Sonny Boy schiet met losse flodders
door Tom van Moll
Sonny Boy heeft in Nederland al minstens vierhonderdduizend bezoekers getrokken. Het boek van Annejet van der Zijl verkocht al even zo vaak. De waargebeurde geschiedenis van Waldy Nods en zijn ouders is dan ook bijzonder aangrijpend. Regisseur Maria Peters weet dat slechts ten dele op het grote scherm te krijgen.
Waldemar Nods (Sergio Hasselbaink) is een Surinaamse jongen die na de dood van zijn moeder naar Nederland vertrekt om te studeren. In het kille Nederland van de jaren ’20 wordt hij niet met open armen ontvangen. Hij vindt onderdak bij de zeventien jaar oudere Rika (Ricky Koole), moeder van vier kinderen, en wordt op haar verliefd. De losbandige Rika is zelf ook een buitenbeentje, want ze is verstoten door haar familie en haar overspelige, conservatief protestantse man (Marcel Hensema). Ook het contact met haar kinderen raakt ze kwijt. Van Waldemar krijgt ze een zoon, Waldy, die ze liefkozend ‘Sonny Boy’ noemen, naar een bekend liedje uit die tijd. De situatie wordt er niet gemakkelijker op wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Het echtpaar besluit onderduikers te huisvesten in hun pension, maar belanden daardoor in een concentratiekamp.
De overmaat aan figuranten lijkt een watermerk voor het productieteam Shooting Star Company, want ook in Kruimeltje en Pietje Bell wemelen ze door de straten. Ze brengen de prachtige decors tot leven en door de kostuums wordt een goed tijdsbeeld opgeroepen. Helaas zijn ze lang niet allemaal even ervaren. Het komt de filmbeleving niet ten goede wanneer een lijk dat in een tragische scène uit de trein wordt gegooid, samenkrimpt en met de ogen knippert. Dat de Surinamers en de Duitsers met een overduidelijk Hollands accent spreken, leidt eveneens af. De kinderen in de bijrollen spreken hun teksten vaak wat houterig uit, maar hun aandoenlijke one-liners zorgen wel weer voor voldoende humor in het anders zo treurige verhaal. Acterende rots in de branding is Koole (Wit Licht). Zij draagt zonder twijfel de film. Ze brengt het beste naar boven in debutant Hasselbaink, die de juiste uitstraling heeft maar zonder haar wat verloren loopt.
Omdat het gaat om een boekverfilming en een waargebeurde geschiedenis, heeft Peters zich weinig vrijheden veroorloofd. Het verhaal zelf is rijk aan drama, maar overbrugt een lange tijdsspanne. Ondanks de korte flashbacks naar de jonge Waldemar in Suriname, blijven de gebeurtenissen te veel op zichzelf staan. Bindende motieven en thema’s (zoals uitsluiting en discriminatie) zijn noodzakelijk om er een geheel van te kneden. Toch lijkt Waldemars huidskleur er tijdens de oorlog niet meer zo toe te doen. Het laatste deel van de film lijkt daarom op zichzelf te staan, waardoor het groots bedoelde einde, eigenlijk een sisser is.
[uit de Ware Tijd, 15 april 2011]