Showproces, waarheidscommissie en de gouden standaard van het strafrecht
door Henry Does
In de Ware Tijd van 9 januari heeft ingezonden briefschrijver Allan Albert de Vries (?) getracht het te kwader faam bekend staand 8 december ‘waarheidsvindings’ en ‘verzoenings’-proces van toenmalig president Bouterse en publicist/nabestaande Sandew Hira (Dew Baboeram) te rehabiliteren. Zijn toeverlaat zoekend bij geleend gezag, stelde hij het media showproces op één lijn met de Zuid Afrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissie. Hij stelde, misplaatst zwaaiend met de vlag van ‘verzoening’, de strijd voor gerechtigheid van de nabestaanden van de slachtoffers van de foltermoorden van 8 december 1982 voor als ‘wraak’.
Het vreedzame jobsgeduld van de nabestaanden van de vijftien vrijheidsstrijders, ondanks de schrijnende provocaties door de daders en hun partij, toonde anders. Het ging de nabestaanden niet om de persoon van de dader(s) maar om wat hij had misdaan jegens hun geliefden. Zij wilden met het nobele – de rechtvaardigheid van onpartijdigheid – de inhumane gruwelijkheden van december 1982 strafrechtelijk gesanctioneerd hebben, mede opdat voor de volgende generaties het recht op leven en fysieke en psychische integriteit, onaantastbaar blijft! Het ultieme 8 decembervonnis na een onafhankelijke en zorgvuldige rechtsgang maakte een eind aan de lange nacht van rechteloosheid, stelde slachtoffers en nabestaanden in het gelijk en herstelde de norm van menselijkheid. In weerwil van de apocalyptische angstverhalen die de noodzaak van ‘verzoening’ in het showproces aannemelijk moesten maken, vloeide er geen druppel bloed. Sterker, niet eens één persoon ging de straat om te protesteren tegen het veroordelend vonnis.
Appels met peren vergelijken
De Zuid-Afrikaanse Waarheids-en Verzoeningscommissie gelijkstellen met het showproces van Bouterse en Sandew Hira, is appels met peren vergelijken. De eerste was als uitvoering van The Promotion of National Unity and Reconciliation Act inderdaad een vorm van overgangsrecht. Vlak na afschaffing van de Apartheid en het aantreden van de regering van president Nelson Mandela kreeg zij vorm. Het showproces daarentegen was een construct van volstrekte willekeur zonder enige wettelijke basis. Ruim drie decennia (!) na de val van de militaire dictatuur werd het gelanceerd; gefinancierd en gecontroleerd door de voormalige dictator, president Bouterse, toen hoofdverdachte in het 8 decemberstrafproces. Was de Waarheids- en Verzoeningscommissie een poging tot herstelrecht voor slachtoffers en nabestaanden, het showproces was erop gericht de rechters in het 8 decemberstrafproces te discrediteren (‘politici in toga’), de nabestaanden van slachtoffers van de Binnenlandse Oorlog en de Decembermoorden tegen elkaar op te hitsen en het maatschappelijk draagvlak voor de onafhankelijke rechtsgang te ondermijnen. Zonder hoor en wederhoor was de enige ‘waarheid’ die breed op de televisie werd uitgemeten ‘De Getuigenis van President Bouterse’. Het was de ‘waarheid’ van de man van ‘op de vlucht neergeschoten’! Het was voorspelbaar dat Bouterse in het showproces ‘onschuldig’ (!) door Sandew Hira werd verklaard.
Amnestie zonder rekenschap
In het showproces was de kritiekloze dienstbaarheid van Sandew Hira jegens Bouterse, de moordenaar van zijn eigen broer, grenzeloos. Zijn ‘verzoening’ ging volledig op kosten van slachtoffers en nabestaanden van de gruwelmisdaden tijdens de militaire dictatuur en de Binnenlandse Oorlog. Zijn extremistische propaganda voor straffeloosheid reikte zelfs verder dan de zelfamnestiewet van 2012: ook misdaden tegen de menselijkheid konden bij hem rekenen op amnestie. En dat zonder enige vorm van rekenschap! Waarom onze ingezonden briefschrijver als het gaat om Sandew Hira, verraad tussen aanhalingstekens plaatste blijft een raadsel.
Heel anders ging de Zuid-Afrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissie om met amnestie. Mensen die zich hadden schuldig gemaakt aan gewelddadigheden in het kader van de politieke strijd konden amnestie krijgen, als ze de waarheid vertelden over hun wangedrag. Een vorm van rekenschap. Amnestie werd geweigerd als sprake was van disproportioneel geweld, persoonlijke kwaadaardigheid, kwade wil en rancune. Het lijkt dan ook uitgesloten dat de folteraars en moordenaars van 8 december 1982 naar de normen van de Zuid-Afrikaanse Waarheids-en en Verzoeningscommissie amnestie zouden krijgen.
Gouden standaard
De Zuid-Afrikaanse hoogleraar Ziyad Motala heeft in zijn artikel ‘The Promotion of National Unity and Reconciliation Act, the constitution and international law’ (1), de normatieve tekorten van de waarheidscommissie-optie ten opzichte van een onafhankelijke rechtsgang, getoond. Zeker als het gaat om de ernstigste misdrijven als misdrijven tegen de menselijkheid waarvoor internationaal jus cogens (dwingend recht), lees vervolgingsplicht, geldt. De waarheidscommissie-weg is een politiek proces in de zin dat het een project is van de uitvoerende macht. Qua onafhankelijkheid en onpartijdigheid schiet het tekort vergeleken met de onafhankelijke rechtsgang. Motala benadrukte ook dat met amnestie door straffeloosheid het fundamentele recht van slachtoffers en nabestaanden op een eerlijk proces werd geschonden. Overigens liet onderzoek zien dat ook het doel van verzoening, door de Zuid-Afrikaanse Waarheids-en en Verzoeningscommissie niet werd gehaald (2). Positiever dachten internationale deskundigen over het 8 decemberstrafproces. Mensenrechten experts van de Verenigde Naties en de Internationale Commissie van Juristen spraken lovende woorden over de onafhankelijke rechtsgang in Suriname en het feit dat aan de wereld is gedemonstreerd dat ook machtigen strafrechtelijk rekenschap moeten afleggen voor hun misdaden. Niet de waarheidscommissie-optie, maar het strafrecht biedt in normatieve zin, zeker bij ernstige schendingen van de rechten van de mens, de gouden standaard.
1. The Comparative and International Law Journal of Southern Africa (Vol. 28, no.3, november 1995, pp. 338-362.
2. Chapman, A.R. (2007), ‘Truth Commission and intergroup forgiveness: The case of the South African Truth and Reconciliation Commission.’ Peace and Conflict: Journal of Peace Psychology, 13 (51-69).