blog | werkgroep caraïbische letteren

Slavernij-invloeden (II): De stem van de EBG in de slavernij

door Tascha Samuel

Tijdens de slavernij, toen de Zeeuwen en Hollanders het in Suriname voor het zeggen hadden, waren de protestantse Hernhutters – nu beter bekend als de Evangelische Broeder Gemeente Suriname – in het geheel niet gewenst in de kolonie Suriname. “De Hernhutters werden geweigerd omdat ze wilden werken onder de slaven. De Calvinistische plantagehouders waren bang dat ze de slaven opstandig zouden maken.

Ze werden gezien als een stelletje Duitsers die niet de zuivere leer verkondigen” vertelt Dominee Hesdie Zamuel. Toen de Hernhutters aanvraag deden in Nederland om naar Suriname te mogen komen, werden de onderhandelingen gevoerd door ene Spangenberg. Aan hen werd toen gevraagd wat hun standpunt was ten aanzien van de slavernij. ‘Hun antwoord was enigszins dualistisch”, stelt Zamuel. De Hernhutters gaven namelijk aan dat ze de slaven hun meesters moeten gehoorzaam en niet moesten streven om vrij te komen, maar als het ze word aangeboden dat ze het met beide handen moesten aangrijpen. “Het was dus geen duidelijk standpunt tegen de slavernij.” Het was al snel duidelijk dat de Hernhutters niet gewenst waren, want ondanks vele pogingen tussen 1735 – 1740 werden ze zwaar tegengewerkt. Ondanks beloften van de Nederlandse regering voor land en verblijf werd dat hen wanneer ze uiteindelijk in Suriname aankwamen ontzegd door het lokale gouvernement.

Uiteindelijk week men uit naar Berbice (Demerara/ Guyana) om zich te voegen bij een groep Hernhutters die zich vanuit Nederland daar al had gevestigd. Tien jaar later rond 1750 werd er weer een aanzet gegeven en begon men te samen te werken met de inheemsen en marrons aan de Boven-Surinamerivier. Een klein aantal plantage-eigenaren gaf toestemming. “Door de saka fasi leerstelling, dat je als slaaf je plaats moest kennen en je werk met ijver moest doen, zagen de slaveneigenaars dat de Hernhutters niet van kwade wil waren en zo kregen ze steeds meer toegang tot de plantages”, legt Zamuel uit.
“Je mocht niets tegen de heersende politiek zeggen. Zo haalde de dominee Otto Tank in redelijk milde bewoordingen de wreedheid van de slavernij aan. Hij ging met vakantie en is nooit meer naar Suriname teruggekeerd”, benadrukt Zamuel. Pas rond 1840 – toen de Engelse slaven al vrij waren en de Nederlanders doorhadden dat ook zij daar gevolg aan zouden moeten geven – kregen ze echt toegang tot de plantages. Daar legden zij zich toe op het onderwijs en gezondheidszorg voor de slaven.

[uit de Ware Tijd, 26/06/2012]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter