blog | werkgroep caraïbische letteren

‘Spelen kan alleen in je moedertaal’

Fouad Laroui – vijf romans in de ramsj – over zijn twee Goncourt-nominaties in Frankrijk

door Birgit Donker

Fouad Laroui schrijft in het Frans, maar is Nederlander, vertelt hij Birgit Donker. „Toen ik als jongetje naar school ging in Casablanca, was mijn vader verdwenen en had mijn moeder drempelvrees.”.

De Nederlandse schrijver Fouad Laroui werd afgelopen jaar twee keer genomineerd voor de Prix Goncourt, de hoogste literaire onderscheiding in Frankrijk. Met zijn novelle Le jour où Malika ne s’est pas mariée (vertaald als De dag dat Malika niet trouwde) en met de roman Une année chez les Français (Een jaar onder de Fransen), die volgend jaar in het Nederlands verschijnt. Nooit eerder werd iemand twee keer in één jaar genomineerd voor de prestigieuze prijs. Nooit eerder werd een Nederlander genomineerd.

„Fantastisch!” vindt Laroui de nominaties. „Des te fantastischer omdat ik geen lobby of netwerk heb in Frankrijk. Ik zit gewoon thuis in de Sarphatistraat vier hoog, ik werk aan de Universiteit van Amsterdam, en dan twee keer genomineerd in Parijs.” Laroui vermoedt dat Fransen zijn stijl interessant vinden omdat die humanistisch is en warm, zeker vergeleken bij het nihilisme van Michel Houellebecq die uiteindelijk won. „Veel commentatoren zeiden dat ik de prijs had moeten winnen en niet Houellebecq met zijn kille, ‘deprimistische’ standpunt. Het is te gemakkelijk om te zeggen ‘het leven heeft geen zin’.”

Afgelopen jaar gingen eveneens de Nederlandse vertalingen van Laroui’s eerste vijf boeken in de ramsj. De reden is dat hij zijn uitgever Van Oorschot inruilde voor De Geus. Dat deed hij omdat Van Oorschot zijn boeken niet wilde uitbrengen als goedkope pocket. „Mensen konden daarom mijn romans niet vinden. En mijn studenten konden ze niet betalen.” Prompt deed Van Oorschot zijn resterende romans in de uitverkoop. Laroui begrijpt het wel. „Wouter [van Oorschot] was heel eerlijk. Hij zei: wat gaan we doen met je boeken?” De schrijver kan er om lachen: nu zijn zijn romans eindelijk voor 5 euro te verkrijgen.

Fouad Laroui praat met evenveel passie als hij schrijft. Hij zwaait met zijn handen en zet een lage stem op als hij iets wil benadrukken. Bijvoorbeeld als hij vertelt hoezeer hij zich verbonden voelt met Nederland. We spreken elkaar in Parijs, waar Laroui is voor een reünie met vrienden. Maar hij wil absoluut niet de indruk wekken dat hij voortdurend in Frankrijk is. Hij zegt: „Ik ben een Ne-der-land-se schrijver, die toevallig in het Frans schrijft. Ik ben betrokken bij Nederland, ik zit in het bestuur van de Erasmusprijs.” En hij herhaalt nog maar eens: „Ik woon in de Sarphatistraat, de mooiste straat ter wereld.”

In 1990 kwam Laroui, 32 jaar oud, naar Nederland om te promoveren. Hij leerde zichzelf Nederlands door iedere ochtend de Volkskrant te lezen met een woordenboek ernaast. En door iedere avond soaps te kijken en die hardop te herhalen. „Ik hou van je, schreeuwde ik de televisie na. En ik niet van jou!” Mensen die jarenlang hier wonen en geen woord Nederlands leren verwijt hij minachting voor de taal.

Dichtbundels
Zijn romans schrijft Laroui in het Frans. Hij kan zich niet anders voorstellen. „Als je met een taal wilt spelen, dan moet dat toch je moedertaal zijn.” Uitdrukkingen bijvoorbeeld blijven lastig in het Nederlands. „Ik heb lang gezegd: de boom uit de kat kijken.” Zijn wetenschappelijk werk schrijft hij in het Engels. In het Nederlands verschenen twee dichtbundels. „Het blijkt wel mogelijk dingen te beschouwen in een taal die niet je moedertaal is.”

Sinds in 1996 zijn eerste roman verscheen, publiceert Laroui ongeveer een boek per jaar. Zijn nieuwste manuscript, een verhandeling over ‘het linguïstieke drama van Marokko’, is alweer af. „Ik schrijf snel”, verklaart hij. „En ik ben laat begonnen, op mijn 36ste.” Zijn stijl is een combinatie van directheid, verwondering en magie. In een verhaal kan zo maar een wandelstok in het niets oplossen. Terugkerend thema is het leven tussen twee culturen. „Daar heb ik zelf van kindsaf ervaring mee. Ik ging op mijn tiende naar het Franse lyceum in Casablanca, maar ik woonde in een volksbuurt.”

Wordt hij in Frankrijk genomineerd voor de hoogste prijzen, in Nederland is Fouad Laroui minder bekend dan Marokkaans-Nederlandse schrijvers als Abdelkader Benali, Hafid Bouazza en Naima El Bezaz. Hij is niet jaloers. „Het zijn allemaal vrienden van me. Ik beschouw me ook niet als lid van die groep, omdat ik in het Frans schrijf. In Nederland kan ik niet meedingen naar de grote prijzen. Daarom blijft erkenning uit. Natuurlijk zou ik graag het succes hebben van Abdelkader en het hoge aanzien van Bouazza. Maar ik vind het ook niet erg, dat ik dat hier niet heb.”

In de tijd dat hij in Nederland woont, zag Laroui de houding ten aanzien van Marokkanen veranderen. „In 1990 was het interessant en hip om Marokkaan te zijn, nu niet meer.” Die verschuiving zie je volgens hem terug in de kaften van de boeken van Marokkaans-Nederlandse schrijvers. „Toen Marokkanen nog werden gezien als verrijking, waren die boekomslagen een beetje oriëntaals. Maar kijk nu naar de omslag van Vinexvrouwen van Naima El Bezaz, daar is niets oriëntaals meer aan!”

Laroui schreef in 2006 een essay over het islamisme. Hij maakt een verschil tussen godsdienst, die altijd met anderen te maken heeft en die mensen uitsluit, en geloof, dat particulier is. Zijn boek is een aanval op ouderwetse godsdienstaanhangers, die niet het individu centraal stellen. Laroui heeft spijt dat hij niet duidelijker heeft gemaakt dat zijn redenering geldt voor iedere religie. „Als ik in discussies kritiek had op de islam, zeiden ze ‘dat is zo waar, je bent zo moedig’. Mijn grote desillusie was dat als ik het wilde hebben over de status van vrouwen bij de SGP of bij ultraorthodoxe joden, iedereen verstijfde, en zei: ‘Dat is niet hetzelfde. Het joods-christelijke geloof is anders want wij hebben de Verlichting meegemaakt’.’’ Hij verheft zijn stem: „Maar dat klopt niet, want de Verlichting was juist tégen religies.”

Wat hem overkwam lijkt op het ontroerende verhaal ‘De antenne van Belbal’, waarin Laroui beschrijft hoe de Marokkaanse hoogleraar Belbal, die is uitgenodigd in een Nederlands praatprogramma, wil vertellen waarom zijn ouders als eersten in hun dorp een televisie kochten. De interviewer trekt onmiddellijk de conclusie dat Belbals ouders hem verre wilden houden van de verderfelijke invloed van tv, terwijl dat helemaal niet is wat de wetenschapper wil vertellen. Zo wordt Laroui zelf ook vaak in een hoek gedrongen. „Het grote misverstand is dat je Fouad heet en daarom geen wetenschappelijke benadering van religie zou kunnen hebben.”

Leerstoel
Op de vraag of hij in de eerste plaats wetenschapper is of schrijver, barst Laroui uit: „Allebei evenzeer. Maar het speelt me parten. Als ik op een leuke baan solliciteer, zeggen ze ‘u doet zoveel verschillende dingen, dat kan niet!’ Enerzijds wordt gezegd dat er meer interdisciplinariteit moet zijn, maar het hoogleraarschap interdisciplinariteit is er nog steeds niet. Die leerstoel zou ik graag bekleden.”

Laroui’s boeken worden ook in Marokko gelezen, hoewel dat erom heeft gespannen. Zijn eerste roman lag in 1996 een paar maanden bij de censuur. „Ze wisten niet of ik voor of tegen het regime was. Toen zei mijn Franse uitgever tegen de censuur: als intelligente mensen als u het al niet weten, dan weet de massa het zeker niet. Daarop mocht het boek verkocht worden.” Zijn moeder leest alles: „Dan zegt ze, Fouad, dat en dat klopt niet, zo ging het niet. Dan antwoord ik: moeder, het is een roman.”

Zijn vader, die actief was bij de vakbond, verdween toen Laroui negen was – een gegeven dat hij verwerkte in zijn debuutroman De tanden van de topograaf (1998). Laroui was de laatste die zijn vader zag. „Zijn bruine sandalen, dat herinner ik me nog.” Het heeft hem geleerd, zegt hij, dat het geen leuke wereld is, waarin mensen zo maar kunnen verdwijnen. „Pas toen ik in Nederland kwam, vond ik weer het gevoel van rust: hier kan me niets gebeuren.” De Marokkaanse overheid heeft later compensatie aangeboden, maar die wilde hij niet accepteren.

Zijn moeder, vertelt hij, kon het verlies van haar man nauwelijks aan. Ze durfde een jaar lang haar huis niet uit. „Dat was mijn verhaal, toen ik als jongetje van tien naar de Franse school in Casablanca ging: een vader die verdwenen was en een moeder met drempelvrees. School gaf me houvast, vooral de getallen. Ik verloor me in de geometrie, want daarin is alles voorspelbaar en op zijn plek. Daar gaat Une année chez les Français over. Daarom vind ik het ook zo aangrijpend dat ik voor dat boek ben genomineerd voor de Prix Goncourt. Dat jongetje van tien met dat rare verhaal, dat ben ik.”

Fouad Laroui’s Het tragische einde van Philomene Tralala, Kijk uit voor parachutisten, De uitvinding van God en andere verhalen, Judith en Jamal en De tanden van de topograaf kosten 5 euro bij diverse ramsjboekhandels.

Fouad Laroui (1958, Oujda) studeerde wis-, en natuur- en daarna bouwkunde in Parijs. In 1990 kwam hij naar Nederland om te promoveren in de econometrie, in 1995 werd hij Nederlander. Laroui doceerde milieu-economie aan de Vrije Universiteit en Arabische cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Nu doceert hij Franse letterkunde aan de UvA. „Maar ik probeer nog steeds alles bij te houden op het terrein van wis- en natuurkunde.” In 1996 debuteerde hij met de roman De tanden van de topograaf. Er volgden vijf romans en een paar verhalenbundels en essays, waaronder het humoristische Vreemdeling: aangenaam. Laroui schreef twee dichtbundels en twee kinderboeken. „Met die kinderboeken voel ik me een kleine bedrieger, want ik heb geen kinderen. Ik moest zelfs bij vrienden informeren of kinderen van vijf al kunnen praten.”

[uit NRC Boeken, vrijdag 31 december 2010]

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter