Racisme is geen grote demonische macht
Racisme is een conceptuele vergaarbak en niet alle ongelijkheid is op racisme terug te voeren. Wie dat wel doet, vergroot het wantrouwen, aldus Diederik Boomsma en Eric C. Hendriks-Kim.
Het idee dat westerse maatschappijen een racistische grondstructuur hebben, kwam deze zomer in een stroomversnelling door de Black Lives Matter-protesten. Robin DiAngelo’s White fragility en Ibram Kendi’s How to be an anti-racist voerden wekenlang de bestseller-ranglijsten aan. Kranten, ook in Nederland, staan bol van het pigmentturven waartoe deze boeken oproepen. Onlangs nog kondigde de gemeente Amsterdam aan ‘witte privilege’-trainingen voor ambtenaren in te gaan voeren.
Dit alles is onderdeel van een nieuwe ideologische stroming, één met een academische basis in de zogeheten ‘kritische rassentheorie’. Deze discipline, van die racistische grondstructuur dus, is niet onomstreden. De Britse minister voor Gelijkheid zei onlangs: „Deze regering is ondubbelzinnig tegen kritische rassentheorie.” De Franse minister van Onderwijs riep zelfs op tot een „strijd tegen een intellectueel raamwerk afkomstig van Amerikaanse universiteiten […], dat gemeenschappen en identiteiten wil essentialiseren, en tegengesteld is aan ons republikeinse model”.
Maar laten we wegstappen van alle polemiek en het nieuwe structuurdenken over racisme rustig analyseren. Wat houdt het in? De kernthese is dat racistische benadeling weliswaar bij wet verboden is, maar toch een sociale structuur vormt. Via het onbewust doorwerken van historische ongelijkheden lopen donkere mensen in het dagelijks leven op tegen vooroordelen en negatieve verwachtingspatronen.
Dat komt zeker voor, maar de nieuwe structuurdenkers gaan veel verder. Zo stelt de Amerikaanse anti-bias-trainer DiAngelo dat ieder wit mens altijd racistisch is. „Witte mensen bestaan niet buiten het systeem van witte suprematie”, want alle witte mensen zijn medeschuldig aan het in stand houden ervan. Wie geïrriteerd reageert op zoiets, lijdt aan „fragiliteit”, wat een psychologisch afweermechanisme zou zijn om de witte suprematie in stand te houden. Een klassiek voorbeeld van wat wetenschapsfilosoof Karl Popper ‘reinforced dogmatism’ noemde.
‘Zie jij geen kleur? Zonde!’
Na DiAngelo is Ibram Kendi van de universiteit van Boston de bekendste raciale structuurdenker. Volgens hem is alles wat niet anti-racistisch is, racistisch. Net als DiAngelo hamert hij op de gevaren van het ‘oude’ ideaal van kleurenblindheid, oftewel, de poging om kleur te negeren. De gemeente Amsterdam heeft deze notie overgenomen en verspreidt posters met de tekst: „Zie jij geen kleur? Zonde! Er zijn zoveel mooie Amsterdammers van kleur” – met daarbij een uitleg dat het kwetsend is als blanken zeggen dat ze niet racistisch zijn. Een echte antiracist moet zich juist voortdurend bewust zijn van kleur.
Bovendien kun je volgens Kendi alleen een echte antiracist zijn als je ook intersectioneel antikapitalist, antihomofoob, antitransfoob en antiseksist en nog aantal antidingen bent. Toch heeft het uiteindelijk weinig zin om mensen daarvan te overtuigen, zo beweert hij, want echte verandering komt alleen als je de macht grijpt en instituten naar je hand zet.
Die logica is gevaarlijk. Als alles toch het gevolg is van machtsstructuren, heeft debat geen zin en kun je andersdenkenden maar beter ‘cancelen’.
Onze stelling is dat structuurdenken over etniciteit kan omslaan in paranoia en complottheorieën, maar dat structuurdenken zelf wel zinnig is. Het is immers in veel gevallen daadwerkelijk voordelig om een lichte huidskleur te hebben, zeker in veel landen buiten de westerse wereld. Maar ook daarbinnen. De verschillende etnische groepen in Nederland hebben andere statistische profielen en imago’s en wekken verschillende associaties op. Dit alles heeft complexe structurele effecten die kunnen doorwerken in de tijd.
Waar slaat kritische reflectie op structuren om in complotdenken? Welnu, daar waar de volgende drie denkfouten samenkomen.
Denkfout 1: Alles is racisme
De eerste denkfout is om steeds meer dingen onder de noemer van racisme te scharen. Het begrip ‘racisme’ ontstond in de vroege twintigste eeuw als negatieve aanduiding van de rassenleer van de nazi’s. In de late twintigste eeuw breidde de definitie zich uit naar raciale vooroordelen en discriminatie in het alledaagse leven. En nu, in de eenentwintigste eeuw, gaat het niet meer om individuele opvattingen of gedrag, maar is het een collectieve structuur van ‘witheid’.
Het resultaat is een conceptuele vergaarbak. Rassentheorieën, xenofobie, etnocentrisme, vooroordelen, botte grappen, speelse karikaturen – dat zouden allemaal manifestaties van één ding zijn: racisme. Kendi onderscheidt naast „biologisch”, „etnisch” en „cultureel racisme” ook „gedragsracisme”, „klassenracisme”, „ruimte-inneem-racisme”, „genderracisme” en „queerracisme”. Zo wordt een veelkoppig monster opgetuigd, terwijl die koppen eigenlijk bij heel verschillende beesten en beestjes horen.
Denkfout 2: Economische ongelijkheid is uitwerking van racisme
De tweede denkfout is om alle ongelijke socio-economische uitkomsten tussen etnische groepen te reduceren tot een uitwerking van racisme. Kendi bouwt zijn hele betoog op dit reductionisme. Dat zwarte Amerikanen gemiddeld minder verdienen en minder vaak een eigen huis bezitten dan blanke Amerikanen, zou geheel veroorzaakt worden door racisme. Het logische gevolg is, aldus Kendi, dat de staat alle socio-economische verschillen tussen etnische groepen gelijk moeten trekken. Nergens benoemt hij echter wat dat in de praktijk zal moeten inhouden: onteigeningen en een radicale inperking van keuzevrijheid. Want als individuen zelf keuzes maken voor studie en werk, zal dat leiden tot verschillen. Een volledige gelijkschakeling vergt een tirannieke, zelfs totalitaire staat.
Maar de these dat alle statistische ongelijkheden terug te voeren zijn op racisme loopt sowieso vast als we verder kijken dan het algemene zwart-blankverschil. De gemiddeld rijkste etnische groepen in Amerika zijn niet blank maar van Indiase en Oost-Aziatische afkomst. En veel recente Afrikaanse migranten scoren hoger dan de blanke mediaan. Ghanees-Amerikaanse huishoudens verdienen meer dan Engels- en Nederlands-Amerikaanse. In Nederland doen burgers van Chinese en Iraanse afkomst het op school en op de arbeidsmarkt gemiddeld beter dan autochtonen. Enzovoorts.
Al deze groepen krijgen ongetwijfeld geregeld te maken met discriminatie en vooroordelen. Sommige deuren gaan moeilijker open, en dat is uiteraard een slechte zaak. Maar andere factoren, zoals de nadruk op het belang van onderwijs en een stabiele gezinsstructuur, lijken veel belangrijker. Socio-economische ongelijkheden zijn enorm ingewikkeld. Er speelt van alles mee: culturele verschillen, voorkeuren en interesses, netwerken, voorbeeldfiguren, economische startposities en taal- en integratieproblemen.
Ongelijke groepsuitkomsten hoeven zelfs überhaupt niets met vormen van buitensluiting te maken te hebben, laat staan met racisme. Een statistische ongelijkheid tussen groepen kan oneerlijk aanvoelen en hardnekkig zijn zonder dat een specifieke groep een andere ‘naar beneden’ duwt. Als een leerling bijvoorbeeld hogere cijfers haalt dan een klasgenoot, kan dat een structurele ongelijkheid tussen sociale klassen of etnische groepen in stand houden of verergeren als die klasgenoot ouders heeft die laagopgeleid zijn of geen goed Nederlands spreken. Maar dat wil niet zeggen dat dat kind of zijn ouders tot een onderdrukkersklasse behoren.
Denkfout 3: Reduceer smeltkroes tot een tweedeling
Achter het wijdverbreide denken in termen van onderdrukkers en onderdrukten schuilt een derde denkfout: de neiging om de smeltkroes en lappendeken van etniciteiten in hedendaagse westerse landen te reduceren tot een tweedeling. DiAngelo hamert er een boek lang op dat blanken en ‘mensen van kleur’ hemelsbreed van elkaar verschillen, volstrekt andere morele opgaven hebben en anders behandeld dienen te worden. Maar zowel in de VS als in Nederland is de samenleving te complex en vermengd om te vatten in een tweedeling.
Dat we dat toch vaak proberen, komt deels omdat we het machtige beeld van de plantageslavernij, waarin de blanken de zwarten onderdrukten, op het hier en nu projecteren. Daarnaast bombarderen kritische rassentheoretici alle niet-blanken tot een soort nieuw proletariaat. Daarin schemert het oude marxistische schema van proletariaat-bourgeoisie door.
Tweedelingen zijn ten slotte gewoon verleidelijk overzichtelijk. Zie ook de tweedelingsdrang van ons CBS. De categorieën die het CBS hanteert, persen het Nederlandse etnische landschap in de binariteit ‘westers’ versus ‘niet-westerse migratieachtergrond’, wat vroeger ‘autochtoon’ versus ‘allochtoon’ was. Dat het CBS hiermee alle afkomsten bijna in een winners- en een losers-groep lijkt in te delen, toont zich in het feit dat Japanse Nederlanders als ‘westers’ gelden, terwijl de achtergrond van Turkse Nederlanders ‘niet-westers’ zou zijn. Het deels in Europa gelegen Turkije is echter cultureel sterker aan Nederland verwant. Tsja, als iedere groep op de ene of de andere hoop moet, krijg je dat soort willekeur.
Het WRR-rapport De nieuwe verscheidenheid raadt het CBS aan om de westers/niet-westers tweedeling op te geven omdat het te simplistisch is en „een discriminerend effect” heeft.
Waar de drie denkfouten – begripsinflatie, ongelijke groepsuitkomsten reduceren tot onderdrukking en tweedelingsdenken – samenkomen, maakt men van racisme een ongrijpbare demonische kracht. Een kracht die bezit genomen heeft van ons onderbewustzijn en een verinnerlijkte apartheid heeft aangelegd onder de oppervlakte van ons sociale leven. Deze paranoïde voorstelling kan het wantrouwen tussen groepen alleen vergroten.
Het meest schadelijk is zulke paranoia voor mensen die soms daadwerkelijk benadeeld worden vanwege hun etniciteit. Omdat je de ander z’n gedachten niet kunt lezen, kun je vaak niet weten of een negatieve reactie kwam vanwege je kleur of om andere redenen. Het wordt zo verleidelijk om elke tegenslag aan racisme te wijten en te verzinken in wantrouwen. En dat houdt een mens gevangen in achterstand. Er is dan ook weinig dat jongeren uit kansarme wijken meer schade berokkent dan de overtuiging dat hun school en de politie bij een ‘witte structuur’ horen.
Hoe opvattingen uit het verleden doorwerken in het heden is complex, en ook altijd afhankelijk van het individu: het verleden determineert niet welke keuzes we maken. De kunst is ook om negatieve spiralen te vermijden en zelfvertrouwen te kweken, tégen de bestaande structuren in.
Op dit vlak kan de onlangs aan de Canon van Nederland toegevoegde Afro-Surinaamse schrijver Anton de Kom (1898-1945) ons allen ter inspiratie dienen. De Kom probeerde in Wij slaven van Suriname de Surinamers op te beuren door uitgebreid te verhalen over edele slaven en heroïsche zwarte opstandelingen, die zich veel beter en eervoller gedroegen dan de blanken. Immers: „Geen volk kan tot volle wasdom komen, dat met een erfelijk minderwaardigheidsgevoel belast blijft.”
Dat doet overigens niets af aan ieders morele verplichting om niemand om oppervlakkige redenen te onderschatten, of dat nou vanwege huidskleur, sociale klasse, sekse of een onvertrouwd accent is. Daarvoor hebben we geen behoefte aan complottheorieën, een nieuwe obsessie met ras of een radicale omwenteling van alle instituten.
[Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 21 november 2020.]