blog | werkgroep caraïbische letteren

Scholing in de 18e eeuw – Leren van geschiedenis 26

door Hilde Neus

Bij leren hoort onderwijs, en we leren een leven lang, of dat via een formele of informele weg is. Onderwijs is de sleutel tot succes, en zo noemde Lila Gobardhan dan ook haar proefschrift waarin ze de geschiedenis van het Surinaamse onderwijs vastlegde (2001). Maar onderwijs is ook een onderwerp waar de politiek veel over te zeggen wil hebben, omdat het van grote invloed is op het stemgedrag, zowel in de stad als in het binnenland. Deze invloed is er altijd geweest.

Gouverneur Mauricius stelde voor de kindercatechismus van Bortsius te vertalen naar het Neger-Engels (Sranan).

De kerk als leerinstrument

Onderwijs verliep via de kerk. Om lidmaat te zijn van de gereformeerde denominatie moest je gedoopt zijn, en daarmee hing samen het verdere onderwijs in de christelijke leer. Werd je op latere leeftijd gedoopt, dan werd godsdienstige kennis verwacht. Alle ambtenaren van het gouvernement waren lid van de hoofdkerk. Omdat de overheid de schoolmeesters betaalden, was zij ook betrokken bij de benoemingen. Zij kregen een traktement van f600,- en de ouders droegen kostgeld af. Aanvankelijk waren er kerken in de districten, en pas toen Paramaribo uitgroeide tot een behoorlijke stad, wilde men in 1710 een schoolmeesters uit Holland aantrekken. Het ging hier om planterskinderen. Ook werd er af en toe een slaaf gedoopt en de predikers (later ook bij de EBG) mocht geen strobreed in de weg worden gelegd wanneer zij op plantage mensen wilden bekeren. Slaven waren vrij in het kiezen van hun godsdienst, bij manumissie volgden zij vaak de denominatie van hun voormalige eigenaars. De doopgelofte moest worden ingelost; als de kinderen waren gedoopt, moesten zij ook naar school. In 1730 is genoteerd dat een mulattenmeisje redelijk kon bidden en vragen uit het compendium van de catechismus beantwoorden, zowel in Nederduitse als Franse taal. Haar voogd vroeg het Hof haar in een ander gezin te plaatsten, omdat zijn vrouw het meisje onderdrukte.

Slaven en scholing

De eerste vermelding van de doop van een volwassen sociëteitsslaaf vond plaats ten huize van de gouverneur in 1747, zijn vrouw was daar in bijzondere mate bij betrokken. Mauricius was sowieso een gelovig man, en wilde christelijke gezinnen betrekken bij het godsdienstonderwijs aan huisslaven. Hij raadde het boekje van Bortsius aan en stelde voor dit in het Neger-Engels te laten drukken voor elk gezin. Dit plan vond geen voortgang, vanwege een verkeerde soort zuinigheid. In het boekje van Bortsius stonden de vragen die aan de kinderen gesteld konden worden, met daarbij het antwoord.

De Classis, de overkoepelende kerk in Nederland, stelde in 1751 voor om een meester voor zwarte kinderen aan te stellen. Er waren te weinig predikanten om hen les te geven, en het moest kosteloos. De plaatselijke kerkenraad, de Conventus, had al vanaf 1743 onderwijs aan ‘heidenen’ op de agenda van de vergadering staan. Gouverneur Van der Meer diende in 1755 een plan in om de slaven te onderwijzen. Dit naar voorbeeld van een negental punten in ‘manier van handel in ’t Oost met ’t christen worden der lijfeigen slaven’ in Nederlands-Indië uit 1728. De meester voor de mulattenschool werd aangesteld in 1761. Het falen van het verdere programma weet Van der Meer aan het gebrek aan religiositeit van de ‘koloniërs’. Overigens kwam het plan ook in Oost-Indië niet tot wasdom.

Schoolmeester van divers pluimage

Op 16 februari 1733 is aangetekend in de notulen van het Hof dat de heer J.J. Robijn is aangesteld als schoolmeester, tegen een traktement van f400,-. Hij, en ook D.J. Benoit kregen een vrije woning uit de kas van Modique lasten. Op 31 juli 1737 benoemde het Hof Jan van Ark tegen een vergoeding van  f200,-. Ook anderstaligen werden aangesteld, zoals de Franse voorzanger G. Bois, hij kreeg een algemeen traktement in 1733 van f 100,-. Ook is de voorzanger van de kerk genoemd, zoals de Franse Sigale die op 9 mei 1777 werd aangesteld. Op 1 juni 1751 vond de opening plaats van de Franse school. Meester Bienfait hoefde ’s nachts geen wacht te lopen zoals andere burgers, en hij kreeg wachtgeld. De kerkenraad controleerde de scholen, en rapporteerden vervolgens aan het Hof. Opvallend was dat zij negatief over de school voor blanke kinderen spraken, maar wel heel enthousiast over de mulattenschool.

Vacatures

Het gouvernement betaalde niet veel, en er was verschil in het loon. Er waren dan ook regelmatig vacatures, en tussentijds werden de lessen waargenomen door leerkrachten van andere denominaties, totdat de nieuwe kandidaat uit Nederland was gearriveerd. Want het leven ging door. In de plaatselijke krant werd geadverteerd wanneer de meesters arriveerden. Schoolmeester Van Claveren werd in december 1777 ontslagen van de quotisatie, en hoefde geen belasting te betalen. Eentje vroeg om opslag, maar werd hij tot zijn grote verbazing ontslagen. Het Hof vond hem brutaal, en waarschijnlijk waren er op dat moment voldoende leraren om de scholen te bemensen.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter