blog | werkgroep caraïbische letteren

Pronken met andermans veren

door Henry Habibe

 

Het verhaal ´De eerste lyrische worstelaars in de Arubaanse literatuur; Van indianen en Arubanen´ van Fred de Haas (Amigoe, Ñapa, 23/01/2016) heb ik, door een heel lang verblijf in het buitenland, pas eind februari jl. kunnen lezen. Het is, althans voor mij, geen nieuw verhaal. Bepaalde aspecten die daarin naar voren komen, heb ik ongeveer zes jaar geleden reeds uitgebreider opgetekend in het boek Aruba in literair perspectief. Dit boek is tot stand gekomen met een subsidie van UNOCA en het Prins Bernhard Cultuurfonds Caribisch Gebied en verscheen vorig jaar (maart) op Aruba.

Aruba in lit perspectief

Het verbaast me dat De Haas, die het manuscript van dit boek eerder ter inzage kreeg (hij was een van de correctoren), nu gegevens uit dat boek overneemt zonder het te vermelden. Aan de hand van wat hier volgt probeer ik dit aan te tonen.
Het verhaal gaat over de Arubaanse literatuur, waarbij politieke, sociale en raciale aspecten worden belicht. Het begint met een verwijzing naar een gedicht van pater St. Van de Pavert, waarin over het verdriet en het heimwee van Arubanen (in het buitenland aan het begin van de vorige eeuw) gesproken wordt. De vraag, die onmiddellijk opkomt is: wat kan de auteur bewogen hebben om met dat gedicht te beginnen? Wat heeft dat gedicht met het Arubaanse nationalisme, dat in zijn verhaal naar voren komt, van doen? Het dateert immers uit omstreeks 1910 en ademt helemaal geen sociale sfeer. Eerder bespeurt men daarin de enigszins religieuze stemming, zoals die vaak o.a. bij Guido Gezelle naar voren komt. Waarom dan een verwijzing naar Van de Pavert?

pavertoud

Pater Van de Pavert [?] omgeven door enkele gedienstige parochianen

Wellicht om daarmee iets te zeggen over het begin van de Arubaanse literatuur. Maar dat wordt toch al gesteld in Aruba in literair perspectief? Zou het niet voldoende (en fatsoenlijk) zijn geweest om daarnaar te verwijzen? Aan de andere kant wil de auteur waarschijnlijk tevens gebruik maken van het gegeven dat Pierre Lauffer dat gedicht ´een beetje gebrekkig´ vond, wat het Papiaments betreft. Ook dát staat in Aruba in literair perspectief te lezen. De Haas merkt vervolgens op dat de kwalificatie van Lauffer misschien ook toepasselijk is op een vers van Beaujons gedicht ´Atardi´. Maar daar blijft het bij. Een eigen inzicht blijft achterwege.

De Haas gaat dan over op wat hij noemt ´Identiteit´. Als een voorbeeld van een meervoudige culturele identiteit noemt hij ´Bos di Sanger´ van Nydia Ecury, waaraan ik ook aandacht besteed heb in mijn boek. Het is een gedicht dat ik eerder al in datzelfde opzicht (raciaal) besproken had. Niets nieuws! Wat daarop volgt is een oppervlakkige verwijzing naar historische aspecten met de komst van de Lago. Hij noemt het een ´verstoord evenwicht´. Al die aspecten (politiek-economische, sociale en raciale) heb ik in het eerste hoofdstuk van mijn boek beschreven. (zie p. 27- 43). Zoals ik daarbij citaten van de politicus Henny Eman Sr. aangehaald heb, evenzo volgt De Haas mijn voorbeeld, maar hij blijft in gebreke om zijn bronnen te vermelden.

Opvallend is de overeenkomst in de volgorde van de behandelde stof in mijn boek en het artikel van De Haas. Er wordt in zijn verhaal niet afgeweken van de opbouw van de verschillende door mij behandelde aspecten. Na zijn behandeling van het ´verstoord evenwicht´ gaat De Haas over tot het ´Indianismo´.
Als de meest bekende vertegenwoordiger van deze literaire tendens besprak ik Hubert Booi. De Haas comprimeert deze gegevens, terwijl hij ze met zijn eigen bewoordingen weergeeft. Alweer zonder te verwijzen naar mijn boek. (In het verleden heeft o.a. Wim Rutgers steeds naar mijn beschrijvingen van dit onderwerp verwezen).

56737

 

Als tweede voorbeeld van deze stroming noemt De Haas Ernesto Rosenstand, aan wie ik een vrij lang hoofdstuk besteed heb. Hij kon het zó naslaan, aangezien hij het manuscript lang geleden digitaal ontvangen had! Al die inheemse namen op Aruba ontleende De Haas aan de hoofdstukken uit mijn boek. Vervolgens gaat hij verder met Federico Oduber. Dat is ook de volgorde die in mijn boek gevolgd is!

Wat De Haas daarna over ´de echte Arubaan´ schrijft is een weergave (met wat anders geformuleerde woorden) van wat er in Aruba in literair perspectief te lezen staat (zie p. 370-376). Bij het onderdeel ´anti-koloniale reactie´ wordt Oduber weer aangehaald. Hier begaat De Haas grove fouten. Niet alleen de jaartallen kloppen niet, maar zelfs de citaten worden verkeerd overgenomen. Oduber zou uit de dood herrijzen indien hij zou horen dat zijn gedicht ´Cinco cantica di espada´ als volgt begint:´Mi ruman/ riw ta corre bai lama….´. (deze verzen vormen het begin van ´Si nos tabata salut´). De Haas maakt er dus een potje van!

Ecury

Nydia Ecury omgeven door enkele bewonderaars

Zijn verhaal eindigt met het noemen van twee jongere auteurs, t.w. Olga Orman en Quito Nicolaas. De Haas heeft onlangs hun werk vertaald. Hij geeft de lezer de indruk dat zijn verhaal bedoeld is om aandacht voor zijn vertalingen te vragen. Dat is zijn goed recht. Slechts dit gedeelte van zijn verhaal getuigt van ´originaliteit´ (deze auteurs werden niet in mijn boek besproken, omdat zij na 1975 met schrijven begonnen). Het is natuurlijk begrijpelijk dat hij zijn vertaalde werk onder de aandacht wil brengen en tevens aan wat promotion doet. Daar heeft ook uitgever In de Knipscheer (Haarlem) baat bij. Onbegrijpelijk en zelfs onfatsoenlijk is het dat hij zonder blikken of blozen zwijgt over mijn studie over de Arubaanse literatuur, die hij praktisch op zijn duimpje blijkt te kennen. Hoe wordt zo´n poging ook al weer genoemd? Het heeft veel weg van willen pronken met andersmans veren. Het kan verkeren!

 

 

2 comments to “Pronken met andermans veren”

  • Geachte heer Habibe

    Ik heb wel degelijk uw boek vermeld, maar de krant heeft mijn artikel niet in alle volledigheid opgenomen. Hieronder volgt de passage waarmee mijn artikel opent:

    ‘Wie kennis wil nemen van de Curaçaose en Arubaanse literatuur kan tegenwoordig beschikken over een aantal zeer lezenswaardige naslagwerken:

    van Anton G. M. Claassen ‘De navelstreng van mijn taal’ (1992);

    van Wim Rutgers ‘Beneden en Boven de wind’ (1996);

    van Aart G. Broek – in samenwerking met Lucille Berry-Haseth, Sidney M. Joubert en anderen – ‘De kleur van mijn eiland’ (2006), verschenen in het Papiaments onder de titel ‘Pa saka Kara’ (1998);

    van Henry Habibe ‘Aruba in literair perspectief’ (2015).

    Wat opvalt is dat de auteurs van bovenstaande boeken de inhoud ervan elk op een andere manier omschrijven.

    Anton Claassen preciseert de inhoud als ‘levende poëzie van Aruba’, Wim Rutgers als ‘Antilliaanse literatuur’, Henry Habibe spreekt over ‘Aruba in literair perspectief’, Sidney Joubert en Lucille Berry over ‘Historia di literatura Papiamentu’ (Geschiedenis van de Papiamentstalige literatuur) en Aart G. Broek over ‘Ideologie en schrijven in het Papiamentu sinds 1863’ met als hoofdtitel ‘De kleur van mijn eiland: Aruba, Bonaire, Curaçao’.

    Overigens wens ik U een voorspoedige verkoop van uw boek toe. Ik meen mij te herinneren dat ik een artikel over uw werk in uw boek heb geschreven, waarvoor ik, ondanks eerdere afspraken, geen remuneratie heb ontvangen.

    Fred de Haas

    PS Overigens had ik bij het schrijven van het door U gewraakte artikel noch de pretentie origineel te zijn (hoewel enige originaliteit in het combineren van bestaande feiten mij niet ontzegd kan worden), noch de bedoeling om promotie te doen voor mijn vertalingen. Dat doen anderen, onder wie de heer Peter de Rijke, veel beter dan ikzelf gekund zou hebben.

  • De artikelenreeks van De Haas is ook opgenomen op Caraïbisch Uitzicht (CU); in de Amigoe-Ñapa staat een door de redactie iets ingekorte versie, waardoor de openingsalinea ontbreekt, zoals De Haas hierboven al opmerkt. Die is wel te lezen op CU; zie: https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/van-indianen-en-arubanen-1/ . Het zal duidelijk worden dat De Haas begint met het verwijzen naar ander werk, waaronder dat van Habibe, die zelf vanzelfsprekend ook weer schatplichtig is aan ander onderzoek en dat zelf natuurlijk ook ruiterlijk vermeldt in zijn studie.[Aart G. Broek]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter