blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Samenwerken en gezamenlijkheid nog steeds de kern van het Statuut. COHO mag niet fout gaan!

door Rita Rahman

Het is nu of nooit. Het Nederlandse publiek heeft in december 2021 en januari 2022 massaal gekozen voor vakantie op Curaçao en dat was goed voor Nederlandse luchtvaartmaatschappijen, de horeca, airbnb, en autoverhuurders. Echter, de al voor de coronapandemie bestaande armoede, werkeloosheid, dakloosheid, het energiegebrek, het falen van het onderwijs en andere publieke diensten, de milieuproblematiek, slechte wegen, vele verkeersongevallen, het groeiende straatgeweld en de criminaliteit en de onmenselijke behandeling van vluchtelingen zijn stuk voor stuk verder verslechterd en schreeuwen om gezamenlijkheid in het oplossen daarvan. Goed dat gekozen is voor het instellen van COHO, het Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling, om hierin verandering te brengen. Succes, zo gewenst onder de burgers, vraagt om een doeltreffende samenwerking in gezamenlijkheid, zoals ook vastgelegd in het Statuut van het Koninkrijk.     

Toerisme blijft belangrijk: suppen op het Spaanse Water, Curaçao. Foto © Michiel van Kempen

Nieuwe kansen voor alle Nederlanders in het Koninkrijk.
Wie anno 2022 het Statuut zonder vooringenomenheid leest zal blij zijn dat de woorden over samenwerking, afstemming in gelijkwaardigheid, bijstand, hulp en waarborgen universele mensenrechten, nog steeds in de tekst staan ondanks de herschrijfoefeningen tussen 1975 en 2017. Oefeningen die, op het onderwerp “geschillenbeslechting” na, beperkt bleven tot landen wegstrepen en nieuwe landen invullen. Wat overigens wel opvalt zijn de tekstuele verzakelijking en het vervagen van de historische context waarin het Statuut in 1954 tot stand kwam. In de tekstueel ingekorte zinnen, wijst haast niets meer op de oorsprong van het Statuut, ooit bedoeld om aan het eind van de Tweede Wereldoorlog de roep om onafhankelijkheid van het gekoloniseerde Indonesische volk, af te wenden. Met het voorstel tot toetreding van Indonesië tot het Koninkrijk zoals vast te leggen in een Statuut, zou de voor Nederland zeer winstgevende kolonie behouden blijven in ruil voor het hebben van een eigen autonome regering binnen het Koninkrijk en de belofte van koninkrijkssamenwerking in gelijkwaardigheid en op basis van de universele mensenrechten.    

Hoewel Indonesië verloren, is het Statuut in de kern nog steeds een afspraak tot samenwerking met de autonome regeringen in het Caribisch deel van het Koninkrijk om voor de burgers in de landen, die allen de Nederlandse nationaliteit bezitten (ongeacht ras, gender, huidskleur, enz.) tot koninkrijkssamenwerking met Nederland (initiatiefnemer voor de modeldekolonisatie) over te gaan.
De doelstelling van die samenwerking is redelijk eenduidig geformuleerd in artikel 43 van het Statuut. In artikel 43, lid 1 worden de drie doelen genoemd: 1. Bescherming van de universele mensenrechten in elk van de deelnemende landen, in eerste instantie zijnde de zorg van de autonome regeringen, maar in lid 2 van het artikel wordt benadrukt dat het Koninkrijk dit moet waarborgen. Die universele mensenrechten (recht op leven, vrijheid en veiligheid, het recht op ontwikkeling, religie en eigendom en vrije meningsuiting) zijn in VN verband in de voorbije 75 jaar verder in programma’s uitgewerkt, onder andere gericht op bevordering van ontwikkeling, bestrijding armoede, anti-discriminatie, wereldgezondheidszorg, wereldvoedselhulp, arbeidsrechten, vluchtelingrechten, woonrechten, noodhulp, enz. die sinds 2015 vervolgens vervat zijn geworden in de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) waaraan de wereldgemeenschap en ook het Koninkrijk der Nederlanden, zich heeft gecommitteerd. Daarnaast is er de VN Veiligheidsraad die zich buigt over vrede en veiligheid tussen landen. Als zodanig betreft artikel 43 van het Statuut alle aspecten van menselijke, economische, sociale, culturele en politieke ontwikkeling voor de burgers op de eilanden en het waarborgen daarvan door het Koninkrijk; 2. Het garanderen van de rechtszekerheid binnen het Koninkrijk; en 3. De deugdelijkheid van het bestuur gericht op een adequate publieke sector.
Dat voor het behalen van deze doelen koninkrijkssamenwerking moet worden ingezet bevestigen niet alleen de artikelen 36 en 37, maar ook artikel 43 lid 2 van het Statuut die in de verzakelijkte tekst uit 2017 luidt: “Het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur is aangelegenheid van het Koninkrijk”.

Het Openbaar Ministerie van Curaçao. Foto Aart G. Broek

Hernieuwde Koninkrijkssamenwerking
Opvallend genoeg neigen enkele BZK-ministers en leidinggevende BZK-ambtenaren naar ontkenning van die verplichting tot koninkrijkssamenwerking. Waarschijnlijk hebben velen bij BZK zelfs een bloedhekel aan artikel 43, lid 2 omdat Koninkrijkssamenwerking welke zich laat vergelijken met ontwikkelingssamenwerking (ook wel internationale samenwerking genoemd) een geheel vreemde eend in de bijt is voor BZK. Het gaat hier tenslotte om een ministerie dat voornamelijk belast is met toezicht op de werking van democratie en goed openbaar bestuur bij gemeenten, provincies, waterschappen, andere openbare lichamen en ministeries in Nederland. Met die instellingen moet BZK niet samenwerken aan beleid en uitvoering, en zeker niet vanwege achtergebleven economische, sociaaleconomische, culturele en politieke ontwikkeling en dekolonisatie.
In de afgelopen 60 jaar heeft de ontwikkelingssamenwerking tussen rijke landen in het Westen en arme landen en nieuwe staten (in VN-verband ontwikkelingsfinanciering van ex-kolonies en andere arme landen genoemd) zich ontwikkeld tot een apart vak, met specialistische vakkennis en vakjargon, maar ook beleidsdialoog gericht op proceseigendom aan de hulpontvangende zijde. Bovendien wordt gezamenlijk (donor en ontvanger van de ontwikkelingsfinanciering) gewerkt aan doelmatig en doeltreffend beleid op het gebied van de samenwerkingsprojecten en programma’s. Er wordt zelfs ingezet op gezamenlijke aanpak van corruptie, en ander falen in die samenwerking. Maar bovenal is er de ontwikkeling van wederzijdse omgangsvormen, in het bijzonder het afbouwen van stereotypen en erkenning van tekortkomingen uit het verleden, nieuw partnerschap met rekenschap en het inbouwen van monitoring en zelfcontrole door de ontvangers. Ook is er meer publiek-private samenwerking en worden Nederlandse bedrijven aangespoord tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Meest recent in deze zijn de gezamenlijke sociaaleconomische laboratoria om samen projecten te ontwikkelen die direct bijdragen aan het halen van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (SDGs). Er is veel geleerd en er zijn voorbeelden te over van samenwerken aan meer welvaart en welzijn met deugdelijk bestuur en binnen de context van een democratische rechtsstaat. Er is ook meer inzicht in hoe de samenwerking in gezamenlijkheid tot wederzijds voordeel kan strekken.

Ontwikkelingssamenwerking is een serieuze activiteit geworden, en wellicht is het nu de tijd om rond de postcoronawederopbouw ook de koninkrijkssamenwerking van een professionele aanpak te voorzien. Er is bovendien veel capaciteit in ontwikkelingssamenwerking beschikbaar in Nederland, ook onder Nederlanders met wortels op de eilanden.
Oud-minister van Justitie en BZK, Prof. Dr. Ernst Hirsch Ballin zegt hierover in 2014 in een rede ter herdenking van de Curaçaose held George Maduro: “Er zijn nu grosso modo twee modaliteiten in de relatie tussen de landen van het Koninkrijk. Er worden onderling vrijblijvende informatieve gesprekken gevoerd of het mes van (verscherpt) toezicht komt op tafel”. Hij vervolgt: “We moeten ophouden om het koninkrijk uitsluitend als politieke relatie te definiëren. In de politiek zit altijd spanning maar zeebiologen en rechters maken geen ruzie met elkaar. Die hebben het over hun vakgebied. Ik zie een derde weg, die van de gezamenlijke beleidsontwikkeling. Ik verwacht er geen wonderen van, maar het kan wel helpen om de zwaarte, betekenis en het politieke draagvlak van het Koninkrijk te vergroten.”    

Gebouw van de Nederlandse vertegenwoordiging op Curaçao. Foto © Michiel van Kempen

Introductiedossier 2022 Koninkrijkrelaties
De situatie van geen visie en zonder beleid van samenwerking in gezamenlijkheid met de CAS landen is na 2017 nog eens verergerd, zo mag ook blijken uit het introductiedossier in 2022 voor de nieuwe minister BZK en de Staatssecretaris Koninkrijkrelaties. Grote afwezige in dit dossier is doelstelling 1 in artikel 43 over de bescherming van de universele mensenrechten en het waarborgen daarvan door de Koninkrijksregering. Bescherming van de universele mensenrechten van het volk in het Caribisch deel van het Koninkrijk komt helemaal niet ter sprake in de tekst over rol en taken van het Directoraat Generaal Koninkrijk Relaties (DGKR).
Er staat kort en krachtig dat het Statuut uitgaat van de autonomie van de landen en dat tot de wettelijk verankerde taken van DGKR uitsluitend de fundamentele waarden van het bestuur behoren, uitgesplitst in overheidsfinanciën, rechterlijke macht en handhaving, en dat alles bovendien op aansturing van de Rijksministerraad. Koninkrijksbeleid, zo wordt eraan toegevoegd, is er voor Defensie en Buitenlandse Zaken. Beide ministeries zijn Koninkrijksministeries, waarbij DGKR slechts een faciliterende rol heeft. Tenslotte, zo blijkt uit het stuk, geldt voor stabilisering van de financieel-economische ontwikkeling de Rijkswet financieel toezicht (Rft) waarin het onafhankelijk financieel toezicht is vastgelegd. Voor de rechtshandhaving zijn er consensusrijkswetten, zo staat verder genoteerd.  

Parlementsgebouw van Aruba. Foto © Michiel van Kempen

Dan volgt dat voor de Covidcrisis, die de CAS landen hard heeft getroffen, liquiditeitssteun beschikbaar is gesteld, echter uitsluitend op voorwaarde van eerst de doorvoering van de hervormingen die eerder door Rutte III waren voorgehouden toen in 2018 en 2019 de Cft rapporteerde over de zorgwekkende staat van de overheidsfinanciën op Curaçao. Zowel op het overheidsapparaat, de sociale zekerheid, zorg, onderwijs, arbeidsmark en overheidsbegroting moest eerst bezuinigd en structureel hervormd worden, om de liquiditeitssteun te kunnen ontvangen, waarna gaandeweg de economie en de samenleving weerbaarder zouden moeten worden.
Wie even stilstaat bij de staat van de economie en de welvaart van het Curaçaose volk van voor de coronacrisis, zal zwaar zuchten bij het lezen van het hoofdstuk Koninkrijksrelaties in het introductiedossier. Temeer omdat vanaf 2016 achtereenvolgende rapporten van het IMF (“Mission Concluding Statements”) waarschuwen voor de deplorabele staat van de Curaçaose economie, met voorziene krimp in 2017, 2018 en 2019. En dat na ruim 24 jaren van nulgroei en met een alsmaar toenemende werkeloosheid, met name onder jongeren.
De economische malaise kan deels worden toegeschreven aan de crisis in Venezuela, deels aan de crisis met de olieraffinaderij, deels aan ondeugdelijk lokaal en Koninkrijksbestuur, deels aan een groeiende criminele economische onderwereld (drugs, mensensmokkel, metalensmokkel, geldwitwasserij) die in de kleine gemeenschappen bovendien makkelijk gerelateerd raken aan het bestuur in de bovenwereld, deels door de toestroom van vluchtelingen uit Venezuela, en deels vooral ook aan het ontbreken van aandacht bij de Koninkrijksregering voor de specifieke kwetsbaarheden van Caribische SIDS (Kleine Eilandstaten in Ontwikkeling). Rapporten van de EU en de Wereldbank spreken in deze van: “highly indebted middle income small states, with vulnerable open mono-economies, extra harmful to the devastating effects of climate change, weak administrations, structural poverty for a large part of society, high costs of basic foods and utilities, high rate of criminality which is endangering tourism as the major income source of these SIDS, etc.).
De situatie schreeuwde dus al ruim voor de coronacrisis om overheidsingrijpen, ook van de Koninkrijksregering, indachtig artikel 43, hetgeen in januari 2019 tijdens het bezoek van premier Rutte resulteerde in de afspraak tot samenwerking aan een groeistrategie waaraan een aantal hervormingen en bezuinigingen (overheidsapparaat, de sociale zekerheid, zorg, onderwijs, arbeidsmark en overheidsbegroting) vooraf zouden moeten gaan. Het bekende recept Rutte I-III was niet gericht op doeltreffende Koninkrijkssamenwerking (beleid en implementatie) noch hield het recept rekening met de lokale context van grote politieke instabiliteit (8 regeringswisselingen in 8 jaar op Curaçao) en politieke spelletjes in parlementen wederzijds die niets te maken hadden met het inzetten op meer welvaart en welzijn voor het volk.  

George Maduro Herdenking

Prof. dr Ernst Hirsch Ballin. Foto © Aart G. Broek

In zijn George Maduro-rede in 2014 merkt Hirsch Ballin op: “De Raad van State heeft in 2004 een rapport gepubliceerd over de toekomst van het Koninkrijk onder de veelzeggende titel “Verdieping of geleidelijk uiteengaan”. Verdieping via constitutionele rechtsontwikkeling kan echter alleen maar werken als ze wordt gedragen door een levend gevoel van wederzijdse betrokkenheid en solidariteit”. Volgens Hirsch Ballin was van een dergelijke voorwaarde nog geen sprake want in politiek Nederland werden steeds vaker identiteit en cultuur als een enkelvoudig persoonskenmerk gepresenteerd. Arubaanse, Curaçaose en Sint-Maartense Nederlanders werden daarbij als niet-westerse allochtonen bestempeld, terwijl een Oekraïner ten minste nog voor een westerse allochtoon doorgaat, aldus Hirsch Ballin. En vervolgens wordt het Nederlanderschap omschreven als “het hebben van een Nederlands paspoort”, een gemak schenkend gebruiksvoorwerp in plaats van als de kwaliteit van staatsburger, met rechten en plichten. Hij riep de Nederlandse regering op om tegen de stroom in van nieuwe nationalisme en vijandbeelden, te kiezen voor haar verantwoordelijkheid.
Deze door Hirsch Ballin aanbevolen keuze voor verdieping is echter in de afgelopen jaren in Den Haag niet gemaakt. Integendeel. Oud-minister BZK Plasterk gaf in 2017 opdracht aan zijn ambtenaren om in stilte af te reizen naar het VN-dekolonisatiecomité in New York om met verwijzing naar de royale bijdragen van het Koninkrijk aan VN-programma’s, de mogelijkheden te bezien van omgekeerde dekolonisatie, zoals gevraagd door een Tweede Kamerlid.  De vraag was of het VN-comité desgevraagd met soft power de CAS landen tot een eigen opstappen uit het Koninkrijk zou kunnen bewegen. De teleurstellende mededeling van het VN-comité dat de Nederlandse Antillen en ook de afzonderlijke eilanden al vanaf 1954 niet meer voorkwamen op de lijst van het comité, en dat het hier om een binnenlandse aangelegenheid ging, had de delegatie lang voor vertrek al googelend kunnen weten en zo minister Plasterk kunnen behoeden voor zijn toezegging aan de Kamer. Bovendien had Plasterk in plaats daarvan nog eens kunnen wijzen op twee bindende referenda op Curaçao waarin de burgers de wens om in het Koninkrijk te blijven hadden herhaald. Toen de reis en doel naar NY in de kranten op de eilanden verscheen, was het voor de CAS-regeringen zowel pijnlijk als een handig te gebruiken kijkje in de keuken van BZK.

Het wegvallen in het introductiedossier van de waarborging van de mensenrechtendoelstelling in artikel 43 is opnieuw een handig kijkje in de BZK-keuken. Handig aan de vooravond van het COHO-gebeuren, om aan Nederlandse zijde met het vaste lijstje van boevenvangen, het prioritair houden van enkele oude handhavingssamenwerkingsprojecten, afslanken van het overheidsapparaat, scherpere controle op overheidsfinanciën en rechtspraak te prijken, en niet in beleidsdialoog te hoeven voor doelmatige samenwerking in gezamenlijkheid, met proceseigendom en met serieuze inspraak van regeringen en maatschappelijk middenveld in de Caribische landen op basis van bescherming van de universele mensenrechten van de burgers. De overlegstructuren rond COHO die nu door DGKR worden opgezet in Nederland, zoals weergegeven in het introductiedossier bevestigen dit.  
COHO zal volgens het introductiedossier de landen ondersteunen bij hervormingen en dat monitoren op basis van de landspakketten. Die landspakketten nu, in Den Haag geconcipieerd, en tegenstribbelend geaccepteerd door de CAS-regeringen, vormen een ander voorbeeld van de falende samenwerking. COHO als fonds voor structurele hervorming in CAS is vergelijkbaar met de Structurele Hervormingstrajecten van het IMF bij economische en financiële crisis in (veelal) ontwikkelingslanden. Het grote verschil is echter dat het IMF lering trekt uit het verleden sinds de jaren 80, door aan regeringen die om hulp vragen voor economische stabiliteit en groei hersteltrajecten, juist tot intensieve betrokkenheid te verplichten bij de ontwikkeling van het herstelplan (dialoog over doelstelling,  proceseigendom en planning) waarbij het IMF bovendien na de ervaring van volksopstanden, dringend parallelle implementatie aanbeveelt van een sociaal vangnet in de vorm van sociaaleconomische microtrajecten met werkgelegenheid, voedselzekerheid en verbeterde toegang tot publieke diensten en habitat.    

