dat ging over het dagelijks leven in Paramaribo in de achttiende eeuw. Dat materiaal moest ik terzijde schuiven, maar bracht me wel op het idee om iets met stadsslavernij te gaan doen. Internationaal is hier wel enige interesse voor en ik besloot om twee lijnen uit te zetten: zowel het bijeenbrengen van mensen die met slavernij in verschillende steden bezig zijn, als een eigen onderzoek naar Paramaribo. Ik organiseerde het congres ‘Urban slavery in the age of abolition’ (2017, Leiden) met historici uit Brazilië en onderzoekers met kennis over Algiers, Kingston, Benguela, maar ook Baltimore en Boston. Zij brachten hun inzichten ter tafel over slavernij in steden, met name in de periode dat de afschaffing van de slavernij naderbij kwam. We hadden het niet alleen over slavernij zelf, maar ook hoe dat nu nog herinnerd wordt. De beweging voor de afschaffing van de slavernij richtte zich op slavenhandel, scheepshandel en het plantageleven. De onderdrukking en (zelf)emancipatie in urbane gebieden ontbreekt vaak.
Mijn eigen onderzoek naar Paramaribo is zich vooral gaan richten op het ontstaan van de vrije Afro-Surinaamse gemeenschap. Rond 1750 waren er enkele honderden gemanumitteerden en hun nakomelingen. Tegen 1863 waren dat 15.000. Binnen deze gemeenschap heeft een tweedeling plaatsgevonden in de samenleving. Een deel van hen integreerde in de elite, ongeacht kleur. Hier heeft Ellen Neslo onderzoek naar gedaan. Ik kijk nu naar het deel dat de volksklasse zou gaan vormen en hoe zij probeerden zichzelf en hun naasten vooruit te helpen.’
We kunnen hier denken aan Elisabeth Samson (1715-1771), die door haar huwelijk met een blanke man veelvuldig is terug te vinden in de archieven. Door deze zichtbaarheid heeft ze de aandacht getrokken van Cynthia Mc Leod, die een studie over haar heeft geschreven (Elisabeth Samson. Een vrije zwarte vrouw, 1993). Haar leven is met fictie ingevuld in de roman De vrije negerin Elisabeth Samson, 2000). De spil van haar gezinsleven was het huis aan de Waterkant, waar de familie Van Bossé woonde. De oudere kinderen van haar moeder Nanoe waren eerder vrijgekocht, en zij kochten op hun beurt Nanoe vrij. Elisabeth was, als jongste kind, dus vrij geboren. Ze groeide op in het huishouden van haar halfzuster Maria Jansz, getrouwd met F.C. Bossé. Hierdoor leerde ze al vroeg zaken te doen, door de administratie en correspondentie van haar zwager te verzorgen. Opmerkelijk binnen het gezin van Nanoe was, dat de moeder kinderen heeft gehad die verschilden in huidskleur, maar ook in status van vrij of niet-vrij. Voor de rijkere groep gemanumitteerden was het houden van slaven een heel gewone zaak. De redenen daarvoor behoeven meer onderzoek. Was het kopen van familieleden een manier om hen te beschermen tegen de willekeur van onstabiele slaveneigenaars, of was het eerder een vorm van bezitsvergaring? Een ander deel van de gemanumitteerden vormde de middenklasse. Zij vestigden zich op Frimangron, een uitleg van de stad Paramaribo (ook in de Saramaccastraat, de Drambranders- en de Limesgracht), door gouverneur Nepveu bestemd voor de soldaten van het korps Zwarte Jagers en het Mulattenkorps. Deze ‘Redi Musu’ kregen een militaire opleiding en werden voor vijf jaar ingezet om de stad te beschermen tegen invallers en acties tegen de marrons te ondernemen. Binnen deze gemeenschap van vrijen werden ook slaven gehouden, maar in veel mindere mate dan bij de elite, gevestigd rond de Waterkant en in de oude binnenstad van Paramaribo. [HN]
‘Het valt op dat in nieuwe delen van de stad, zoals de Combe (of verder op de schelpritsen) zich minder vrijen en hun nakomelingen vestigden. In de wijkregisters zien we dat er weinig witte mensen op Frimangron woonden. Het lijkt alsof de geschiedenis van de gemanumitteerden minder heroïsch is dan die van de tot slaafgemaakten, maar hun dagelijkse strijd om een plek te krijgen in de stad en de economie legde de basis voor een aanzienlijk deel van de Afro-Surinaamse gemeenschap. Uit de voorbeelden die ik heb beschreven in mijn boek Eigendomsstrijd, blijkt dat alles draaide om grondbezit. Het bezit van grond betekende dat de eerste vrijen de ruimte hadden om hun gemeenschap te kunnen bouwen. Ze deden dit niet alleen voor zichzelf, maar ook voor latere generaties. Dit heeft zich in latere instantie vertaald in de boedelproblematiek. Een eigenaar liet de boedel na aan meerdere eigenaren (kinderen, of anders familieleden of vrienden) en dat werden er op den duur heel veel. Aanvankelijk was het erf bedoeld als een veilige plek voor de nazaten, een poging van de mensen om een sociaal vangnet te creëren.’
Waar ben je nu mee bezig?
‘Het onderzoek naar de stadsslaven zal nog enkele artikelen opleveren. Hierin zal vooral informatie over de inhoud van testamenten worden vastgelegd. Voor mijn onderzoek zijn vooral de stukken van de Raad van Politie en de notariële akten van belang. Die zijn nu ook in Suriname in te zien. Zodra iemand vrij werd, kreeg deze persoon vrijwel dezelfde rechten als zij die vrijgeboren waren. Dit betekende dat veel voormalige slaven die bezit hadden verkregen, een testament lieten opmaken om ervoor te waken dat na hun dood, dat bezit in de handen kwam van diegene, die de eigenaar daarvoor had uitgekozen. Deze testamenten zijn een belangrijke bron van informatie. We kunnen er in lezen hoe men dacht over verwantschap en familiebanden en wat voor aardse goederen men belangrijk vond.’
Waarom heb je Anton de Kom opgenomen in Eigendomsstrijd?
‘In het boek komt de lezer aanvankelijk vooral over de slavernij en de nasleep daarvan te weten. In zijn boek ontwikkelde De Kom een antikoloniaal perspectief op de geschiedenis. Hij schrijft vooral over de verschrikking van slavernij en de strijd daartegen. Dat was een breuk met het koloniale denken, maar ook met de wereld van zijn familie met name langs vrouwelijke lijn. De voormoeders van De Kom waren gemanumitteerden die zich in de stad hadden gevestigd. De manier waarop zijn moeder, grootmoeder en overgrootmoeder in vrijheid leefden, wat zij nastreefden en hoe zij dat doorgaven aan de volgende generatie wordt nooit belicht. Het verhaal van de Kom is het verhaal van de slavernij geworden, maar door onderzoek naar de voorgeschiedenis van zijn familie en hun gemeenschap in Frimangron krijgen we een ander beeld van deze geschiedenis. Dat beeld is complexer, maar ook completer. Het belang van de geschiedenis van manumissie is ook belangrijk voor zijn persoonlijk verhaal. Het huis aan de Pontewerfstraat (nu Anton de Komstraat), dat al lange tijd in bezit was van gemanumitteerden en hun nakomelingen kreeg in de jaren dertig een belangrijke plek in antikoloniale radicalisering. De teleurstelling binnen de vrije gemeenschap kwam samen met die van degenen die in 1863 waren vrij geworden en die van de contractarbeiders die later waren gekomen.’
‘Jazeker. Ik heb momenteel meerdere keren per dag contact met instellingen en media die ‘iets’ met het onderwerp willen. Het gaat dan zowel om de grote musea, zoals het Rijksmuseum en het Mauritshuis, als om kleinere of meer specifieke instellingen, zoals museum Bronbeek en andere. Er is het besef gekomen dat de Nederlandse cultuur zich moet dekoloniseren om mee te kunnen blijven doen in de wereld. Bovendien is er een groep jongeren die ziet dat de strijd die hun ouders leverden tegen racisme en discriminatie nog altijd niet gewonnen is. Dat is voor velen teleurstellend, maar zorgt ook voor een motivatie om het beter en vasthoudender te doen dan hun voorgangers.’