blog | werkgroep caraïbische letteren

Rituelen rondom begraven – Leren van geschiedenis 25

door Hilde Neus

Suriname heeft een zeer diverse bevolking, en elke etnische groep heeft zo zijn gewoontes rondom de ter aarde bestelling van overleden familieleden. Dat levert mooie herinneringen op, en kan tevens een positieve bijdrage leveren aan de rouwverwerking. Tenminste, dat denkt men op dit moment in Nederland, waar gezegd wordt dat mensen daar de dood meer moeten bespreken. En dit deel van de levenscyclus niet zo weg moeten stoppen. Hier in Suriname is het altijd een belangrijk element van het familiegebeuren geweest, en sommige rituelen bestaan al heel lang, zijn zelfs meegenomen vanuit Afrika.

Theodore Bray, Begrafenis op plantage, 1850

De wetgeving rondom begraven

Het eerste plakkaat over begraven van slaven stamt uit 1711 en gaat over dansen of trommelen op Jodensavanne en andere publieke plaatsen. De regenten van de synagoge moesten de overtreders bestraffen. In de verordening van 1731 is vermeld dat de slaven op de geëigende plaatsen begraven moeten worden, en dat mag alleen tussen 6 uur ‘s ochtends en ‘s avonds, op boete (voor de eigenaar) van f500,-. In 1742 staat verordonneert: ondanks scherpe verboden gebruiken de slaven nog vele ceremonieën, zoals de kistendragers voorzien met ‘lamvers’ (soms zo deftig als het begraven van blanken). Dit waren rouwsluiers. Maar ook dat de slaven zich in grote getalen verzamelden en dan ‘met veel geraas als dansen, singen en verder geschaeter door de straten van Paramaribo coomen’, tot voor de deur van het huis waar dusdanige slaaf gestorven is, en daarmee groot geraas maken. Hiermee toonden ze geen respect voor de blanken, en creëerden veel overlast en ongemak. Dit was ten strengste verboden, en de meester moest zodra een slaaf overleden was, dit melden aan de Raad Fiskaal, en ook dag en tijdstip van de begrafenis doorgeven.

Een eenvoudige kist

Het regelmatig herhalen van deze wetgeving duidt erop, dat de slaven vaak deden wat ze gewoon waren, en de regels overtraden. In 1750 werd het plakkaat wederom omgeroepen, en werd iedereen in de stad (maar ook op plantages) verondersteld daarvan op de hoogte te zijn. Slaven moesten zonder ceremoniën begraven worden en mochten geen doeken of andere kleden op de kist leggen, en vooral geen ‘mooye of extraordinaire doodkisten met cooperbeslag of schroeven en roeven, off eenige andere cieradien’ als aan eenvoudige kisten gebruikelijk is, aanbrengen. Ze konden zich slechts met zoveel mensen als nodig was, naar begeven de negerbegraafplaats.  Binnen de grenzen van Paramaribo was schreeuwen of zingen streng verboden. De schout diende toezicht te houden zodat alles zonder rumoer en stil zou verlopen. Slaven die zich daaraan niet hielden zouden gestraft worden met een Spaanse bok. Eigenaars die buiten de stad een tuin bezaten waar al familieleden lagen, konden hun overleden slaven daar begraven. Dit wel met kennisgeving aan de Raad Fiskaal, die een schout (agent) stuurde om toezicht te houden. Negen jaar later werden deze zelfde regels weer herhaald in een plakkaat.

Zes voeten diep

In februari van 1764 raasde er een epidemie van ‘grasseerdende kinderpokjes’ rond waar veel slaven aan stierven. Ze werden vaak slecht begraven en ‘sommige bijna niet onder de grond gelegt ‘t welke niets dan quaade lugten en infectie soude kunnen te weeg brengen’. Daarom kreeg de doodgraver de opdracht de mensen ten minste drie voeten diep in de grond te leggen. Ondiep begraven kon mieren aantrekken, en daardoor een ware mierenplaag teweegbrengen. In 1778 werd bepaald dat er voortaan niet meer dan 12 slaven de kist van de overledene mochten volgen. Het kwam ook voor dat slaven vanaf de schepen in de rivier werden geworpen als zij waren overleden, om de kosten van een begrafenis uit te sparen. Ook hierdoor konden besmettelijke ziekten zich makkelijk verspreiden. De kapiteins werd gevraagd daar specifiek op te letten.   

Witte rouwkleding

In de kolonie kregen de slaven een jaarlijkse uitdeling, meestal rond nieuwjaar. Dan ontvingen zij stoffen voor kleding, en kleine verbruiksvoorwerpen, om het jaar mee door te komen. De stof was meestal wit linnen, hoewel er ook met een blauw blokje of streepje werd gegeven. De witte stof heeft nog steeds een belangrijke rol binnen kerkgewoonten van de EBG. Met Pasen zit iedereen in witte kledij in de kerkbanken. Pater Rikken schreef in zijn boek ‘Ma Kankantrie’ over diverse andere rituelen, en hij belichte bij de katholieken. Ook daar werd het lichaam in witte stof gedrapeerd. Het dragen en dansen met de kist en de witte kleiding zien we terug op de afbeelding.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter