blog | werkgroep caraïbische letteren

Rotzooien met de taal

Edgar Cairo werd als nestbevuiler gezien toen zijn onbevreesde roman over het koloniale verleden in Paramaribo verscheen. Vuile was? Alles meteen aan de waslijn.

Edgar Cairo. Portret door Nicolaas Porter.

door Stephan Sanders

‘Vrijpostig’ is een oud Nederlands woord, het wordt hier te lande minder vaak gebruikt dan ‘brutaal’. Maar in Suriname zeilt de vrijpostigheid vaak voorbij en Surinaamse Nederlanders, vooral de wat ouderen, zijn er ook dol op. De schrijver Edgar Cairo (Paramaribo, 1948 – Amsterdam, 2000) kun je het best een vrijpostige schrijver noemen, als in ‘driest, onbedeesd, stoutmoedig’.

‘Unapologetic’ heet dat tegenwoordig.

Ik schreef al eens eerder dat Cairo je het idee geeft dat er nooit lezers meekeken over zijn schouders; dat hij nooit bang leek voor een ranzig soort bijval waardoor ‘zwarte Surinamers’ opnieuw zouden worden gestigmatiseerd als ‘onbeschaafd’ en ‘onwetend’, zoals de schrijver zelf tijdens zijn jarenlange verblijf in Nederland ongetwijfeld is overkomen. Vuile was? Alles meteen aan de waslijn, te zien voor de hele buurt.

De heruitgave van Kopzorg: Het verhaal van vader en zoon, dat in 1988 al eens in deze vorm verscheen, is meer dan terecht. 24 jaar na Cairo’s dood, na alle discussies over slavernij, de nazaten daarvan en (post)kolonialisme stáát dit boek, misschien nog wel meer dan bij eerdere uitgaven. Er zijn drie versies van het werk: het oorspronkelijke Temekoe, een novelle van 39 pagina’s, door Cairo in het Sranan geschreven en voor het eerste gepubliceerd in Paramaribo. In 1979 verscheen in Nederland Temekoe/kopzorg, volledig vertaald en herschreven. In 1988 verscheen de laatste, definitieve, meest ‘Nederlandse’ versie, alles volgens de bewerkingen van Cairo zelf. De schrijfster van het nawoord bij deze heruitgave in 2024, de literatuurwetenschapper Thalia Ostendorf, vraagt zich terecht af: ‘Waarom werkt een schrijver gedurende zijn carrière meermaals aan hetzelfde verhaal?’

Duidelijk is dat de verschillende uitgaven steeds toegankelijker worden voor iedereen die het Sranan, of het idiomatische Surinaams-Nederlands van Cairo (het ‘Cairojaans’) niet machtig is. Bovendien is Kopzorg voor mij de beste, meest overtuigende tekst die ik ooit onder ogen kreeg van Cairo. Ostendorf schrijft wat ze voelde bij eerste kennismaking met het boek: ‘Een gefascineerd soort verbijstering.’

Mijn eigen verbijstering was ook beschaamd: waarom kende ik dit werk niet? Het hoort tot de top van de naoorlogse Nederlandse literatuur en het is in de loop van de jaren alleen maar urgenter geworden. Het gaat niet alleen om wat Cairo te vertellen heeft, maar vooral ook om hoe hij dat doet. Hier wordt de taal door Cairo, die in Amsterdam Nederlands en literatuurwetenschap studeerde, op de snijtafel gelegd, en via het Sranan en het Surinaams-Nederlands vrijmoedig onderzocht en bepoteld. De taalvirtuoos Cairo: ‘ze (…) had haar eigen schootgeboren zoon finaal afgezworen. Een bittere uiting van verwerping! Aldus werd hij als ’n wees ter aarde besteld.’

Geen woord Latijn of Sanskriet, alles zeer Nederlands en toch weer anders. Zo kan een vrouw ook ‘een buik verliezen’, wat neerkomt op een spontane abortus. En er bestaat ‘buikweelde’, als in: ‘deze kinderen, door mijzelf geschapen’.

Het was Cairo gegeven het Nederlands van binnen en buiten te bekijken: het was zijn moedertaal, maar ook die van het kolonialisme, en Cairo was niet bang om er flink mee te rotzooien. De regels en syntaxis kende hij nu wel: het werd tijd de boel eens hoogstpersoonlijk onder handen te nemen.

Naast die onnavolgbare en hyperindividuele stijl is er het verhaal, dat zich als een lang, homerisch gezang ontvouwt, altijd hoogst literair, hoe politiek geladen het thema ook mag zijn. De ‘kopzorg’ in de titel is een vertaling van ‘temekoe’ in het Sranan, maar in die laatste taal betekent het meer: last, plaag of kwade geest. Kort gezegd: de ‘kopzorg’ is de vloek van de zwarte mens, de slavernij, het kolonialisme en de doorwerking ervan tot lang na de officiële afschaffing van kolonialisme en slavernij.

‘Het verhaal van vader en zoon’ is vooral het verhaal van vader Nelis, die zijn vingers maar hoeft te strekken om zijn slaafgemaakte (voor)ouders aan te raken; Nelis is doordesemd van het koloniale verschil. ‘Nelis, de arbeider, opzoek naar werk, niets dan dat. Het was ook de glorietijd der blanke bazen (…)’.

Deze Nelis is aanvankelijk doldwaas gek met zijn zoon, maar verruilt die liefde al snel voor een totale onverschilligheid en een algehele aversie jegens de wereld en zijn eigen jongen. De verlaten zoon vraagt zich later af over zijn vader: ‘Over welke demon heeft hij het eigenlijk? Spreekt hij over de ondeugdelijkheid in mij, in hem, of in ons allebei als mens, als neger?’ Zwarte zelfhaat, Kopzorg staat er vol mee, maar juist omdat het ook de vader is die zijn eigen zoon ermee opzadelt, laat Cairo zien: ja, zal wel, gevolg van het kolonialisme, en de ‘erfzonde’ der slavernij, maar ook daadwerkelijk desastreus in gewone, zwarte familieverhoudingen, waarin ‘de vloek’ telkens maar weer doorgegeven wordt. Die vuile was, dat ‘intergenerationele trauma’ zoals het inmiddels heet, toont Cairo bijna wellustig, zonder zich te excuseren.

Astrid Roemer, collega van Cairo, besprak in 1996 het werk van haar landgenoot: ‘De romans van Edgar Cairo komen te dicht bij de realiteit, zijn te onthullend en worden als “nestbevuilend” buitengesloten. Mijn vrienden en kennissen weigeren hem te lezen, uit vrees en uit schaamte. Niemand wil geconfronteerd worden met de rotzooi die de slavernij en het kolonialisme in Paramaribo hebben achtergelaten.’ Cairo zal het hebben gelezen, hij stierf vier jaar later, op 54-jarige leeftijd.

Nestbevuilend, vrees, schaamte: het zijn deze elementen die van Kopzorg zo’n ongelooflijk autonoom boek maken. Cairo dreigt regelmatig zijn verhaallijn te verliezen, als een Multaltuli van de twintigste eeuw, zoveel wordt er meegezeuld in dit werk: er wordt gevloekt, gescholden en gegeild, ‘beestgeile man met kapitale slurf’, het ‘neger-dit’ en ‘neger-dat’ is niet van de lucht, maar dan ineens is er deze lyrische passage: ‘Onder de schaduwboom der dromen, zie mij staan. Ik ben ’n kind, negen jaar maar en negernaakt, van ’t bestaande onvolkomen. Voorbij mijn ogen vliedt de maan. (…) Gloeiworm, zeg mij waarheen de aarde is ontkomen (…). Rust die ik zoek, mij is de naam ontstolen in ’n zucht, die huist tussen het wakker worden en het slapen gaan.’

Gevaarlijk goed, dit boek, zouden Surinamers zeggen. ‘Falek goed’.

[uit NRC, 21 augustus 2024]


Lees ook Stephan Sanders – De na-ijleffecten van het kolonialisme

Stephan Sanders verzorgde op 16 februari 2018 de vijfde Cola Debrotlezing van de Werkgroep Caraïbische Letteren, lees zijn tekst hier.

Over de presentatie van Kopzorg op 3 juli 2024 lees hier.

Over de effecten van kolonialisme op de gezondheid van mensen lees deze bijdrage.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter