blog | werkgroep caraïbische letteren

Rede gehouden tijdens de uitreiking van de E. du Perronprijs 2010

door Alice Boots en Rob Woortman

(31 mei 2011, uitgesproken door Rob Woortman)

Dames en heren,

Dat ik hier sta en niet mijn vrouw Alice, is een kwestie van rolverdeling. Ik verzorg de buitenkant en zij is er voor de binnenkant, dan weet u meteen wie er echt belangrijk is van ons beiden.

Suriname ons vaderland!

Land van blauwe lucht en eeuwige zonneschijn
Watervallen en bronnen die altijd klateren
Mieren en appels met de kleur van roode wijn
Blauwe bergen plassend in de wateren
Milliarden insecten die eentonig gonzen
Rivieren, kreken vol gouden stroomen
Vogeltjes gekleed in brilliante donzen
Surinaamse ebben, ceder, reuze boomen
Liefde voor dit land, mensen en natuur
Judith, hierdoor wordt je geest zoo groot
Gedurende je heele schoone levensduur
Want liefde is meer soms, dan het dagelijksch brood.

Als Anton eind oktober 1940 dit versje niet in het poesiealbum van zijn dochter Judith had geschreven, dan hadden Alice en ik hier niet gestaan om deze prijs in ontvangst te nemen. Want hoe dierbaar Anton ons ook is geworden, voor een biograaf is hij een nachtmerrie. Hij liet nauwelijks of geen brieven na en een dagboek of iets dergelijks hield hij al helemaal niet bij. Toen wij aan de biografie begonnen, waren vrijwel alle mensen die hem meegemaakt hadden, op zijn kinderen na, overleden. En hoe belangrijk zijn kinderen ook voor ons zijn geweest, zij konden maar weinig vertellen over hun vaders politieke optreden, want toen Anton politiek actief was, waren zij te jong om zich daar later nog veel van te kunnen herinneren, bovendien was Anton weinig mededeelzaam over zijn bezigheden buitenshuis.

Judith, negen jaar oud als Anton in haar poesiealbum schrijft, schaamt zich eigenlijk een beetje voor het ‘malle’ gedichtje, dat zo afwijkt van de andere versjes in haar album. Zij durft het haar vriendinnen dan ook niet te laten lezen. Het is vele jaren later, in 1960, als zij het versje weer onder ogen krijgt. Anton, vlak voor de bevrijding omgekomen in het kamp Sandbostel in Duitsland nabij Hamburg, wordt in dat jaar gevonden door een Frans identificatieteam dat op zoek was naar de stoffelijke resten van Franse krijgsgevangenen in Sandbostel. Na vijftien jaar is er dan eindelijk die vreselijke zekerheid: Anton is dood. De moeder van Judith, Antons vrouw Nel, begint dan een begin te maken met de bezittingen van haar man weg te gooien. Tussen de volgeschreven schriftjes, papieren en boeken vindt Judith haar oude poesiealbum terug en leest het gedichtje van haar vader weer, maar ditmaal met de ogen van een volwassen vrouw. Die dag heeft haar leven ingrijpend veranderd, want zij beschouwt het gedicht als een persoonlijk aan haar gerichte opdracht en begint alles wat haar vader heeft nagelaten te verzamelen.

Iedere snipper beschreven papier, ieder gedichtje, iedere aan Anton gerichte brief slaat zij nauwkeurig op in wat uitgroeit tot een waar familiearchief. Zonder dat archief, waren wij biografen nooit in staat geweest de ontwikkeling van Antons belangrijkste werk Wij slaven van Suriname op de voet te volgen.

In dezelfde tijd dat Judith begint het familiearchief samen te stellen, herontdekken een aantal Surinaamse studenten, die in Nederland studeren, het werk van Anton de Kom en zij brengen Anton onder de aandacht van het Surinaamse volk. Ook Judith draagt haar steentje daaraan bij en zij houdt lezingen in Suriname, op de Antillen en in Nederland om haar vader de naamsbekendheid te geven die hij verdient. Het leidt ertoe dat Anton zowel in Suriname als in Nederland een symbool wordt voor veel Surinamers. En of het nu het militaire bewind in Suriname uit de jaren tachtig is, of de tegenstanders van dat regime, allen dragen Anton als vrijheidsstrijder of verzetsheld in hun vaandel. Dit leverde voor de biografen de volgende lastige opdracht op. Niemand wil een volk zijn symbool afnemen, terwijl het toch de taak van de biograaf is de mens achter het symbool te zoeken. Al gauw wordt de biograaf beschuldigd van gebrek aan eerbied, ja voordat hij het weet is hij, in ons geval, zelfs een typisch voorbeeld van het witte kolonialisme, die de Surinaamse helden geen recht wil doen.

Maar in dat proces van vermenselijking bleek ook de werkelijke betekenis van De Kom, die zich niet alleen inspande voor een Suriname bestuurd door Surinamers, maar de Surinamer ook een eigen identiteit wilde geven. Het unieke van Anton daarbij was dat hij zocht naar een eigen Surinaamse cultuur en geschiedenis, een achtergrond waar de Surinamer trots op kon zijn. Hij zocht de roots van zijn volk niet in Afrika of Azië, maar in de Caraïben, in Suriname zelf. Anton de Kom had als middel daarvoor zijn pen en wilde dan ook in de eerste plaats schrijver zijn. Daarom schreef hij Surinaamse verhalen en gedichten die altijd Suriname en de slavernij als thema hadden.

Naast deze problemen was het ook nog eens moeilijk te achterhalen hoe de contemporaine kritiek over Antons werk oordeelde. Tijdens zijn leven werd zijn werk voornamelijk, zelfs bijna uitsluitend, besproken en bejubeld in de communistische pers. En zoals u weet, was die communistische pers niet echt objectief, hoewel dat ook van de burgerlijke pers in die dagen gezegd kan worden. De weinige aandacht die Anton van die kant krijgt, is al evenzeer bevooroordeeld. In de ogen van de burgerij in het interbellum kan er van een antikoloniale activist weinig goeds komen. In de sporadische aandacht die de pers aan Anton besteedt, wordt zijn werk dan ook neergesabeld.

Maar binnen de literaire kritiek is een uitzondering van een criticus die boven alle twijfel is verheven en dat was Eddy du Perron. Eddy is op zichzelf niet afkerig van socialistische literatuur, hij beklaagt zich er alleen over dat het niveau in het algemeen zo laag is. Zo noemt hij in zijn bundel De smalle mens de verzen van Jef Last ‘schor gezang en gebral’ en meent hij dat ‘niemand zit te wachten op zijn banale en intens burgerlijke (niet in communistische zin) klaagliedjes’. Over Wij slaven van Suriname is Eddy echter heel enthousiast. Hij wilde dat een ‘Javaan een dergelijk boek over het kolonialisme vanuit Javaanse zijde’ had geschreven. Over het werk van De Kom zelf schrijft hij: ‘Het boek van De Kom heeft mij werkelijk getroffen en om het onderwerp en om de rustige moed waarmee het wordt voorgedragen’. Du Perron dringt er bij zijn vriend Ter Braak op aan aandacht aan het boek te besteden. Maar Ter Braak, conservatiever dan zijn vriend Eddy en bovendien bevriend met de Surinaamse historicus Rudy van Lier een fel tegenstander van De Kom, negeert de wensen van zijn vriend.

Wij zijn de jury buitengewoon dankbaar dat zij ons heeft willen vereren met de E. du Perronprijs. Maar de prijs gaat eigenlijk ook een beetje naar Eddy zelf, omdat hij na al die jaren toch nog gelijk krijgt in zijn oordeel over De Kom en zijn werk.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter