Professor Walther Donner: ‘Ik ben als romanschrijver wereldbekend’
door Tanya Wijngaarde
Onlangs werd professor Walther Donner in de Ware Tijd omschreven als ‘de bekendste Surinaamse schrijver van het Caribisch gebied’. Zelf noemt hij zich ‘wereldbekend’ als romanschrijver. Toch blijken maar weinig Surinamers van hem gehoord te hebben. Voor Parbode aanleiding om onmiddellijk langs te gaan bij deze miskende auteur.
Waar ligt uw navelstreng begraven? “Hier, in Suriname. Ik ben opgegroeid in de Gonggrijpstraat. Wat kan ik daarover zeggen? Nee, over mijn vader praat ik liever niet; hij heeft ons nog vóór mijn geboorte verlaten. En ook mijn moeder, Augustina Vervuurt, heeft mij niet opgevoed. Ik ben opgebracht door mijn grootouders van moeders kant. Het staat allemaal in mijn boek Swietie Sranang kan me nog meer vertellen; herinneringen aan eenrotjeugd. Heeft u het al? Jammer, ik had u ermee willen verblijden.”
Over uw ouders vertelt u weinig in het boek. En als ik de verhalen lees, klinkt het allemaal reuze vrolijk. Voetballen, zwemmen, kwajongensstreken en seks… Had u wérkelijk zo’n rotjeugd?
“Ach, rotjeugd. Ik doelde er daarmee vooralop dat iedereen bezig was met ‘weggaan’. Als het goed is, wil je toch niet weg? Maar als ik er op terugkijk, was het misschien zo slecht nog niet. Ik verkeerde eigenlijk in gelukkige omstandigheden, met een grote, beschermende familie. De Vervuurts waren een echte clan. Toch ben ik blij dat ik rond mijn dertiende uit Suriname ben vertrokken, dat heeft me gemaakt tot wie ik ben. Anders was ik nu een volstrekt onbenul.”
In uw boeken en artikelen bent u buitengewoon kritisch, om niet te zeggen uitgesproken negatief, over Surinamers. Het zijn betweters, laatkomers, ze laten zich niets zeggen en denken dat ze zonder enige kennis van zaken toch álles kunnen…
“Prins Bernhard heeft mij ooit gezegd: ‘degene die mij wijst op mijn fouten, die is mijn ware vriend’. Degene die me mijn gang laat gaan, terwijl hij wéét dat ik verkeerd bezig ben, zou mijn vijand kunnen zijn. Ik heb gewoond op Curaçao, Aruba en Barbados, in de VS, Nederland, Suriname en jarenlang in Costa Rica. Zo kan je goed vergelijken met Suriname. En je ziet ook in Nederland dat Surinamers het relatief slecht doen, in vergelijking met bijvoorbeeld Turken en Marokkanen. Er zitten maar drie Surinamers in het parlement, en wel twaalf Turken en Marokkanen! Terwijl er véél meer Surinamers zijn, en Surinamers bovendien Nederlands spreken. Waar komt die wanverhouding vandaan? Ik heb in Nederland veel in besturen van sociale instellingen gezeten, en bij de VVD. En áltijd als ik met Surinamers op de proppen kwam, was er een probleem. Het is het onvermogen om te verkeren in de samenleving zonder overlast te veroorzaken. Te laat komen is overlast, net als luidruchtigheid, vuilnis op straat gooien of roken bij mensen die er niet tegen kunnen.”
Wat een naar volk. Waarom bent u eigenlijk geremigreerd?
“Suriname is Luilekkerland. De mensen zijn goedlachs, het klimaat is lekker, Suriname is prettig om te wonen. Nou ja, eigenlijk was ik het niet van plan. Maar ik heb suiker, waardoor ik steeds meer moeite kreeg met lopen. Costa Rica is heuvelachtig, en het openbaar vervoer daar is ook een ramp. In Nederland kon ik het niet bolwerken vanwege de kou. Toevallig moest ik vorig jaar in Suriname zijn, vanwege de opening van die nieuwe bank Surichange – ik was in Nederland commissaris. Het was nooit mijn bedoeling hier te gaan wonen. Maar ik ontdekte dat mijnbenen er weer normaal uit gingen zien, mijn haar begon weer te groeien, mijnsuiker werd minder, ik viel een beetje af. Het ging opeens in alle opzichten beter met me, vooral qua gezondheid. Dus toen besloot ik te blijven. Alleen mijn vrouw weigert te komen, dat is wel vervelend. Die stuurde net nog een e-mail vol met redenen waarom ze hier absoluut niet wil wonen.”
Er stond een heel lovend berichtje over u in de Ware Tijd, begin juni. De tekst was bij de dWT-redactie binnengekomen als persbericht. Had u het zelf geschreven?
“Nee. Ik weet niet wie dat gedaan heeft, ik heb het nooit gezien. Word ik erin geciteerd? Vreemd.”
In dat bericht wordt u ‘de bekendste Surinaamse schrijver van het Caribisch gebied’ genoemd. Vindt u dat zelf ook?
“Nou… Ja, ik ben voor zover ik weet de enige wiens werk vertaald is in onder meer het Engels en Spaans. Dus dat maakt me de bekendste.” [Van Albert Helman zijn verschillende werken vertaald in het Engels en Spaans (en andere talen) en verschenen bij gerenommeerde uitgeverijen in Zuid-Amerika. – red. CU]
U heeft eens gezegd dat u aan voormalig rechter Reinier Oosterling te danken hebt dat u romans bent gaan schrijven. Hoe zit dat?
“Dat is een heel lang verhaal. Het komt er op neer dat ik de vrouw van een overleden vriend hielp met een bedrijf, en daardoor zelf in financiële problemen kwam. Toen besloot ik een loterij te organiseren. Ik liet de loten drukken in Guyana, en verkocht ze op Curaçao en Aruba. Nee, ik had geen vergunning, ik dacht dat ik op die manier in Suriname niets fout deed. Maar op een dag kwam iemand van Curaçao naar Suriname om zijn geldprijs te zoeken. En toen ben ik gegrepen door de Surinaamse autoriteiten. Acht maanden heb ik in Santo Boma gezeten. Dan heb je wel veel tijd, maar zonder naslagwerken kan je geen wetenschappelijke artikelen schrijven. Nou ben ik geen geweldig lezer, ik heb zelfs nog nooit een Nederlandstalige roman gelezen. En ik had nooit meer dan een zes voor Nederlands. Maar ik kreeg in Santo Boma een boek in handen, The Carpetbaggers van Harold Robbins, en toen ik dat las, dacht ik: ‘dat kan ik ook!’ En nu ben ik als romanschrijver wereldberoemd. Nou ja, wereldbekend dan.”
U klinkt als een échte Surinamer.
“… [Stilte]…..Eh…. [denkt na]…. Ja….[grinnikt]. Ja, ik ben een Ware Surinamer. Inderdaad.”
[uit Parbode, 1 juli 2006]