Recht doen aan Boeli van Leeuwen
Uit duistere oorlogsjaren
door Aart G. Broek
Na het overlijden van W.C.J. (Boeli) van Leeuwen (Curaçao, 1922-2007) werd de zorg voor zijn literaire nalatenschap stapsgewijs aan mij toevertrouwd. Dit kreeg de nodige vaart na het verscheiden van zijn vrouw Dorothy Debrot (1929-2012). Mijn taak had een beperkte reikwijdte: de archivalia – uit de zgn. ‘kast van Boeli’ (zie afbeelding) – ordenen, kort beschrijven en onderbrengen in een archief binnen het Koninkrijk der Nederlanden. De niet-gepubliceerde ‘vingeroefeningen’ waren te beoordelen op de mogelijkheid van publicatie. Het traject markeerde de beperkingen van het zicht op Boeli’s verleden.
De nalatenschap kon in december 2013 formeel worden ondergebracht bij het Literatuurmuseum in Den Haag. Hiertoe behoren onder meer versies van de drie romans die Van Leeuwen in de jaren zestig in Nederland publiceerde: De rots der struikeling (1960), Een vreemdeling op aarde (1962) en De eerste Adam (1966). In de daaropvolgende vijftien jaar vereisten zijn opgroeiende kinderen en zijn werk als Secretaris van het Eilandgebied Curaçao Van Leeuwens aandacht. Wél schreef hij nog enkele lange essays, die hij onderbracht in de weekendbijlage van het dagblad Amigoe.
Den Haag / Eenmaal ontdaan van de last van zijn baan, verraste Van Leeuwen het eilandelijke en Nederlandse lezerspubliek met de romans Schilden van leem (1985) en Het teken van Jona (1988). Hierbij voegde zich nog een bundel columns die eerst in de weekkrant De Curaçaosche Courant waren ondergebracht, Geniale anarchie (1990). Van deze romans zijn eveneens concepten bewaard gebleven en in het hofstedelijke archief ondergebracht. Ook zijn er aanzetten tot romans bewaard gebleven, die al rond 1970 geschreven lijken te zijn.
In die nalatenschap bevinden zich inderdaad typoscripten waarvan enkele in de loop van de jaren geheel of gedeeltelijk konden worden gepubliceerd. Nagelaten werk van Van Leeuwen kon worden ondergebracht in de literaire tijdschriften de Gids, Liter, de Parelduiker, Nieuw Letterkundig Magazijn en Zacht Lawijd.
Ook het poëtisch debuut van Van Leeuwen kwam uit de nalatenschap tevoorschijn: de dichtbundel Tempels in woestijnen. Dat was in 1947 op Curaçao verschenen en werd in geen enkele publieke bibliotheek bewaard. Er kon een nieuwe editie van worden verzorgd bij uitgeverij In de Knipscheer.
Het onderbrengen van de nalatenschap in het Literatuurmuseum in Den Haag bracht wel enige reuring met zich mee. Curaçao kent goede archieven. Als de nalatenschap van Van Leeuwen ergens thuishoorde dan was het wel op het eiland in een van die archieven. Protesterende stemmen lieten zich horen en (ver)eisten een weerwoord, dat spreekt. Van Leeuwen was een Curaçaoënaar in hart en ziel, maar hij prees zich ook zeer gelukkig met de rol die hij in de Nederlandstalige literatuur speelde. Die verbondenheid werd onderstreept door de overdracht van zijn nalatenschap naar Den Haag. Dit was de wens van Van Leeuwen zélf, zo wist ik en hieraan werd – met instemming van de erven – invulling gegeven.
Hier dient nog wel vermeld, dat tal van krantenknipsels uit ‘de kast van Boeli’ in de S.A.L. ‘Mongui’ Maduro bibliotheek op Curaçao werden ondergebracht. In het Nationaal Archief van Curaçao werden door Hans Vaders – oud-redacteur van De Curaçaosche Courant – de typoscripten van voornoemde columns ondergebracht.
Levensbeschrijving / De nalatenschap bevat uitsluitend materiaal van ná de Tweede Wereldoorlog, toen Van Leeuwen weer terug was gekeerd naar het eiland. In 1936 verhuisde hij samen met zijn moeder, zus en jongere broertje naar Nederland. Daar werd hij volwassen en bracht hij de oorlogsjaren door. Over het wel en wee van Boeli in die jaren is vrijwel niets bekend. In het werk van Van Leeuwen heeft de oorlog echter wel degelijk tastbare sporen achtergelaten, sowieso in zijn romans.
Ook een kort stuk proza als ‘De gorilla’ – verschenen in het tijdschrift Preludium (1992) – toont die invloed. Het tekent op indringende wijze de nadagen van het Duitse Nazirijk in Berlijn. Van Leeuwen deed er verder het zwijgen toe. Met de passaat woeien af en toe wel wat geruchten voorbij.
Archieven zijn een belangrijke voorwaarde om zich aan een levensbeschrijving te wagen, al zullen er altijd ongedocumenteerde gebeurtenissen en levensjaren zijn. Daar valt dikwijls een mouw aan te passen, maar in onderhavig geval is de leemte te groot om eraan voorbij te gaan. Het betrof de vormende jaren van Van Leeuwen én dan ook nog ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, zowel in Nederland als – aanvankelijk onzeker – in Duitsland. Een monografie over Van Leeuwens leven stond mij wel voor ogen toen ik de literaire nalatenschap kon veilig stellen door het onder te brengen in een archief. Een opmerkelijke brief uit een particulier archief in Nederland drong zich op als leidraad.
Brief / Mr. Bas de Gaay Fortman (1884-1961) was van 1912 tot in 1915 rechter op de Antillen. Na terugkeer in Nederland bleef hij het eilandelijke wel en wee volgen en van commentaar voorzien. Hij werd hierin gesteund door tal van mensen op het eiland, waaronder de invloedrijke Sefardisch-Joodse man Joshua M.L. Maduro (1891-1964). Die stuurde hem op 9 maart 1960 een getypte brief, waarin deze alinea als post scriptum is opgenomen:
‘Hebt u ook het op Curaçao gedrukte (ik meen bij de fraters op Scherpenheuvel) boek De rots der struikeling onder ogen gekregen, waarvan een recensie in de Amigoe van 16 december 1959 verscheen? Het is een nogal rommelig en verward werkje (eigenlijk een verzameling van korte schetsen). De schrijver is de Curaçaoënaar Boeli van Leeuwen, die in Nederland meester in de rechten werd en van wie ik hoorde vertellen, dat hij gedurende de oorlog een vurige NSB’er was, die zelfs het SS-uniform droeg. Hij moet daarna blijkbaar tot andere inzichten zijn gekomen, althans op blz. 123 stopt hij de volgende hekeling van de Nazi’s den pastoor van Santa Rosa in de mond: “Wat wilt ge, dat ik U zeg? De mens is zondig en tot alles in staat. Maar voor deze zondaars is God gekruisigd en voor niemand anders. Voor de slavenhalers, die honderden mensen hebben laten stikken in het ruim van een schip, voor de SS-leiders die uitgemergelde Joden als een kudde vee naar de gaskamers hebben gejaagd, voor de politici, die de atoombom op Hiroshima en Nagasaki hebben gegooid. Voor dezen is Hij gekruisigd op Golgotha.’
De brief dook op tijdens mijn onderzoek naar de geschiedenis van de politie op de eilanden. Het archief van De Gaay Fortman bevond zich toentertijd in het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam. Het bevindt zich inmiddels in de Vrije Universiteit in die stad.
Wereldoorlog II / De nalatenschap van De Gaay Fortman bevat verder geen documenten inzake Van Leeuwen. In het omvangrijke archief van het Amsterdamse NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, zijn documenten bewaard waardoor het aannemelijk wordt dat Van Leeuwen – aansluitend op zijn Haagse middelbare schooljaren – in Berlijn was in de tweede helft van 1943. Hij bevond zich als (jongste ?) medewerker op de financiële administratie van de vertegenwoordiging van de Nederlandse Oostcompagnie (NOC). Dat was een organisatie die de Duitse oorlogseconomie in veroverde gebieden als Estland, Letland en Litouwen ondersteunde met het werven van vrijwillige Nederlandse boeren en tuinders, vissers, bouwvakkers, elektriciens en andere handwerklui om zich er te vestigen.
Bij de NOC-vertegenwoordiging was Van Leeuwen betrekkelijk veilig, verrichtte geen zwaar werk en zal een onderkomen en voeding hebben gehad. Dit alles was van korte duur en veranderde toen de geallieerden vanaf de nacht van 18 op 19 november 1943 het dagelijks bombarderen van de Duitse hoofdstad inzetten. Van Leeuwen lijkt in januari 1944 de stad te hebben verlaten om terug te keren naar Nederland.
Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), in Den Haag, bevat ook enige stukken waardoor we een weinig wijzer worden van het doen en laten van Boeli in de oorlogsjaren. Hij was in Duitsland, zij het niet vanwege de zgn. Arbeitseinsatz, de gedwongen arbeid voor de Duitse bezetter. Hoe vrijwillig zijn verblijf in Berlijn was, blijft vooralsnog onbeantwoord. Het CABR bevat stukken over circa 425.000 Nederlanders die verdacht werden van samenwerking met de Duitse bezetter tijdens de oorlog. Gegeven de beschikbare stukken werd Van Leeuwen, zo staat ondubbelzinnig vermeld, na verhoor onvoorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Hem is ook nooit een koninklijke onderscheiding onthouden, wat zou zijn gebeurd was hem wél enige vorm van collaboratie toegeschreven.
Dit alles mag een geruststellende gedachte zijn, maar – hier van belang – levert onvoldoende informatie op over het reilen en zeilen van de jonge man die Van Leeuwen gedurende de oorlogsjaren was. Het betreft mijns inziens een te omvangrijke leemte om aan voorbij te gaan. Eerst wanneer er meer archivalia over Van Leeuwen in de oorlogsjaren gevonden worden, zou ik mij aan een levensbeschrijving zetten.
Op woensdag 9 oktober jl. hield dr. Aart G. Broek een presentatie in het Nationaal Archief Curaçao. Hij bracht een tiental aspecten onder de aandacht, die bij het doen van onderzoek een invloedrijke rol spelen. Veertig jaar onderzoek verrichten naar en publiceren over mensen en over (hun) emancipatoire ontwikkelingen leveren vele opmerkelijke ervaringen op. Uitersten liggen op het pad, enerzijds archieven die sluiten, ernstige verwijten en zelfs dreigende rechtszaken, anderzijds zijn er onverwachte bronnen, hulpvaardige erven en inspirerende informanten. Voor het Antilliaans Dagblad zijn die deelaspecten nader uitgewerkt in enkele bijdragen, zie hier.
Deze beschouwing verscheen in Antilliaans Dagblad, 2 december 2024.