Raadsels van de Schaduwvrouw
door Michiel van Kempen
De roman Schaduwvrouw van Margarita Molina stelt de lezer voor grote raadsels – althans deze lezer. Achter de auteursnaam moet een Nederlandse journaliste schuilen die al een halve eeuw met de Antillen verbonden is. Met dat gegeven wordt de spoeling al erg dun, maar ik ben niet zo’n Privé-snuffelaar dat het mij buitengewoon zou interesseren wie zich achter het pseudoniem verbergt. Het is in ieder geval iemand die het gewend is vlot te kunnen vertellen – als dat een vertelkwaliteit voor een roman is, dan bezit Schaduwvrouw die.
Volgens de flaptekst zijn de hoofdpersonen Ma en Roy. De eerste is de vertelster en ‘Ma’ betekent in dit verhaal niet moeder, maar is een koosnaampje dat Roy haar geeft. Deze Roy is een dichter die zich enorm verdiept in de cultuur, archeologie en vertelkunst van het eiland Curaçao. Hij krijgt daar veel eerbewijzen voor en het is dan ook tamelijk gemakkelijk voor wie ook maar een beetje in de Curaçaose dichtkunst is ingevoerd, om te zien welke dichter hier wordt bedoeld. Schaduwvrouw gaat om de heftige relatie tussen de ik-vertelster (‘Ma’ dus) en deze dichter, die de ik-figuur overlaadt met gedichten die in het verhaal worden afgedrukt. Het is dus een sleutelroman, en evenmin als in de romans van Connie Palmen, is de sleutel een extreem complexe. Maar problematisch zijn wel andere zaken.
Om te beginnen: wat is de status van de geciteerde gedichten? ‘Roy’ is een figuur die mooi genuanceerd wordt neergezet als iemand die hartstochtelijk is, krachtig, energiek, eilandelijk maar niet benepen. Maar gaandeweg laat hij het hoofd hangen, hij wordt slechtziend en ook de passie voor zijn Nederlandse buitenvrouw ebt weg. Wel blijft hij tot bijna over het graf heen (‘Ma’ ontvangt nog een laatste gedicht na zijn overlijden) gedichten schrijven voor de vertelster. Maar die gedichten zijn maar heel soms tweetalig, bijna altijd in het Nederlands en dus niet in de moedertaal van de opgevoerde dichter, het Papiamentu. Dan zijn er twee opties. Eén: het gaat om ‘vertalingen’ van de auteur, van ‘Margarita Molina’, en die doet wel een poging de stijl van de bewonderde dichter te benaderen, maar ze slaagt zelden met een heel gedicht. Twee: de gedichten zijn inderdaad van de dichter zelf. Maar dan hebben we dus een tweede auteur van dit boek, namelijk de dichter zelf aan wie de roman een eerbetoon moet zijn, maar wiens naam nergens genoemd wordt. Als dit laatste het geval is – wat ik niet hoop – dan hebben we opeens een dertigtal Nederlandstalige gedichten van een groot Papiamentu-dichter, maar dat Nederlandstalige werk is van een erg middelmatig niveau. Dat willen we toch niet te weten komen in een eerbetoon aan een dichter? (Om de zaak nog complexer te maken: ‘Margarita Molina’ neemt ook nog gedichten van zichzelf op en zelfs de heer Douwe pleegt wel eens een versje. Het kan allemaal gemist worden.)
Autobiografie?
Volgend raadsel: wat is de status van deze tekst? Het boek wordt aangeduid als een ‘biografische roman’. Is dit een vergissing, en moet het zijn: een autobiografische roman? Want het is uiteindelijk de levensloop van de vrouwelijke ik-figuur die de lezer krijgt voorgezet, en niet die van de Curaçaose dichter. De heftige relatie tussen ik-figuur en de dichter speelt zich af in twee perioden ‘met een tussenfase waarin de auteur met haar Nederlandse partner Sven op de Antillen woont’, aldus de achterflap. Dat klopt, maar deze Sven komt pas ver over de tweede helft van het boek in beeld, op pagina 169 van de 277 die het boek telt. Daarvóór speelt de Nederlander Karel een belangrijke rol, een mooi neergezette journalist-flierefluiter die orde op zaken moet gaan stellen bij een Curaçaos dagblad. Vervolgens is er het huwelijk met de slager Janus, die door zijn dominante vader op zo’n jeugdtrauma is getrakteerd dat hij compleet indolent is geworden. En dan is er nog de pijprokende Fries Douwe. Ma heeft dus al een roerig leven achter de rug wanneer haar leven met Sven in een minder kolkend vaarwater komt. Als deze overlijdt, komt de dichter weer in beeld, Roy dus (jammer dat hij zo’n clichénaam heeft gekregen, er zijn nog minstens twintig Roys in de Nederlands-Caraïbische literatuur). Wat gebeurt er na zijn dood, in de laatste 30 bladzijden van het boek? Volgens de achterflap: ‘De tsunami die daarna losbarst vormt het laatste deel van dit boek en heeft een bijna pornografische klank die niettemin poëtisch blijft.’ Ik moest erg lachen om deze zin want een tsunami met een pornografische maar niettemin poëtische klank: ik kon er me werkelijk niets bij voorstellen. En overigens klopt de constatering ook feitelijk niet: de pornografie – als je daar althans van wilt spreken – zit vooral in het deel vóór Sven, wanneer het sperma van de pagina’s spat en de ik-figuur zich van voren en achteren in al haar holen laat nemen (ja mensen, de woorden zijn niet van mij, maar van de goede Ma, en zoals u merkt: there is more between heaven and earth…).
Buitenvrouw
Als er met de weergave van deze slingerende verhaallijn iets duidelijk moge zijn gemaakt, dan is het de ambiguïteit van de buitenvrouw, de bi-site, de maîtresse. Want wat wil deze ‘Margarita Molina’ nu met haar roman? Ze zet zichzelf dan wel in de schaduw, maar vraagt ook nadrukkelijk aandacht voor de rol van de buitenvrouw in het bestaan van de grote Antilliaanse dichter. Zíj is de belangrijkste vrouw in zijn leven, is de suggestie die deze roman geeft – maar over andere vrouwen in des dichters leven horen we te weinig om een afweging te kunnen maken. Vreest ze dat al haar bemoeienis met de dichter nog minder zal opleveren dan één voetnoot in een biografie? Als de roman enkel een verbeelding is van wat een buitenvrouw van een groot dichter zou kunnen meemaken, dan is de vertelonderneming niet overtuigend. Juist het autobiografisch gehalte maakt het boek belangwekkend, maakt het authentiek – het hanteren van een pseudoniem helpt daar niet bij.
Dat het om een autobiografisch relaas gaat, lijkt overigens aan weinig twijfel onderhevig. De ik-verteller volgt haar eigen spoor op de voet, elk draadje van het complexe kluwen van het leven moet verteld worden. En dat is jammer, want daardoor verliest het verhaal aan focus. Het boek concentreert zich te weinig op het meest wezenlijke: de hartstochtelijke en inspirerende verhouding van de geheime muze met de Grote Dichter. Zo moeten we een lang relaas doorploegen over alle hobby’s die de enigszins autistische zoon van de ik-figuur, Roderick, eropna houdt. En als echtgenoot Sven eenmaal in beeld komt, wordt diens reislust niet in één alinea in een globale schets getekend, maar zullen we alle levenslustige reisdoelen ook stuk voor stuk opgesomd krijgen, spijtig genoeg in een stijl die teveel herinnert aan die van licht hysterische stagiaires die menen dat hun tropenavontuurtjes ook een afzonderlijke blogspot verdienen: ‘Met de terreinauto deden we mee met cross-rally’s in de Ardennen of de Eifel. Dat was lachen.’ Of over een rit door een Tunesisch zoutmeer: ‘Halverwege kwamen we de patrouilleauto van de politie tegen, die zelf, haha, diep was weggezakt in het zout.’ (p. 180) Ja, ‘haha’, maar ‘haha’ is geen literatuur, en al helemaal geen romanliteratuur. In een geslaagde roman zou de stijl drager geworden zijn van de psychologie en ook van het uittekenen van de wereld zoals die in vijftig jaar is veranderd, maar dat gebeurt niet: de jaren ’60 van de 20ste of de eerste jaren van de 21ste eeuw: ze worden met dezelfde pen geschetst.
Schaduwvrouw is zeker geen geslaagde roman, wat niet wegneemt dat er wel degelijk geslaagde pagina’s en zelfs aangrijpende bladzijden in het boek staan. Maar de documentaire journaliste heeft de romanschrijfster in de weg gezeten. Waar het boek een plaats moet krijgen: ik weet het niet. In mijn eigen boekencollectie zet ik romans onder de auteursnaam en secundaire literatuur altijd bij de auteur over wie een boek gaat. Erg bevredigen doet het me niet, maar ik denk dat ik Schaduwvrouw voorlopig maar bij Elis Juliana zet.
Margarita Molina, Schaduwvrouw; Biografische roman. Haarlem: In de Knipscheer, 2016. 277 pagina’s. ISBN 978-90-6265-933-3