Scherpe pen als wapen – schrijver Pramoedya Ananta Toer
door Tessa Leuwsha
‘Ik geloof dat de mensen mij verwarren met iemand die veel weet en veel filosofeert. Je moet niet zulke hoog gegrepen dingen vragen. Ik ben maar een heel eenvoudig mens. Ik ben niet bekend geworden door mijzelf. Ik schrijf boeken, ja. Maar bekend ben ik gemaakt, door anderen. Door het regime dat mij gevangen heeft gezet.’
De Indonesische schrijver Pramoedya Ananta Toer (1925-2006) deed deze uitspraak in een interview door het Nederlandse Algemeen Dagblad van 12 juni 1999. In dezelfde week vonden in Indonesië de eerste verkiezingen plaats in 44 jaar. De dissidente schrijver toonde zich in zijn boeken een felle tegenstander van de koloniale overheersing in Nederlands-Indië en na het ontstaan van de republiek Indonesië in 1949 van het dictatoriale bewind van Soekarno en diens opvolger Soeharto. Dit protest zorgde ervoor dat hij regelmatig werd opgepakt en een groot deel van zijn oeuvre in gevangenschap schreef.
Pramoedya Ananta Toer werd geboren in het Javaanse stadje Blora. Zijn vader was actief in de groeiende links-nationalistische stroming tegen de Nederlandse koloniale overheersing. Al op de lagere school stelde papa Toer hoge eisen aan zijn zoon Pramoedya en hun relatie was problematisch. Pramoedya kon vanwege financiële beperkingen zijn opleiding niet voltooien en na de dood van zijn moeder ging hij werken bij een Japans persbureau in Jakarta. Hij kwam er in contact met vooraanstaande Indonesiërs en onder de indruk van het steeds machtiger wordende Japan nam zijn hang naar een vrij Indonesië toe. Hij participeerde in 1945 in een gewapende vrijheidsstrijd en werd zonder vorm van proces door Nederlandse militairen twee jaar opgesloten in gevangenis Bukit Duri waar hij enkele verhalen schreef en een roman. Na de onafhankelijkheid richtte hij zijn scherpe pen op de Indonesische machthebbers en sympathiseerde met de communistische partij. Hij zat onder het bewind van president Soeharto veertien jaar gevangen op het eiland Buru (1965-1979). Tijdens zijn detentieperiode schreef Pramoedya de bekende Buru-tetralogie (‘Bumi Manusia’, in het Nederlands Aarde der mensen): vier historische romans beginnend in de koloniale tijd waarvan hij het manuscript op losse blaadjes de gevangenis liet uitsmokkelen.
In Kind van alle volken, het tweede deel van deze romancyclus, dat zich afspeelt aan het begin van de 20ste eeuw, heeft de hoofdpersoon Minke, een Javaanse jongeman uit een adellijk geslacht, de strijd verloren om zijn 17-jarige vrouw Annelies. Annelies is geboren uit een concubinaat tussen een Nederlandse kolonist en zijn Javaanse bijzit, in Nederlands-Indië aangeduid met de term njai. De njai was een geïnstitutionaliseerd verschijnsel, ontstaan uit een gebrek aan blanke vrouwen in de kolonie, maar zij kon als ‘inlander’ geen rechten doen gelden over haar halfblanke kinderen die aan de vader behoorden. In de roman wordt de nog net minderjarige Annelies tegen haar wil naar Nederland overgebracht en ze sterft daar van verdriet. De onmacht en vernedering van de njai zijn het uitgangspunt voor Minkes opgebouwde wrok tegen de buitenlandse overheersers. De naam Minke is een verbastering van ‘monkey’: hij is een aap die maar te dansen heeft naar de grillen van de machthebbers.
Schending van mensenrechten op grond van ras, afkomst, status, taal en religie strekt zich door het gehele werk van Pramoedya Ananta Toer. Kind van alle volken is een ontwikkelings- of ideeënroman te noemen. Het boek volgt de gedachtestroom van Minke en zijn opinievorming rond kolonialisme en het opkomend nationalisme. Minke heeft ontzag voor Japan, ook een Aziatisch land maar met weinig eerbied voor de oude reus Europa. In de Tweede Wereldoorlog loopt Japan Nederlands-Indië met gemak onder de voet. De roman Max Havelaar(1860) van Multatuli, pseudoniem voor Eduard Douwes Dekker, gold als een vroege aanklacht tegen wantoestanden aangericht door planters in Nederlands-Indië onder arme landarbeiders. Multatuli, die zelf koloniaal ambtenaar was, kon de uitbuiting door een wurgend belastingstelsel voor de Javaanse boer niet langer aanzien. Zijn belangrijke publicatie bracht bij welvarende Nederlanders het inzicht teweeg dat hun rijkdom vaak over de ruggen van arbeiders uit de Oost was vergaard. Louis Couperus, een andere beroemde Nederlandse schrijver, liet in zijn roman De stille kracht (1900) de vele mystieke Javaanse rituelen zien. Die inheemse cultuur bood tegenwicht aan het pragmatisme van de Nederlanders en werd een bron van het Javaanse verzet. Couperus, zelf zoon van een juridisch raadsheer te Batavia, voerde in De stille kracht een Nederlandse ambtenaar op die de lokale gebruiken in de wind slaat en als gevolg daarvan aan geheimzinnige machten ten onder gaat.
‘Oeroeg was mijn vriend’. Dit is de openingszin van de prachtige novelle Oeroeg waarmee de eveneens in Nederlands-Indië opgegroeide Hella S. Haasse in 1948 debuteerde. De novelle gaat over het verlies van een jeugdvriendschap tussen een Nederlandse en een Javaanse jongen wanneer de laatste kiest voor de wapenstrijd van zijn volk. Pramoedya Ananta Toer schreef ruim veertig boeken die in meer dan twintig talen zijn uitgegeven. Hij was diverse keren kanshebber voor de Nobelprijs voor literatuur maar hij ontving die prijs niet. Wel kreeg hij in 1995 de Ramon Magsaysay Award, een prijs die ook wel de Aziatische Nobelprijs wordt genoemd. In 1998 ontving hij de PEN Freedom-to-write Award. De schrijver raakte gedurende zijn leven teleurgesteld in het communisme vanwege het machtsmisbruik bij de leiders, maar hij bleef trouw aan de ideologie van verdeling van rijkdom. Bij de verkiezingen in 1999 riep hij het Indonesische volk op die te boycotten omdat ze niet democratisch zouden zijn. Hij richtte zijn vertrouwen op de jongeren die nog onbedorven zijn; van de jeugd moet de verandering komen.
Pramoedya Ananta Toer: Kind van alle volken, vertaald uit het Bahasa Indonesia door Loek Amstel en Don van Minde. Uitgever: Manus Amici, Het Wereldvenster, Novib/NCOS, 1981. ISBN 90-293-9866-3