Slavernij in Portugal en Spanje (2)
door Fred de Haas
De opstand in de Alpujarras
In 1565 vonden de bisschoppen van Granada dat de Moren zich nu maar eens aan de voorgeschreven regels moesten gaan houden (onder Carlos I/Karel V werd dit tegen betaling nog oogluikend toegestaan) en dat de koning er nog maar een schepje bovenop moest doen, bijvoorbeeld door te controleren of de Moriscos op Vrijdag, Zaterdag en feestdagen niet stiekem door de Koran voorgeschreven rites volgden en of ze niet hun eigen Arabische muziek maakten.

Filips II
Filips II gaf toe en vaardigde in 1567 een Pragmática (xi) uit die voor de Moriscos bijzonder beledigend was: binnen een termijn van drie jaar mochten ze geen Arabisch meer spreken, lezen en schrijven; ze moesten zich op z’n Spaans kleden, dus geen gezichtsbedekkende en het hele lichaam bedekkende kleding dragen; ze mochten geen feesten houden waarbij er op Arabische instrumenten werd gespeeld of gezongen op Moorse wijze; ze mochten niet de gebruikelijke Vrijdag vieren, ze mochten geen Moorse voor- en achternamen meer gebruiken, de vrouwen mochten hun haar niet meer met henna verven, de bestaande badhuizen werden vernietigd en er mochten geen nieuwe worden gebouwd.

Moorse kleding, tekeningen van Christoph Weiditz, 1529
De Moriscos probeerden over deze maatregelen nog te onderhandelen, maar de koning bleef op zijn stuk staan. Dat was genoeg om de vlam in de pan te doen slaan en de daaropvolgende drie jaar werd er aan beide kanten gevochten, gemoord en gemarteld. Pastoors en andere geestelijken werden om het leven gebracht, kerken vernietigd en ontheiligd, beelden omvergehaald en in stukken gesmeten, doopvonten en altaren kapotgeslagen. Ook dosten Moren zich lachend en spottend uit in priesterlijke gewaden. Alles uit wraak voor tientallen jaren onderdrukking door de katholieken.
De ‘christelijke’ troepen lieten zich evenmin onbetuigd. Ze plunderden Moorse dorpen, staken bouwgronden in brand en vernietigden graanmolens om de Moren uit te hongeren. Moren die zich in een van de talrijke grotten in de Alpujarras hadden verstopt werden uitgerookt.
De Moren zelf namen een groot aantal christenen gevangen en verkochten ze aan Noord-Afrikaanse handelaren. Het christelijke leger deed hetzelfde en verkocht vooral Moorse vrouwen. De opbrengst mochten ze houden omdat de Kroon had afgezien van de gebruikelijke 20% belasting. In 1570 werden er duizenden Moriscos bij opbod verkocht op de markt in Sevilla.

Don Juan de Austria/Jan van Oostenrijk
Uiteindelijk maakte Jan van Oostenrijk (xii), de halfbroer van Filips, die in 1576 door Filips als landvoogd naar de Nederlanden werd gestuurd, met harde hand een eind aan de opstand. Op zijn tocht verbrandde hij oogsten en huizen en maakte vele gevangenen. Tienduizenden Moriscos werden in groepen van 1500 onder begeleiding van ongeveer 200 soldaten gedeporteerd naar verschillende streken van Spanje, vooral naar West-Andalusië. Een vijfde deel van hen stierf onderweg aan ontberingen. In 1609 verdreef Filips III ± 300.000 Spaanse Moriscos uit Spanje (xiii).

Verdrijving van Moren in Denia, Vicente Mostre, 1613
Spaanse en Noord-Afrikaanse (Barbarijse) zeerovers
Andere manieren waarop zowel christenen als Moren tot slavernij werden gebracht waren zeeroverij en razzia’s aan land. Vanaf 1500 roofden Moorse piraten niet alleen aan de kusten van Italië en Spanje, maar kwamen ook in Frankrijk, Engeland, Nederland en zelfs IJsland.

Portret van Filips III, Velázquez, 1635
Barbarijse (xiv) zeerovers vielen schepen aan en namen bemanning en passagiers gevangen om ze te verkopen als slaaf of om losgeld te vragen. Degenen die niet konden worden vrijgekocht moesten als slaaf door het leven. Een beroemde gevangene die vijf jaar in Algiers verbleef was Cervantes, de schrijver van Don Quichot, die uiteindelijk werd vrijgekocht. Dat vrijkopen was een hele industrie geworden. Religieuze Ordes als de Trinitariërs en Mercedariërs (Onze-Lieve-Vrouw van het Losgeld) hielden zich daar jaren mee bezig.

Barbarijse (Moorse) koningen en piraten
In de biografie van Edward Osler (xv) van Admiraal Exmouth die in 1814 een expeditie ondernam tegen de Barbarijse zeerovers staat een tabel die aangeeft hoeveel christenslaven en van welke nationaliteit er in Algiers, Tunis (xvi) en Tripoli zaten (een selectie):
In Algiers: Napolitanen 1110; Sardijnen en Genuezen: 62; Piedmontanen 6; Toscanen 6; Spanjaarden 226; Portugezen 1; Grieken 7; Hollanders 28;Engelsen 18; Fransen 2;
In Tunis: Napolitanen en Sicilianen 524; Sardijnen en Genuezen 257-781; Hamburgers 4-580

Losgeld voor christenslaven betaald door religieuzen van Notre-Dame de la Merci aan Moorse handelaren, 1662
Vanuit op de Moren veroverde steden als Tunis vertrokken de piraten in hun schepen op mensenjacht. Ze gingen plotseling aan land en dan begon de ‘cabalgada’ (strooptocht met paarden). Argeloze boeren werden op hun akkers overvallen. De mannen werden vaak vermoord en de vrouwen en kinderen werden met een lasso gevangen. Zo maakte men per keer 40-70 gevangenen (xvii).

Christenslaven in Algiers, gravure, 1815

Verkoopakte van slaven
Klik hier voor deel 1
[Klik hier voor deel 3]