De landenpakketten van het COHO zijn echter in de voorgestelde actie alleen concreet op het vlak van het overheidsapparaat en de bestuurlijke regelgeving, en voor wat betreft de publieke diensten vallen vooral de lange termijn wenselijkheden op. Maar bovenal kenmerkt zich de sectorale opeensomming van wenselijkheden door baseline-onderzoek en data-analyse die keer op keer als eerste activiteit vermeld staat. Het brengt onmiddellijk twee ervaringen in herinnering. In de eerste plaats het geruzie tussen de eilanden en BZK over het voortdurend willen uitbesteden door CAS van dataverzameling en analyse, projectplanning, en monitoring activiteiten lokaal, zonder in achtneming van gangbare regelgeving in deze en nog wel met uitzonderlijk hoge consultancy tarieven waarbij ook nog bevoorrechting van familie, partijgenoten en vrienden plaats heeft. Telkens weer is het antwoord vanuit CAS landen daarop dat het in deze om een egoïstische reactie gaat aan Nederlandse zijde die wordt ingegeven door de lobby van Nederlandse consultancy om in de internationale samenwerking vooral Nederlandse consultants te contracteren. De tweede ervaring is die van het zich niet willen verdiepen in de ontwikkelingskansen en problematiek van de CAS landen en zich dan moeten beperken tot de ene baseline studie na de andere. Dat kan resulteren in wat zich recent in Haïti heeft afgespeeld, toen de internationale hulpfondsen voor wederopbouw en ontwikkeling na de aardbeving grotendeels opgingen aan stapels dure consultancy studies door buitenlanders, terwijl nog tot op de dag van vandaag Haïtiaanse aardbevingsslachtoffers in opvangkampen verblijven.

Kan het nog goed komen?
Uiteraard kan de nieuwe STAS Koninkrijksrelaties verbeteren. Aan het oude concept (CHE) is vanuit Curaçao al met succes de ontwikkelingssamenwerking (COHO) toegevoegd. Een hervorming van het DGKR meer in de richting van koninkrijkssamenwerking, zou niet misstaan en dat zou ook gelden voor de Nederlandse vertegenwoordiging op de eilanden. Samen met het DGKR en de VN-CAS moet verantwoordelijkheid worden genomen voor de koninkrijkssamenwerking als corebusiness. Te beginnen met: 1. de beleidsdialoog. Gericht op een (vanuit de lokale context en met inspraak van betrokken regering, ambtenaren, en bij voorkeur ook lokale kennisinstituten en maatschappelijk middenveld) doelgerichte bijstelling van het bestaande COHO-traject en concept landenpakket. Daarbij moet niet alleen gedoeld worden op herstel van macro-economische stabiliteit maar ook op sociaaleconomische ontwikkeling (implementatie van de SDGs, in het bijzonder met betrekking tot ontwikkeling van lokale MKB, groene energie, milieubescherming, menselijke capaciteitsontwikkeling, en voedselveiligheid). Hier past het op te merken dat in de ontwikkelingssamenwerking doorgaans de beleidsdialoog gevoerd wordt met volledig onafhankelijke staten, dus eigenlijk een stuk moeilijker moet zijn dan met de autonome regeringen van landen binnen het Koninkrijk;  2. COHO toerusten met breed gedragen concrete projectvoorstellen die tot stand komen door intensieve Sociaaleconomische laboratoria (de nieuwe snelkookpan methode van o.a. CDB, Wereldbank, UNDP) waarin Curaçaose en Nederlandse kennis en uitvoeringscapaciteit op het eiland samen zijn gebracht om koninkrijkssamenwerkingvoornemens te operationaliseren. 3. Een COHO fonds bij VNG. Alleen al tussen 2017 en 2019 hebben verschillende Nederlandse gemeenten een wens tot samenwerking met Curaçao opgeworpen of zelf een reële poging daartoe gedaan (o.a. Rotterdam-havenontwikkeling, Breda-horecatraining, Amsterdam-onderwijs en criminaliteit, Den Haag-groene mobiliteit en jeugdzorg, Utrecht-SDG implementatie, enz.) De betrokkenheid van het Nederlandse publiek op Curaçao, solidariteit en beter begrip kan juist door pragmatische samenwerking op gemeenteniveau positief toenemen. Geheel in de geest van het Statuut.

6-2-2022
Rita D. Rahman is oud-ambassadeur ministerie van Buitenlandse Zaken

Eerder verschenen in Antilliaans Dagblad, 8 en 9 februari jl.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter