blog | werkgroep caraïbische letteren

Sergio Bunsee – Het ongeschreven woord

“ …en vergeet niet, schrijven werkt therapeutisch”, zei ze.

Zijn blik dwaalde door de kleine gesprekskamer gevuld met enkel een houten bureau, een ijskoude airco en een Hollandse psychologe.

“Ik weet dat praten en schrijven over emoties iets Westers is. In jullie cultuur is dat wat minder gebruikelijk..”

“Ik kan niet schrijven”, zei hij, niet wetend wat zij bedoelde met therapeutisch schrijven.

“Ken je het alfabet?”

Hij knikte.

“Dan kun je schrijven. Schrijf wat er in je opkomt”

Ze gaf hem een handdruk, zo stevig als een man, maar legde vrouwelijk warm haar andere hand er boven op.

“Het komt wel goed”, zei ze,” ik zie vooruitgang”.

Hij verliet de kamer alsof hij alle last van de wereld meedroeg op zijn rug.

De dwang te schrijven, gaf hem het gevoel de schrijfkunst opnieuw te moeten uitvinden. Gevoelens die hij niet onder woorden kon brengen, overmeesterden hem in het midden van de nacht, alsof hij niet de baas van zijn eigen geest was. Schrijven zal me moeten genezen, zoals een antibioticakuur een hardnekkige verkoudheid, zei hij tegen zichzelf.

Denkend aan de woorden van de psychologe doolde hij als een spook rond in de nacht, op zoek naar een pen. Een simpele pen zou hem redden van zijn ondergang. Het plastic buisje met inkt leek onvindbaar. Gefrustreerd trok hij alle laden open. Oude versleten familiefoto’s stortten op de vloer. Een vluchtige blik herinnerde hem aan een verleden vol verlies. Gekleurde pillen die hem hadden moeten helpen tegen helse stemmen in zijn hoofd, vlogen door de woonkamer.

In het donkerste hoekje van de kamer, waar zelf de kakkerlakken niet durfden te komen, lichtte een pen in de duisternis op. Het was een oude stalen vulpen, tot de nok gevuld met inkt. Hij sneed zich aan de punt, die scherp als een ijspriem bleek. De extra inktpatronen waren munitie die hem de gehele nacht zouden moeten bevoorraden in de strijd tegen zijn onrust.

De zoektocht naar papier begon bij oude opgestapelde rekeningen. Een innerlijke stem beval hem echt papier met lijntjes te gebruiken. Zo dwaalde hij terug naar de volgestouwde lade met bewust vergeten herinneringen. Een vergeeld schrijfblok verscheen onder de pijnlijkste, de rouwkaart van zijn dochtertje.

Hij nam plaats aan de grote koloniale eiken eettafel, die vroeger vol stond met lekkernijen en waar geliefden omheen zaten. Een fles Johnny Walker, de vijand die hij als vriend had leren kennen, had de plaats van zowel eten als geliefden ingenomen. Beelden van een kinderlichaam in een doodskist, flitsten door zijn hoofd als de illustraties van een duister stripboek.

De pen greep hij bij de hals vast, stevig maar teder. Alsof het de heup van de vrouw was met wie hij getracht had de zin van het leven te vinden. Hij kon zich niet meer herinneren hoe een deel van een vrouwenlichaam aanvoelde, noch hoe het was om opgewonden te zijn. Zijn libido was al sinds jaar en dag vertrokken. Voorzichtig weggeslopen toen hij begon te heulen met zijn vijanden.

Nu zou hij verlicht worden, nu zou het inkt woorden op papier moeten laten verschijnen. Woorden die emoties en gevoelens beschreven. Woorden als pijn, leed, liefde en geluk. Woorden die door vertroebeling van de geest hun kracht hadden verloren. Nu zou de pen als tolk moeten dienen, als medium tussen hem en het papier.

“Ik kan het!”, schreeuwde hij zichzelf toe, zoals de hoopvolle psychologe hem geleerd had in een van haar eerste sessies. Het was jaren geleden dat een pen zich tussen zijn vingers had gewurmd. Hij dacht terug aan de pengreep die hem als kind op school was aangeleerd. Met tong tussen de lippen oefende hij er weer op. De pen trilde mee van angst. Met de linkerhand probeerde hij de bevende pen stil te houden. Deze viel uit zijn verkrampte vingers op de plakkerige grond neer.

Hij vervloekte God, het heelal en de psychologe die hem op dit idee had gebracht. Toch sprak hij zichzelf weer moed in en raapte de pen van de grond.

Het briefpapier stribbelde ook tegen, het krulde van onder aan omhoog. Met de vlakke hand sloeg hij het genadeloos plat, tot het weerloos was en een levenloze indruk maakte.

Misschien was een woord teveel gevraagd in deze gemoedstoestand. Hij begon met een krul. De krul waar hij als kind enorm naar had verlangd en te weinig had gekregen.

Hij draaide de krul onverwacht sierlijk, waarna hij verlegen glimlachte.

Nu zou een woord moeten verschijnen , maar de met inkt beladen, haarscherpe pen haperde door een stroom van tranen die op het blad uiteen viel.

“Ik kan dit niet aan”, schreeuwde hij, zonder iets op te hebben geschreven. Het gelige briefpapier absorbeerde als een spons al het vocht, alsof dat het doel was van schrijfpapier.

Laat in de nacht gaf hij het papier de tijd om tot rust te komen, toen hij uitgeput zijn slaap hervatte. In de ochtendglorie leek alles een droom geweest, terwijl het blad met opgedroogde tranendruppels hem de werkelijkheid toonden.

Vastberaden vouwde hij het papier zorgvuldig in tweeën, schoof het in een envelop en stuurde het naar de psycholoog.

Zij ontving de brief met ongeschreven woorden twee dagen later. Met een frons las zij de tranendruppels die de woorden hadden vervangen, zoals een zigeuner in haar glazen bol kijkt. Zij las over zijn gevecht met dood en leven, ego en alter ego, een gevecht tussen waarheid en droom. Een gevecht tussen manie en euforie, een gevecht tussen liefde en haat. Een gevecht dat verloren leek.

Zij haastte zich naar hem toe, maar kwam te laat.

In een stoel achter een gebarricadeerde deur zat hij in een plas van gestold bloed en opgedroogde inkt. Ter hoogte van zijn hart stak een vulpen uit zijn borst.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter