blog | werkgroep caraïbische letteren

Rond het sterfbed van mijn dorp

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over Rond het sterfbed van mijn dorp uit 1987 van Dorus Vrede.

door Jerry Dewnarain

Fara kondre sten kari mi so wan lati ten…
Safri sten fu gitari, lusu mi libi na tapu den snari…
Hmmmmmm,
Ajooooooohhhh

Het bovenstaande is een couplet van een bekend lied van Dorus Vrede, volgens zijn nicht Joy Vrede. Zij plaatste dit couplet op haar facebookpagina om de dood van haar oom op deze mooie manier aan te kondigen. Dorus Vrede (1946-2020) is niet meer.

Binnen de literaire wereld is Vrede vooral bekend geworden om zijn verhalenbundel Rond het sterfbed van mijn dorp die in 1987 uitkwam. Vrede, voorbeeldfiguur voor velen binnen zijn gemeenschap, pent in deze bundel zijn eigen ervaringen neer over de verdwijning van zijn dorp Lombe als gevolg van de aanleg van het Brokopondostuwmeer. Toen zijn dorp onder het water van de Surinamerivier verdween, was Dorus Vrede vijftien jaar jong. In het gebied van het stuwmeer woonden relatief veel Marrons. Langs de Surinamerivier woonden rond 1960 ongeveer 12.000 Marrons met als grootse dorp Ganzee met ruim 1200 inwoners. Voor de ruim 5000 Marrons uit 28 Saramaccaanse en zes Aucaanse dorpen in het gebied van het te vormen stuwmeer moesten nieuwe dorpen met vervangende huisvesting en andere voorzieningen worden gebouwd. Zonder overleg of inspraak werden dertien dorpen bovenstrooms van het stuwmeer, tien benedenstrooms en één bij Brownsweg aan de spoorlijn gebouwd. Een groot gebrek aan kennis van de marrongemeenschap, hun leefgewoonten en onwil van de politiek in Paramaribo zijn de voornaamste oorzaken geweest dat de transmigratie niet goed is verlopen.

Vanaf 1958 werden er voorbereidingen getroffen voor de verplaatsing van de bevolking, de transmigratie. Concreet begon dit op de dag dat het district Brokopondo in het leven werd geroepen. De transmigratie moest in 1964 gereed zijn. Vrede maakte de verhuizing mee van het nu in het stuwmeer verzonken Lombe naar Nieuw-Lombe in het Beneden Stuwmeergebied.

Rond het sterfbed van mijn dorp geeft ‘eerstehandinformatie’. ‘We krijgen dus van binnenuit een beeld van wat er zich rond 1964 heeft afgespeeld. Wat de transmigratie teweegbracht in het leven van de Saramaccaners weet hij met name in het titelverhaal en in ‘Ik vertrek niet voordat het water tot mijn voeten komt’, goed te verbeelden: de collectieve tragedie die zich laat zien in enkele individuele gevallen, de vetes tussen lo’s (onderdelen van stammen), de verscheurdheid van families die zich om redenen van traditie verspreiden over Boven- en Beneden-Stuwmeergebied, de machteloosheid wanneer blijkt dat de obia’s het stijgende water niet kunnen tegenhouden.’ (Bron: Michiel van Kempen, De geest van de Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur, Haarlem: Zuid, 1993, p. 253.)

Dorus Vrede bij het stuwmeer. Foto Michel Szulc-Krzyzanowski

Ehrenburg H. en M. Meyer schrijven in Bouwen aan de Wilde Kust deel 2 op de pagina’s 190/191 het onderstaande: ‘Toen het vullen van het stuwmeer begon, bood de plaatselijke bevolking van sommige dorpen weerstand tegen hun gedwongen verplaatsing. Men kon zich niet voorstellen dat het gebied werkelijk onder water zou komen te staan, en begrijpelijk, wilde men zijn dorp, kostgrondje en voorouderlijke grond niet verlaten’, zoals dat ook werkelijk wordt beschreven in Rond het sterfbed van mijn dorp.

‘Eenmaal in hun nieuwe omgeving waren er amper voorzieningen en er was te weinig werk. Gemiddeld is een schamel bedrag van vier gulden per gezin uitgekeerd aan schadevergoeding. Dit leidde ook binnen de betreffende Marrongemeenschappen tot onenigheid, gezondheidsproblemen en een verlies van normen en waarden. Cynisch genoeg zijn nog steeds enkele transmigratiedorpen verstoken van een goede elektriciteitsvoorziening.’

Ook flora en fauna gingen verloren. Op 28 maart 1964 werd door de minister van Algemene Zaken de stichting ‘Tjalie Oe De Gwamba’ (Saramaccaans voor: heb medelijden met het bosdier) opgericht, met als doel de reddingsactie te organiseren en financieren. De belangrijkste steun kwam uit de VS. Tussen augustus 1964 en december 1965 werden 9700 dieren van de dood gered. De dieren werden gevangen en weer vrijgelaten op veilige plaatsen. Er is, niet geheel ten onrechte, wel gesteld dat er voor de dieren meer is gedaan dan voor de mensen.

Het is helemaal niet vreemd dat de gedichten van Dorus Vrede ook over de natuur gaan. Een bekend gedicht is Otobanda/De andere oever

Di mundu dee a duumi eti
a yonku, a swaki
di boo f’ en buta dee sembe
duumi duumi so
Ma di nakki hanza u di ganya
tya kindi ko
Di bai f’ en weki dee sembe

De wereld sluimert
nog jong en broos
en blaast haar slaap-makende
adem over de mensen uit
Maar de vleugelslagen
van de haan brengen warmte
Zijn roep wekt de mensen

Over dit gedicht zegt Michiel van Kempen in De geest van de Waraku op pagina 255 het volgende: ‘Wie ooit is ontwaakt, schommelend in een hangmat in het binnenland van Suriname, de nevels over de rivier zien glijden en de eerste geluiden van een ontwakend dorp heeft gehoord, herkent natuurlijk meteen wat Dorus Vrede in dit gedichtje oproept.’ Moge de ziel van Dorus Vrede eeuwig verbonden zijn met de natuur!

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter