blog | werkgroep caraïbische letteren

Ruimte om te begraven – Leren van geschiedenis 24           

door Hilde Neus

Traditionele begraafplaatsen raken overvol, zoals we zien aan de Schietbaanweg (voor rooms-katholieken) en Marius’ Rust (voor EBG’ers). Eens in de zoveel tijd worden graven geruimd, en de overblijfselen opgeslagen in het knekelhuis. Inmiddels is de bevolking van Suriname zo gegroeid, dat er een steeds groter tekort aan gepaste begraafplaatsen komt, en er nieuwe terreinen moeten worden toegewezen. Tegenwoordig worden er ook veel mensen gecremeerd, en daar is geen grond voor nodig. Op de begraafplaatsen ligt arm en rijk door elkaar, vroeger was dat wel anders. Aanvankelijk werden gouverneurs en hoge ambtenaren ter ruste gelegd in of rond Fort Zeelandia, diverse gouverneurs (en hun echtgenotes) vonden daar hun laatste rustplaats.

Kwaku graaft een gat om Peon Prêt te begraven. Uit: De Tooverlantaarn van meester Furet, W.E.H. Winkels, 1840 (Uitgave Stichting Surinaams Museum)

Oranjetuinen

De meest vooraanstaande vroege kolonisten waren gereformeerd. Zij lieten dan ook de eerste kerk bouwen, en in de districten hielden zij kerk in de huizen van de dominee. De oudste kerk was op de plaats waar de hervormde kerk nu nog steeds staat, aan het Kerkplein, en vooraleerst was de begraafplaats daarbuiten: de Oude Oranjetuin. In februari 1756 werd besloten een nieuw kerkhof aan te leggen, en de stenen op de Oude Oranjetuin, die naar boven waren gekomen, ‘te laten zakken.’ Het begraven op de Oude Oranje tuin werd voortaan ‘beboet’ met een bedrag van f500,-en was dus voorbehouden aan de rijken.

De hervormde kerk brandde tweemaal af, de huidige is rond 1835 ingewijd. Bij de nieuwbouw zijn diverse zerken die buiten op het kerkhof lagen naar binnen gehaald en om de kerk heen gelegd, en die hebben als stenen de vloer gevormd. Bijvoorbeeld die van Susanna du Plessis, en haar moeder. Daar liggen geen lichamen onder, die zijn geruimd. Tegen het eind van de achttiende eeuw werd het steeds krapper op de oude begraafplaats en is de Nieuwe Oranjetuin aangelegd, ook van belangrijke personen zijn hier graven geïnventariseerd.

Kerken en graven

De meeste begraafplaatsen waren verbonden aan kerkelijke denominaties. De Lutheranen hielden kerk, aanvankelijk bij de familie Van Bossé thuis aan de Waterkant, maar zij bouwden later een kerk verderop in de straat. De Joodse gemeenschap woonde grotendeels op Jodensavanne, waar zij een synagoge en begraafplaats hadden. Er waren planters en handelaars die ook bezit in de stad hadden, en daar werden synagogen aangelegd, die er nog staan. Aan de Heerenstraat de Ashkenazische (Duits-Europese) en aan de Keizerstraat de grote synagoge van de Sefardische Joden (uit Zuid-Europa: Spanje en Portugal.) Hun begraafplaatsen lagen een eind verder aan de Gravenstaat, gebroederlijk naast elkaar voorbij de Wanicastraat. In de districten werd men vaak op de eigen plantage begraven, daar zijn dan zerken terug te vinden. De elite vermeldde in testamenten op welke plek ze in de grond wilden: op de plantage, onder een bepaalde boom. In de stad bij hun eigen kerk en wanneer ze in het buitenland verbleven konden ze worden bijgezet in een familiegraf, als dat er was.

De armen begraven

Op diverse oude kaarten zijn de locaties van oude begraafplaatsen terug te vinden. Aan de rand van de vroegere stad (die begrensd werd door de Limesgracht en de Wanicastraat) waren de ber’pe’s voor de armen. Aangezien de rooms-katholieken en de Broedergemeente pas later hun intrede deden in de kolonie, speelden ze een ondergeschikte rol, en dat is af te lezen aan de terreinen die het gouvernement hun toewees. Aan beide zijden van de Wanicastraat werden gronden gereserveerd op de Savanne, ter hoogte van de Weide- en Burenstraat, waar nu Parima is. Daar was een vastgesteld terrein voor katholieken en een ander voor lidmaten van de EBG. Voor de militairen en de matrozen waren aparte begraafplaatsen aangelegd, evenals voor de negers. Vlak daarnaast was de justitieplaats, waar veroordeelden werden terechtgesteld. Wanneer slaven, ingehuurd door het gouvernement kwamen te overlijden tijdens die dienst, dan ontving hun eigenaar een vergoeding. Het overlijden werd opgegeven bij het secretariaat van het gouvernement. En in de districten bij de kaptein van die divisie. Dan moest de doodgraver het doorgeven, zodat mensen niet zomaar illegaal werden begraven. Dit had te maken met bezit. Als er een testament was opgemaakt, werd de boedel volgens vigerende regels verdeeld. Als men ‘ab intestato’ kwam te overlijden, werd die onbeheerde boedel afgehandeld door de Weeskamer. De begrafeniskosten en schulden werden van het totaal afgetrokken, voordat het overige werd verdeeld onder de erfgenamen. De kale kippen van wie niets te plukken viel, werden van ’s lands wege begraven. Dat komt nu nog voor, heel zelden.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter